ECLI:NL:RBZWB:2021:6301

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 december 2021
Publicatiedatum
10 december 2021
Zaaknummer
AWB- 21_4479 VV en 21_4480
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van besluit tot verlengen omgevingsvergunning voor appartementengebouw met woningen en recreatiewoningen

Op 10 december 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers, vertegenwoordigd door D.M.C. van der Pas, beroep hebben ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noord-Beveland. Dit besluit betrof de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van een appartementengebouw met vier woningen en vier recreatiewoningen aan [adres appartementengebouw] te [plaats appartementengebouw]. Verzoekers hebben tevens verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 30 november 2021 zijn verzoekers verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde, terwijl het college werd vertegenwoordigd door W.L. Kouwer en mr. J.A. Mohuddy. Een derde partij, de vergunninghouder, was ook aanwezig, vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger].

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het bouwplan op meerdere punten in strijd is met het geldende bestemmingsplan. Zo zijn er gestapelde woningen gepland op een locatie waar alleen grondgebonden woningen zijn toegestaan, en wordt er buiten het bouwvlak gebouwd. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het college de omgevingsvergunning niet had mogen verlenen, omdat de aanvraag niet voldeed aan de vereisten van de Wabo en het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter heeft het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen, waardoor de aanvraag opnieuw beoordeeld moet worden. Tevens is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat het beroep gegrond is verklaard. Het college is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan verzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 21/4479 WABOA VV en BRE 21/4480 WABOA

uitspraak van 10 december 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[namen verzoekers],
gezamenlijk te noemen: verzoekers,
gemachtigde: D.M.C. van der Pas,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noord-Beveland, verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghouder], vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger], te [vestigingsplaats vergunninghouder],
gemachtigde: mr. J.M. van Koeveringe-Dekker.

Procesverloop

Verzoekers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 14 oktober 2021 van het college (bestreden besluit) over de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een appartementengebouw bestaande uit vier woningen en vier recreatiewoningen aan [adres appartementengebouw] te [plaats appartementengebouw]. Zij hebben daarnaast de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 30 november 2021. Verzoekers [namen 2 verzoekers] zijn verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door W.L. Kouwer en mr. J.A. Mohuddy. Derde partij is verschenen bij [naam vertegenwoordiger], bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Feiten

Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 18 december 2020 heeft [naam vertegenwoordiger] een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een appartementengebouw, bestaande uit acht appartementen (vier woningen en vier recreatiewoningen) aan [adres appartementengebouw] te [plaats appartementengebouw]. Uit de ingediende bouwtekeningen blijkt dat drie appartementen zullen worden gerealiseerd op de eerste bouwlaag. Daarboven komt een bouwlaag met drie appartementen en op de bovenste bouwlaag zijn twee penthouses geprojecteerd.
Op 19 januari 2021 hebben omwonenden een zienswijze ingediend.
De Welstandscommissie heeft op 15 januari 2021 positief geadviseerd over het bouwplan.
Bij besluit van 15 maart 2021 (primair besluit) heeft het college de omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen van een appartementengebouw en het afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit hebben verzoekers op 21 april 2021 bezwaar gemaakt.
Op 28 mei 2021 heeft de Welstandscommissie aanvullend advies uitgebracht.
Op 8 juli 2021 heeft een hoorzitting ten overstaan van de bezwarencommissie plaatsgevonden. De bezwarencommissie heeft op 8 juli 2021 het college geadviseerd de bezwaren gegrond te verklaren. De adviescommissie stelde dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan, omdat gestapelde woningbouw ter plaatse niet is toegestaan. Het afwijken van het bestemmingsplan is via de zogeheten kruimelgevallenregeling is niet mogelijk. Dat betekent dat het college de uniforme openbare voorbereidingsprocedure had moeten volgen.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar gegrond verklaard en heeft het college besloten om het primaire besluit aan te vullen met een nadere motivering. Het primaire besluit is niet herroepen door het college.

