ECLI:NL:RBZWB:2021:6277

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 september 2021
Publicatiedatum
9 december 2021
Zaaknummer
388661 JE RK 21-1684
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Hamburger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van minderjarigen met Rett syndroom

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 september 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling (OTS) van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Gecertificeerde Instelling (GI) had verzocht om de OTS met een jaar te verlengen, omdat de ouders, ondanks hun betrokkenheid bij hulpverlening, niet altijd afspraken nakomen en moeilijk bereikbaar zijn. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling de zorgen van de GI weersproken en aangetoond inzicht te hebben in de gezinssituatie. De GI was echter niet aanwezig tijdens de behandeling, waardoor de stellingen van de moeder niet konden worden weerlegd.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders inmiddels over de nodige vaardigheden beschikken om voor hun kinderen te zorgen en dat er voldoende waarborgen zijn door de betrokken hulpverlening. De kinderrechter oordeelt dat niet kan worden vastgesteld dat aan de wettelijke criteria voor verlenging van de OTS is voldaan, zoals genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. De kinderrechter wijst het verzoek van de GI af, met de overweging dat de belangen en veiligheid van de kinderen gewaarborgd zijn door de huidige woonomstandigheden en de betrokkenheid van hulpverleners.

De beslissing van de kinderrechter houdt in dat de ouders de mogelijkheid hebben om zelfstandig verder te gaan met de hulpverlening, zonder de noodzaak van een gedwongen kader. De kinderrechter heeft de ouders en andere belanghebbenden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep, dat binnen drie maanden na de uitspraak kan worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/388661 / JE RK 21-1684
Datum uitspraak: 10 september 2021

Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling

in de zaak van

STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,

locatie Tilburg, hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
betreffende

[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige 1] ,

[minderjarige2] , geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[moeder] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,

[vader] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] .

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 21 juli 2021, ingekomen bij de griffie op
4 augustus 2021;
- de beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Oost-Brabant van 3 augustus 2021;
- het op 6 september 2021 ontvangen emailbericht van de moeder en de vader.
Op 8 september 2021 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Verschenen is de moeder, bijgestaan door haar tante, die als toehoorder aanwezig was.
Niet verschenen zijn:
- de vader, met bericht van verhindering;
- een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling.
De feiten
Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige2] wordt uitgevoerd door de ouders.
[minderjarige 1] en [minderjarige2] wonen bij de ouders in een ouder-kind woning van Amarant.
Bij beschikking van 15 september 2020 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige2] , voor zover nu van belang, onder toezicht gesteld tot 15 september 2021.
Bij beschikking van 3 augustus 2021 heeft de rechtbank Oost-Brabant zich onbevoegd verklaard om het verzoek te behandelen en is de zaak doorverwezen naar deze rechtbank.

Het verzoek

De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige2] te verlengen met een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De GI legt aan dat verzoek het volgende ten grondslag. [minderjarige 1] is gediagnosticeerd met het Rett syndroom. Dat uit zich bij haar in een ontwikkelingsachterstand, afwijkende ademhalingspatronen, wisselende en hoge spierspanning en handjes in haar mond stoppen. Zij gaat tweemaal per week naar een specialistisch kinderdienstencentrum. De vader en de moeder accepteerden deze diagnose niet en zij hebben een second opinion uit laten voeren. Die heeft geleid tot dezelfde diagnose en dat was voor hen zeer teleurstellend. De zorg van Herlaarhof is afgesloten toen de vader en de moeder zijn gaan wonen in een ouder-kind woning van Amarant, waar 24 uur per dag begeleiding beschikbaar is. Binnenkort zal worden beoordeeld of de ouders over kunnen stappen naar de tweede schil, namelijk het zelfstandig wonen in de nabijheid van de 24-uursvoorziening. Sinds maart geven de ouders met regelmaat aan te willen verhuizen. Dit zou het te doorlopen traject doorkruisen en dat kan gevolgen hebben voor de ingezette hulpverlening. De vader en de moeder komen afspraken niet altijd (goed) na en zij zijn vaak moeilijk bereikbaar. Ten behoeve van [minderjarige 1] zijn verschillende trajecten gestart en soms ook vroegtijdig beëindigd. De module hechting loopt goed en daarin laten ouders zien over vaardigheden te beschikken, onder de huidige omstandigheden voldoende veiligheid te bieden en lerend te zijn. De GI meent evenwel dat de maatregel moet worden verlengd, om te voorkomen dat het uitgezette traject of de hulpverlening stagneert of stopt en omdat ondersteuning nodig wordt geacht ten behoeve van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] . Gelet op de ambivalente houding van de ouders ten opzichte van de hulpverlening meent de GI dat een gedwongen kader nog nodig is. De vader en de moeder vinden de ingezette hulpverlening ook veel en overweldigend. Hulp en ondersteuning zijn daarbij gewenst.

