In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 september 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling (OTS) van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Gecertificeerde Instelling (GI) had verzocht om de OTS met een jaar te verlengen, omdat de ouders, ondanks hun betrokkenheid bij hulpverlening, niet altijd afspraken nakomen en moeilijk bereikbaar zijn. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling de zorgen van de GI weersproken en aangetoond inzicht te hebben in de gezinssituatie. De GI was echter niet aanwezig tijdens de behandeling, waardoor de stellingen van de moeder niet konden worden weerlegd.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders inmiddels over de nodige vaardigheden beschikken om voor hun kinderen te zorgen en dat er voldoende waarborgen zijn door de betrokken hulpverlening. De kinderrechter oordeelt dat niet kan worden vastgesteld dat aan de wettelijke criteria voor verlenging van de OTS is voldaan, zoals genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. De kinderrechter wijst het verzoek van de GI af, met de overweging dat de belangen en veiligheid van de kinderen gewaarborgd zijn door de huidige woonomstandigheden en de betrokkenheid van hulpverleners.
De beslissing van de kinderrechter houdt in dat de ouders de mogelijkheid hebben om zelfstandig verder te gaan met de hulpverlening, zonder de noodzaak van een gedwongen kader. De kinderrechter heeft de ouders en andere belanghebbenden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep, dat binnen drie maanden na de uitspraak kan worden ingesteld.