ECLI:NL:RBZWB:2021:6256

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
8 december 2021
Zaaknummer
AWB- 21_3838
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar inzake handhaving woninggebruik door arbeidsmigranten

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 7 december 2021, wordt het beroep van eisers behandeld tegen het niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen op hun bezwaar. Eisers, vertegenwoordigd door mr. J.A. de Boe, hebben op 25 mei 2021 bezwaar aangetekend tegen besluiten van 13 april 2021, waarin werd besloten niet handhavend op te treden tegen het gebruik van een woning door arbeidsmigranten. De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift op 27 mei 2021 door verweerder is afgehaald, maar dat verweerder dit niet heeft verwerkt. Hierdoor is de beslistermijn van twaalf weken overschreden, wat betekent dat eisers in hun recht staan.

De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist. Verweerder wordt opgedragen om binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit op bezwaar te nemen. Daarnaast wordt verweerder veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank stelt vast dat verweerder in totaal € 1.442,- aan dwangsommen heeft verbeurd, omdat de ingebrekestelling op 24 augustus 2021 is ontvangen en er sindsdien meer dan 42 dagen zijn verstreken.

Verder moet verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 181,- vergoeden en de proceskosten van € 374,- betalen. De rechtbank concludeert dat het niet tijdig nemen van een besluit voor rekening en risico van verweerder komt, en dat de dwangsombeschikking van 2 september 2021 niet correct is afgehandeld. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3838

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 december 2021 in de zaak tussen

[naam eiser 1] en [naam eiser 2] , uit [plaatsnaam] , eisers

(gemachtigde: mr. J.A. de Boe),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eisers hebben ingesteld omdat verweerder volgens hen niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 25 mei 2021 gericht tegen de besluiten van 13 april 2021 om niet handhavend op te treden tegen het gebruik van de woning aan de [adres] te [plaatsnaam] door arbeidsmigranten.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaken niet nodig is.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Verweerder moet binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn voorbij is. Omdat er een adviescommissie is, geldt in dit geval een termijn van twaalf weken. Dat staat in artikel 7:10 en 7:13 van de Awb. Eisers stellen dat zij op 25 mei 2021 hun bezwaarschrift hebben verzonden. Verweerder heeft in het verweerschrift gesteld het bezwaarschrift niet te hebben ontvangen en onderbouwt dit mede doordat er onderzoek is gedaan naar de status van het poststuk van 25 mei 2021 en dat uit de gegevens van PostNL blijkt dat de bezorger nog onderweg is.
De rechtbank stelt vast dat eisers hun bezwaarschrift op 25 mei 2021 per aangetekende post aan verweerder hebben verzonden. Uit de door partijen overgelegde stukken blijkt dat het kenmerk van deze aangetekende verzending [kenmerk poststuk] is. Na controle bij PostNL blijkt dat deze aantekende verzending op 27 mei 2021 door verweerder is afgehaald bij een PostNL-punt. De rechtbank merkt hierbij op dat de constatering van verweerder dat de bezorger nog onderweg is, is gebaseerd op een aangetekend schrijven met kenmerk [kenmerk poststuk 2] . Dit kenmerk hoort echter niet bij het bezwaarschrift van 25 mei 2021, maar bij de ingebrekestelling van 19 augustus 2021. Gelet op artikel 6:9 van de Awb is het bezwaarschrift tijdig ontvangen.
Zoals hiervoor is vastgesteld blijkt uit de gegevens van PostNL dat verweerder het bezwaarschrift op 27 mei 2021 heeft afgehaald bij een PostNL-punt. Nu verweerder stelt het bezwaarschrift niet te hebben ontvangen, leidt de rechtbank hieruit af dat het bezwaarschrift na afhalen niet op de juiste wijze is verwerkt en niet op de juiste afdeling terecht is gekomen. De rechtbank is van oordeel dat het niet juist verwerken van ontvangen poststukken voor rekening en risico van verweerder dient te komen. Verweerder had dus uiterlijk op 18 augustus 2021 moeten beslissen. De termijn waarbinnen verweerder moet beslissen is daarom voorbij. Eisers hebben verweerder op 19 augustus 2021 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Het beroep is kennelijk gegrond.
Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
Op grond van artikel 8:55, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. Verweerder heeft in het verweerschrift gevraagd om een reguliere beslistermijn van twaalf weken met de mogelijkheid van verdaging met maximaal zes weken. De rechtbank ziet hier geen reden voor, omdat het voor rekening en risico van verweerder komt dat het per aangetekende post verzonden bezwaarschrift niet juist is verwerkt en verweerder vervolgens bij de controle uit is gegaan van een verkeerde track & trace code. De rechtbank merkt verder op dat verweerder vanaf 10 september 2021 reeds bekend is met de inhoud van het bezwaarschrift.
De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Eisers hebben verzocht om de dwangsom vast te stellen. De rechtbank merkt dit verzoek om vaststelling van de dwangsom aan als een betwisting van de dwangsombeschikking van 2 september 2021. Tegen deze dwangsombeschikking hoeft niet afzonderlijk bezwaar te worden gemaakt (artikel 4:19, eerste lid van de Awb). Aan de afwijzing van de dwangsom heeft verweerder ten grondslag gelegd dat het bezwaarschrift niet is ontvangen en er geen beslistermijn is gaan lopen. Zoals hiervoor is overwogen, is dat niet juist. Het beroep voor zover gericht tegen de dwangsombeschikking zal daarom gegrond worden verklaard.
Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. Dat staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.
De rechtbank constateert dat uit de stukken blijkt dat de ingebrekestelling op 24 augustus 2021 is ontvangen en dat sinds twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling meer dan 42 dagen zijn verstreken. De rechtbank oordeelt dan ook dat verweerder het maximale bedrag van € 1.442,- aan dwangsommen heeft verbeurd.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Daarbij merkt de rechtbank het gewicht van de onderhavige zaak aan als licht, gelet op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is overwogen dat geschillen met betrekking tot het uitblijven van een besluit als licht moeten worden beschouwd.
De bijstand door een gemachtigde levert 1,0 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 374,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit, alsmede het dwangsombesluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eisers een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 374,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 7 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.