2. Standpunt van het college

Het college stelt dat de appartementen die op de eerste bouwlaag zijn geprojecteerd als hoofdgebouw moeten worden beschouwd. De uitbreidingen, in de vorm van gestapelde appartementen, overschrijding van het bouwvlak door de balkons/lift/trappenhuis en overschrijding maximale goot- en bouwhoogte zijn aan te merken als uitbreiding van het hoofdgebouw.
Met toepassing van de kruimgelgevallenregeling als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) kan volgens het college worden afgeweken van het bestemmingsplan, omdat de afwijkingen kunnen worden aangemerkt als ‘bijbehorend bouwwerk’ zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, van bijlage II van het Bor.
Het college heeft aangegeven dat er ter plaatse een gebouw is toestaan dat qua volume en ruimtelijke effecten niet betekenisvol afwijkt van wat is vergund. Dat betekent dat de nadelige gevolgen voor de omgeving planologisch reeds zijn toegestaan gelet op de in het bestemmingsplan opgenomen bouwregels.
Het college benadrukt dat het bestemmingsplan weliswaar geen gestapelde woningbouw toestaat, maar dat het wel de bedoeling van de gemeenteraad was om bij het vaststellen van het bestemmingsplan ter plaatse gestapelde woningbouw toe te staan. Dit blijkt uit de aanduiding op de verbeelding en antwoordnotitie op de zienswijzen. Echter in planregeling niet opgenomen. Het college acht in ruimtelijke zin de afwijking van het bestemmingsplan met toepassing van de kruimelgevallenregeling aanvaardbaar.

3. Standpunt verzoekers

Verzoekers hebben, kort samengevat, aangevoerd dat het bouwplan op meerdere punten in strijd is met het bestemmingsplan. Zo worden er gestapelde woningen gebouwd, daar waar uitsluitend aaneengebouwde grondgebonden woningen zijn toegestaan. Verder wordt gebouwd buiten het bouwvlak, wordt de voorgevelrooilijn overschreden en worden de maximale goot- en bouwhoogte overschreden. Ten aanzien van deze punten heeft het college zich ten onrechte op de kruimelgevallenregeling beroepen.
Verder stellen verzoekers dat volgens het bouwplan acht woningen worden gebouwd daar waar op grond van het bestemmingsplan slechts vier woningen zijn toegestaan. Er is ten onrechte de reguliere procedure gevolgd, de uniforme openbare voorbereidingsprocedure had doorlopen moeten worden.
De gekantelde situering van het bouwwerk ten opzichte van het gebouw van verzoekers en alle mogelijke afwijkingen op het bestemmingsplan levert onevenredige benadeling van verzoekers op. De impact van de acht gestapelde woningen met een totale hoogte van 12 meter is significant. Er is sprake van beperking van uitzicht, lichtinval, bezonning en privacy. De belangen zijn niet zichtbaar in het besluit meegewogen.
Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen.

4. Voorlopige voorziening

De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.