Het standpunt van de belanghebbende(n)

De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling niet verbaasd gereageerd op de afwezigheid van de GI, omdat zij vaker heeft meegemaakt dat de GI niet op afspraken verscheen. De jeugdbeschermer reageert volgens de moeder ook geregeld niet op berichten van haar of de vader. De moeder stelt dat zij en de vader gemotiveerd zijn om het ingezette traject af te maken en de gestelde doelen te behalen, ongeacht de vraag of de GI betrokken blijft of niet. De vader en de moeder ervaren de hulp en begeleiding als zeer prettig en zij beseffen dat zij die ook nodig hebben. [minderjarige 1] is ongeneeslijk ziek en het is fijn om bij haar verzorging begeleid te worden. De moeder heeft het gesprek met de neuroloog, waarin de diagnose voor de eerste keer werd medegedeeld, als erg vreemd ervaren. De arts las bepaalde informatie over het Rett syndroom voor van internet en de moeder kreeg daardoor onvoldoende duidelijkheid over de betekenis of de consequenties van deze diagnose en het toekomstperspectief van [minderjarige 1] . Het is een zeldzaam syndroom, waarover weinig bekend is en bij elk kind moet bezien worden op welk level het zich bevindt. Om die reden is ook om een second opinion gevraagd bij het Rett expertisecentrum in Maastricht. Daar werd aanvankelijk aangegeven dat het syndroom niet ‘aan de buitenkant’ kan worden waargenomen, terwijl een kwartier later de diagnose werd gesteld. Dat was voor de vader en de moeder onbegrijpelijk en teleurstellend. Zij hadden meer van een expertisecentrum verwacht. Zij hebben nu begeleiding dichtbij huis en die ervaren zij als erg fijn. Het vertrouwen in de neuroloog is nooit hersteld, maar er is inmiddels wel een kinderarts betrokken, die veel duidelijkheid heeft verschaft. De module hechting waaraan de vader en de moeder deelnemen verloopt goed en zij werken toe naar een woning in de tweede schil in Den Bosch. Daar wonen de beide families en de moeder wil, zeker met het oog op de zorg voor [minderjarige 1] , vertrouwde en dierbare personen in haar nabije omgeving, die haar kunnen helpen en op wie zij vertrouwt. Dat is ook de reden waarom de moeder graag wil verhuizen. De moeder erkent dat zij aanvankelijk overweldigd was door de medische onderzoeken, de daaropvolgende diagnose, de onzekerheden en de onduidelijkheden die deze met zich meebracht en de vele hulpverleners. Er was geen sprake meer van vage klachten bij [minderjarige 1] , daar kwam een keihard ziektebeeld voor terug. Dat besef is er nu, de moeder en de vader hebben zich bij die situatie neergelegd en de moeder is blij met de mensen die hen daarbij ondersteunen.

De beoordeling

De kinderrechter stelt vast dat de zorgen over de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] ertoe hebben geleid dat zij en [minderjarige2] onder toezicht zijn gesteld van de GI. De vader en de moeder wisten niet goed om te gaan met de kindeigen problematiek van [minderjarige 1] en zij wisten niet goed aan te sluiten bij haar behoeften. Na medisch onderzoek is de diagnose Rett syndroom gesteld, een zeldzame aandoening, waarover nog maar weinig bekend is. De moeder weerspreekt de stelling van de GI dat zij die diagnose niet zou hebben geaccepteerd. Zij heeft in een voor haar weinig vertrouwenwekkend gesprek met de neuroloog de diagnose vernomen en zij heeft zich vervolgens gewend tot het expertisecentrum in Maastricht, waar de diagnose is bevestigd. Ook dat proces verliep volgens de moeder bijzonder, maar zij stelt dat zij en de vader nu beseffen dat [minderjarige 1] ongeneeslijk ziek is en daardoor bijzondere begeleiding nodig heeft en dat zij daarbij hulp goed kunnen gebruiken. Zij maken als gezin een positieve ontwikkeling door, zoals blijkt uit de doorstroming naar ‘de tweede schil’ en nu binnen de module hechting is vastgesteld dat zij over de benodigde vaardigheden beschikken, dat zij [minderjarige 1] en [minderjarige2] veiligheid kunnen bieden en dat zij lerend zijn. De moeder heeft nadrukkelijk verklaard dat zij, met of zonder bemoeienis van de GI, de gestelde hulpverleningsdoelen wil behalen, dat zij hulpverlening accepteert en dat het haar gezin goed zal doen om weer in de nabijheid van de beide families in Den Bosch te wonen, waardoor hulp en ondersteuning van dierbaren makkelijker wordt.
De GI is niet op de mondelinge behandeling van het (door de GI zelf ingediende) verzoek verschenen en daardoor zijn de stellingen van de moeder, die getuigen van inzicht in haar gezinssituatie en bereidheid om mee te werken aan de geboden hulpverlening, onweersproken gebleven. De GI heeft ook vragen met betrekking tot de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige2] niet kunnen beantwoorden, terwijl over hem niet of nauwelijks wordt geschreven in het verzoek.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat op dit moment niet kan worden vastgesteld dat wordt voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter zal daarom het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige2] afwijzen.
Daarbij overweegt de kinderrechter voorts dat de belangen en veiligheid van [minderjarige 1] en [minderjarige2] worden gewaarborgd, doordat het gezin woonachtig is in een woning waar 24-uurszorg geboden wordt en zij op (korte) termijn zullen verhuizen naar een zelfstandige woonruimte, in de nabijheid van een 24-uursvoorziening. Daarnaast zijn diverse hulpverleners bij het gezin betrokken, mede vanwege de problematiek van [minderjarige 1] . Indien binnen dit systeem van hulpverlening blijkt dat ouders daaraan onvoldoende medewerking verlenen, waardoor de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige2] ernstig wordt bedreigd, dan kan zo nodig een nieuw (spoed)verzoek tot ondertoezichtstelling aan de kinderrechter worden voorgelegd. Op deze wijze worden de belangen van [minderjarige 1] en [minderjarige2] gewaarborgd.
De kinderrechter beslist als volgt.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Hamburger, kinderrechter, in tegenwoordigheid van
mr. Verhulst-Langer, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.