ECLI:NL:RBZWB:2021:6335

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 december 2021
Publicatiedatum
13 december 2021
Zaaknummer
AWB- 21_3776
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag Jeugdhulp

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 10 december 2021, wordt het beroep van eiseres behandeld tegen het niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda op haar aanvraag voor Jeugdhulp voor haar zoon, ingediend op 7 juni 2021. Eiseres stelt dat verweerder niet op tijd heeft beslist en heeft daarom beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat verweerder op 22 september 2021 alsnog heeft beslist op de aanvraag, maar dat eiseres nog steeds procesbelang heeft bij het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit, omdat zij verzoekt om de vaststelling van een dwangsom. De rechtbank stelt vast dat de ingebrekestelling op 11 augustus 2021 is verzonden en dat de beslistermijn op 9 augustus 2021 verstreken was. Hierdoor is het beroep tegen het niet tijdig beslissen gegrond verklaard.

De rechtbank legt uit dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, het verplicht is een dwangsom te betalen. De hoogte van de dwangsom wordt vastgesteld op € 777,-, omdat de dwangsom verschuldigd is van 27 augustus 2021 tot en met 22 september 2021. Eiseres heeft ook beroep ingesteld tegen het besluit van 22 september 2021, maar de rechtbank verwijst dit beroep naar verweerder ter behandeling als bezwaar, omdat de inhoudelijke standpunten nog niet voldoende zijn besproken. De rechtbank bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 49,- moet vergoeden, maar er zijn geen proceskosten voor vergoeding in aanmerking komende.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid voor partijen om een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3776

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 december 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [naam woonplaats] , eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar aanvraag van 7 juni 2021 voor Jeugdhulp voor haar zoon.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Awb in deze zaak niet nodig is.
Beroep tegen het niet tijdig beslissen
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Vaststaat dat ten tijde van het indienen van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder nog geen besluit was genomen. Verweerder heeft op 22 september 2021 alsnog beslist op de aanvraag. Eiseres betwist weliswaar dat op haar aanvraag is beslist, maar de rechtbank volgt haar daarin niet. Indien, zoals eiseres stelt, haar aanvraag te beperkt is opgevat, geen of onvoldoende onderzoek is gedaan en met de toegekende jeugdhulp in de vorm van een dagdeel AMO (dagbesteding) geen juiste beslissing is genomen, neemt dit niet weg dat wel een beslissing is gevolgd op de aanvraag. Ook de stelling van eiseres dat dit besluit onbevoegd is genomen, doet daar niet aan af. Ook een eventueel onbevoegd genomen besluit, is een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb [1] . Nu verweerder alsnog heeft beslist op de aanvraag, wordt, met toepassing van artikel 6:20, derde lid, van de Awb, het beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen mede geacht te zijn gericht tegen dit besluit.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eiseres nog procesbelang heeft bij het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Dat is naar het oordeel van de rechtbank het geval omdat uit het beroep volgt dat eiseres de rechtbank heeft verzocht de door verweerder verbeurde dwangsom (juist) vast te stellen. Dit kan op de voet van artikel 8:55c van de Awb echter alleen als het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond is. Eiseres heeft daarom nog belang bij het beoordelen van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van 7 juni 2021.
Eiseres heeft de aanvraag ingediend op 7 juni 2021. In de wet is geen termijn opgenomen waarbinnen verweerder op deze aanvraag moet beslissen. In zo’n geval geldt een beslistermijn van acht weken. Dit staat in de artikelen 4:13 en 4:14 van de Awb. Anders dan verweerder in haar verweerschrift stelt, is de beslistermijn aangevangen op 8 juni 2021. Op grond van artikel 4:15 van de Awb is de beslistermijn opgeschort geweest van 14 juni 2021 tot en met 18 juni 2021 (5 dagen). Met inachtneming van de Algemene termijnenwet (op grond waarvan, onder meer, weekenddagen deze termijn verlengen) had verweerder dus uiterlijk op 9 augustus 2021 moeten beslissen. Eiseres heeft verweerder op 11 augustus 2021, ontvangen bij verweerder op 12 augustus 2021, rechtsgeldig in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen is kennelijk gegrond.
Eiseres heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. Dat staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.
Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet (juist) vastgesteld. De rechtbank doet dit op grond van artikel 8:55c van de Awb nu alsnog. De rechtbank stelt vast dat de ingebrekestelling de dagtekening 11 augustus 2021 heeft en op 12 augustus 2021 bij verweerder is ontvangen. Verder gaat de rechtbank er bij de vaststelling van de hoogte van de dwangsom van uit dat het besluit van 22 september 2021 op dezelfde dag is verzonden. De rechtbank legt hieraan ten grondslag dat uit de door verweerder overgelegde stukken niet blijkt dat het besluit per aangetekende post is verzonden en dat uit de door eiseres overgelegde schermprint van PostNL niet blijkt dat die aangetekende verzending betrekking heeft op de verzending van de beslissing van 22 september 2021. De dwangsom is in dit geval verschuldigd vanaf 27 augustus 2021 tot en met 22 september 2021 en bedraagt € 777,-.
Beroep tegen besluit van 22 september 2021
Eiseres heeft bij brief van 3 oktober 2021 aangegeven het niet eens te zijn met de beslissing van verweerder van 22 september 2021. Nu de inhoudelijke standpunten ten aanzien van de beslissing op de aanvraag nog onvoldoende tussen verweerder en eiseres zijn uitgesproken en besproken, ziet de rechtbank aanleiding het beroep voor zover gericht tegen het alsnog genomen besluit van 22 september 2021 te verwijzen naar verweerder ter behandeling als bezwaar (artikel 6:20, vierde lid, van de Awb). De rechtbank wijst het verzoek van eiseres om rechtstreeks beroep af.
Dit betekent dat de rechtbank het (aanvullend) beroepschrift ingevolge artikel 6:15 van de Awb als bezwaarschrift zal doorzenden aan verweerder onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender. Nu dit beroepschrift reeds in bezit is van verweerder zal de rechtbank dit niet opnieuw toezenden en volstaan met deze mededeling.
Omdat eiseres terecht beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht dient te vergoeden.
Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen gegrond;
- verwijst het beroep tegen het besluit van 22 september 2021 naar verweerder ter behandeling als bezwaar;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 777,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 10 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.