5. Wettelijk kader

De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

6. Beoordeling van het geschil

6.1
Niet in geschil is dat het bouwplan op meerdere punten niet voldoet aan het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘[naam bestemmingsplan]’. Zo worden er gestapelde woningen gebouwd op een locatie waar alleen grondgebonden woningen zijn toegestaan (strijd met artikel 20.2.1 onder a sub 3 van planregels), wordt er buiten het bouwvlak gebouwd (strijd met artikel 20.2.2 onder a van de planregels), wordt niet gebouwd in de voorgevelrooilijn (strijd artikel 20.2.2 onder b van de planregels) en worden de maximale goot- en bouwhoogte overschreden (strijd artikel 20.2.2 onder c van de planregels).
6.2
De voorzieningenrechter stelt vast dat voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan wordt afgeweken, op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de bijlage in aanmerking komt: een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan (…).
In artikel 1 van bijlage II van het Bor staat dat onder bijbehorend bouwwerk wordt verstaan: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
6.3
De voorzieningenrechter begrijpt het standpunt van het college zo dat de bouwlaag op de onderste bouwlaag als hoofdgebouw moet worden gekwalificeerd en de uitbreidingen, in de vorm van gestapelde appartementen, zijn aan te merken als bijbehorend bouwwerk.
De voorzieningenrechter stelt vast dat uit de bouwtekeningen die bij de aanvraag zijn overgelegd volgt dat op de op de onderste bouwlaag gelegen drie appartementen nog twee woonlagen zijn geprojecteerd waar in totaal vijf appartementen gerealiseerd zullen worden. Alle appartementen zullen over eigen voorzieningen beschikken. De voorziene uitbreiding biedt geen vergroting van het individueel woongenot voor de bewoners van de onderste bouwlaag, maar biedt de mogelijkheid om meer appartementen te bouwen.
6.4
Bij de vraag of sprake is van een bijbehorend bouwwerk is gelet op de definitiebepaling doorslaggevend of de vijf appartementen die op de verdiepingen zijn gelegen
functioneelzijn
verbondenmet de drie appartementen op de onderste bouwlaag. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is deze functionele verbondenheid er niet. Het gebruik van de appartementen op de verdiepingen houdt geen verband met het gebruik van de appartementen gelegen op de begane grond. Alle appartementen zijn immers blijkens de ingediende aanvraag om de omgevingsvergunning volledig zelfstandige woningen met eigen voorzieningen en eigen entree. De appartementen op de verdiepingen zijn niet functioneel verbonden met de ondergelegen appartementen. De appartementen op de verdiepingen kunnen dan ook niet als bij de appartementen op de begane grond behorende bijbehorende bouwwerken worden aangemerkt. Het totale complex dient als één hoofdgebouw te worden aangemerkt.
6.5
Nu geen sprake is van een bijbehorend bouwwerk in de zin van artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel a van bijlage II van het Bor had het college de omgevingsvergunning voor het gebruik in strijd met het bestemmingsplan in redelijkheid niet mogen verlenen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2, van de Wabo.
6.6
Het college had de omgevingsvergunning alleen kunnen verlenen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3, van de Wabo (mits aan de daaraan gestelde voorwaarden is voldaan). Uit de systematiek van de Wabo blijkt dat het college daarom niet de reguliere voorbereidingsprocedure, maar de uniforme openbare voorbereidingsprocedure had moeten toepassen. Zie artikel 3.7 en artikel 3.10, eerste lid, onder a, van de Wabo.
6.7
Dit betekent dat het college opnieuw op de ingediende aanvraag zal moeten beslissen, waarbij een andere, zwaardere procedure gevolgd zal moeten worden. De voorzieningenrechter geeft het college mee in het kader van de nieuw te volgen procedure aandacht te schenken aan de door verzoekers aangehaalde strijdigheden met het bestemmingsplan, waaronder het aantal woningen dat wordt gebouwd en de door verzoekers aangehaalde overlast.
7. Conclusie
Het beroep zal gegrond worden verklaard en de voorzieningenrechter zal het bestreden besluit vernietigen en het primaire besluit herroepen. Hierdoor ‘herleeft’ de aanvraag waarop opnieuw beslist moet worden. Daardoor bestaat er geen aanleiding meer om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek daartoe zal worden afgewezen.
8. Griffierecht
Nu het beroep gegrond wordt verklaard en het treffen van een voorlopige voorziening daardoor niet nodig is, dient het college aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht voor het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening te vergoeden.
9. Proceskosten
De voorzieningenrechter zal het college veroordelen in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Vanwege de uitkomst van de zaak heeft de proceskostenveroordeling ook betrekking op het verzoek om voorlopige voorziening.
Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.244,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift om een voorlopige voorziening, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,‑ en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 720,- (2x € 360,-) aan verzoekers te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 2.244,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier, op 10 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover daarbij is beslist op het beroep, binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

1. Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
In artikel 2.10, eerste lid, onder c, van de Wabo staat: voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12.
Artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo voegt daar aan toe: in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo bepaalt dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.
In artikel 2.12, eerste lid onder a, van de Wabo staat: voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
2.Besluit omgevingsrecht (Bor)
In artikel 2.7 van het Bor staat: Als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van bijlage II van het Bor komt voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan wordt afgeweken, in aanmerking een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan (…).
In artikel 1 van bijlage II van het Bor staat dat onder bijbehorend bouwwerk wordt verstaan: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

3. Bestemmingsplan ‘[naam bestemmingsplan]’

Aan het perceel [adres perceel] te [plaats perceel] is de enkelbestemming ‘wonen’ en dubbelbestemming ‘waarde-archeologie-2’ toegekend.
Op grond van artikel 20.1 van de planregels zijn de voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
permanent wonen;
ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel', tevens voor detailhandel;
ter plaatse van de aanduiding 'recreatie' zijn tevens recreatiewoningen toegestaan;
ter plaatse van de aanduiding 'garagebox', uitsluitend garageboxen;
ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf' tevens een schildersbedrijf;
Deze gronden zijn mede bestemd voor tuinen, erven, paden, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
Artikel 20.2 van de planregels luidt als volgt.
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
20.2.1
Toelaatbare bebouwing
Op deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 20.1 bedoelde bestemmingen worden gebouwd:
a.woningen met dien verstande dat:
1.ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand', uitsluitend vrijstaande woningen mogen worden gebouwd;
2.ter plaatse van de aanduiding 'twee aan een' uitsluitend vrijstaande en twee aan een gebouwde woningen mogen worden gebouwd;
3.ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' uitsluitend twee aan een gebouwde en aaneengebouwde woningen mogen worden gebouwd;
4.ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - lintbebouwing' uitsluitend lintbebouwing;
b. garageboxen;
c. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
d. andere bouwwerken.
20.2.2
Woningen
a. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
b. de hoofdgebouwen dienen met de voorgevel te worden gebouwd in de voorgevellijn;
c. de goot- en bouwhoogte van gebouwen mag maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven maat bedragen;
d. de minimale afstand tussen het hoofdgebouw en de zijdelingse perceelsgrens bedraagt voor vrijstaande woningen en twee aan een gebouwde woningen (aan een zijde) ten minste 3,00 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de bouwaanduiding 'lintbebouwing' deze afstand ten minste 0,5 m bedraagt aan een zijde;
e. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal woningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'aantal wooneenheden' maximaal het aantal woningen mag worden gebouwd zoals met de aanduiding is weergegeven.
20.2.3
Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden uitsluitend op de gronden met de aanduiding 'erf' dan wel binnen het bouwvlak gebouwd;
b. de bebouwde oppervlakte van het achtererf bedraagt maximaal 50% met een maximum van 40,00 m2;
c. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt maximaal 3,25 meter en de bouwhoogte maximaal 5,00 meter;
d. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen minimaal 3,00 meter achter (het verlengde van) de voorgevellijn te worden gebouwd.
20.2.4
Ander bouwwerken
a. de bouwhoogte van andere bouwwerken bedraagt maximaal 2,00 meter;
b. in afwijking van het onder sub a bepaalde bedraagt de bouwhoogte van een tuin- of erfafscheiding die gebouwd wordt vóór de voorgevellijn en/of binnen 1,00 meter achter (het verlengde van) de voorgevellijn maximaal 1,00 meter.
20.3
Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
a. lid 20.2.2 sub b voor het plaatsen van een deel van de voorgevel achter de voorgevellijn, mits: 1.tenminste 50% van de totale gevelbreedte van het hoofdgebouw wel in de voorgevellijn wordt gebouwd;
2.dit passend is in het straat- en bebouwingsbeeld;
