ECLI:NL:RBZWB:2021:6246

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
7 december 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4813
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging naheffingsaanslag parkeerbelasting en vergoeding immateriële schade wegens overschrijding redelijke termijn

Op 7 december 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Veere. De zaak betreft een naheffingsaanslag parkeerbelasting die op 20 augustus 2019 aan de belanghebbende was opgelegd. Na bezwaar van de belanghebbende verklaarde de heffingsambtenaar het bezwaar niet-ontvankelijk en weigerde ambtshalve vermindering van de aanslag. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 3 november 2021 is de zaak behandeld, waarbij de belanghebbende werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde.

De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag vernietigd moest worden, aangezien partijen het erover eens waren dat deze onterecht was opgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade van € 500 wegens overschrijding van de redelijke termijn, en tot vergoeding van proceskosten van in totaal € 2.026, inclusief griffierecht van € 48. Het verzoek om vergoeding van proceskosten voor het indienen van een verzoekschrift werd afgewezen, omdat dit niet als afzonderlijke proceshandeling vereist was.

De rechtbank benadrukte dat een verzoek om immateriële schadevergoeding kan worden gedaan in het beroep tegen de naheffingsaanslag, en dat dit verzoek niet noodzakelijkerwijs een afzonderlijk verzoekschrift vereist. De uitspraak werd gedaan door mr. I.M. Josten, in aanwezigheid van griffier M.H.A. de Graaf, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
Zaaknummer BRE 20/4813

Uitspraak van 7 december 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende,

gemachtigde: N.G.A. Voorbach
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Veere,

de heffingsambtenaar.

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd met dagtekening 20 augustus 2019 en aanslagnummer [aanslagnummer] (hierna: de naheffingsaanslag). Bij brief met dagtekening 26 september 2019 is aan belanghebbende een duplicaat naheffingsaanslag toegezonden.
Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 15 januari 2020 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, het bezwaar aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering en vervolgens de naheffingsaanslag niet ambtshalve verminderd.
Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een aanvullend beroepschrift ingediend. Op de ochtend van de zitting heeft belanghebbende een mailwisseling met de heffingsambtenaar ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 3 november 2021. Belanghebbende heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde (via beeldbellen) en de heffingsambtenaar door
[vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1. Tussen partijen is niet langer in geschil dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd. Daaruit volgt dat het beroep gegrond zal worden verklaard, de uitspraak op bezwaar zal worden vernietigd en de naheffingsaanslag zal worden vernietigd.
2. Partijen zijn het erover eens dat belanghebbende recht heeft op een vergoeding van proceskosten, namelijk 1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor de hoorzitting, met een waarde per punt van € 265, en tevens een vergoeding van 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de zitting, met een waarde per punt van € 748 (totaal € 2.026). Ook zal de heffingsambtenaar het griffierecht van € 48 vergoeden en een immateriële schadevergoeding van € 500 betalen voor overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank ziet geen aanleiding hiervan af te wijken en zal overeenkomstig beslissen.
3. Het geschil beperkt zich tot de vraag of belanghebbende recht heeft op vergoeding van proceskosten voor het indienen van een verzoek om schadevergoeding.
Beoordeling
4. De rechtbank stelt vast dat belanghebbende in het beroep tegen de naheffingsaanslag bij brief van 21 oktober 2021 heeft verzocht om immateriële schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn.
5. De rechtbank overweegt dat de Hoge Raad heeft aanvaard dat op verzoek een vergoeding van immateriële schade wordt toegekend indien een procedure over een belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd. [1] Tot 1 juli 2013 kon de rechter in het beroep tegen het materiële geschil op grond van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden verzocht een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn toe te kennen. In een geval als dit (waarin een naheffingsaanslag parkeerbelasting in geschil is) is vanaf 1 juli 2013 de verzoekschriftprocedure van de artikelen 8:88 en volgende van de Awb van toepassing en dient die procedure naar analogie te worden toegepast op de vergoeding van immateriële schade als gevolg van overschrijding van de redelijke termijn in een procedure over dat besluit.
6. Daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat in het beroep tegen de naheffingsaanslag kan worden verzocht om vergoeding van immateriële schade vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Een dergelijk verzoek moet als regel uiterlijk op de zitting worden gedaan. Daartoe is niet vereist dat een (afzonderlijk) verzoekschrift wordt ingediend. Het enkele benoemen van het verzoek is voldoende. De rechtbank is dan ook van oordeel dat in een geval als dit, waarin een verzoek om immateriële schade wordt gevraagd in een beroep tegen het materiële geschil, er geen afzonderlijke proceshandelingen vereist zijn om het beoogde doel (de toekenning van de schadevergoeding) te bereiken. Het verzoek om vergoeding van proceskosten voor het indienen van een verzoekschrift wordt daarom afgewezen. Dat belanghebbende, zoals hij stelt, wel een afzonderlijk verzoekschrift heeft ingediend, en dat in het Besluit proceskosten bestuursrecht een procespunt wordt genoemd voor een verzoekschrift (dat toegekend kan worden in een afzonderlijke procedure met betrekking tot schadevergoeding), maakt dit niet anders.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag
van € 500;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 48 aan haar vergoedt;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage
van € 2.026;
- wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten voor het overige af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 7 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Zie Hoge Raad, 19 februari 2019, ECLI:NL:HR:2016:252, r.o. 3.1 met verwijzing naar het arrest van 10 juni 2011, ECLI:HR:NL:2011:BO05046.