3.de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
b. lid 20.2.2 sub b voor het plaatsen van (een deel van) de voorgevel voor de voorgevellijn, mits:
1.de afstand tot de bestemmingsgrens met de bestemming 'Verkeer', dan wel 'Verkeer - Verkeersverblijfsgebied' tenminste 4,00 m bedraagt;
2.dit leidt tot een verbetering van het straat- en bebouwingsbeeld;
3.dit aansluit bij de voorgevellijn van de aangrenzende bebouwing;
4.de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
5.voldaan wordt aan de Wet geluidhinder;
c. lid 20.2.2, sub c dan wel 20.2.3, sub b mits deze maat met niet meer dan 1,00 meter zal worden overschreden en dit past in het straat- en bebouwingsbeeld;
d. lid 20.2.2, sub d voor het bouwen op een afstand van minimaal 1,00 meter van de perceelsgrens, mits dit past in het straat- en bebouwingsbeeld;
e. lid 20.2.4, sub b tot een maximum van 60,00 m², mits de 50% niet wordt overschreden;
f. lid 20.2.4, sub d tot een minimum van 1,50 meter, mits dit passend is in het straat- en bebouwingsbeeld;
g.lid 20.2.5, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10,00 meter;
h. lid 20.2.2, sub e tot een maximum van 8, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - 1', uitsluitend ten behoeve van de bouw van recreatiewoningen.
Artikel 24 Waarde -Archeologie -2
24.2.3
Bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en)
Met betrekking tot het bouwen van bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemmingen gelden, met inachtneming van de voor de betreffende bestemming(en) geldende (bouw)regels, de volgende regels:
reeds bestaande bouwwerken mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande oppervlakte, voor zover gelegen op of onder het maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de locatie en maat van de bestaande fundering;
er mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd of uitgebreid, indien de oppervlakte van de bodemverstoring niet groter is dan 250,00 m2 of de bodem tot maximaal 40,00 cm onder maaiveld wordt geroerd.
24.3.1
Afwijken bij omgevingsvergunning
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid
24.2.3, sub b voor het bouwen of uitbreiden van bouwwerken, waarbij de oppervlakte van de bodemverstoring groter is of de bodem dieper geroerd wordt dan de aangegeven maximale maat, indien:
het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van een archeologisch deskundige, waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken gronden niet nodig is; of
op basis van archeologisch onderzoek, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport, is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden hierdoor niet onevenredig worden geschaad. Het rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en –criteria, zoals verwoord in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).
31.1
Vrijwaringszone – dijk
31.1.1
Gebiedsaanduiding
De voor ‘
Vrijwaringszone - dijk’ aangewezen gronden zijn, naast de daarvoor aangewezen andere bestemmingen, tevens bestemd voor het beschermen van de aangrenzende waterkering.
31.1.2
Bouwregels
Ter plaatse van de aanduiding '
Vrijwaringszone - dijk' is het verboden te bouwen.
31.1.3
Afwijking van bouwregels
Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
31.1.2voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van de voor deze gronden geldende andere bestemming(en), mits de belangen van de waterkering niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 1.72 Recreatiewoning:
een permanent aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of ander bouwsel op wielen zijnde, bestemd om uitsluitend door een huishouden of een daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar bewoond te worden;
Artikel 1.89 Woning:
een hoofdgebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden:
vrijstaande woning: een woning, die als woning niet aan een andere woning is aangebouwd en die zich op een zekere afstand van beide zijdelingse perceelsgrenzen bevindt;
twee-aaneengebouwde woning: een woning, die deel uitmaakt van een blok van twee als woning aan elkaar gebouwde woningen (twee-onder-een-kap) of twee door middel van een bijgebouw geschakelde woningen (één-aan-één), en die met één zijgevel in de zijdelingse perceelsgrens is gebouwd en zich op een zekere afstand tot de andere zijdelingse perceelsgrens bevindt;
aaneengebouwde woning: een woning, die deel uitmaakt van een blok van meer dan twee als woning aan elkaar gebouwde woningen en die met minimaal één zijgevel in de zijdelingse perceelsgrens is gebouwd.