ECLI:NL:RBZWB:2021:6370

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
C/02/383605 FA RK 21-1329
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Struijs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot nihilstelling van kinderalimentatie afgewezen in het kader van een minnelijk schuldsaneringstraject

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure betreffende de nihilstelling van kinderalimentatie. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Koop-van Vliet, verzocht de rechtbank om de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn minderjarige kind op nihil te stellen, omdat hij was toegelaten tot een minnelijk schuldsaneringstraject. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.J.M. van Campen, betwistte dit verzoek en stelde dat de man al voor de beschikking van het gerechtshof van 12 maart 2020 schulden had, die in de berekening van zijn draagkracht waren meegenomen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man inderdaad in een minnelijk schuldhulptraject zit, maar oordeelt dat dit niet automatisch leidt tot een nihilstelling van de alimentatie. De rechtbank heeft de relevante jurisprudentie van de Hoge Raad in overweging genomen, die stelt dat in het geval van een WSNP-traject de onderhoudsplichtige niet over de draagkracht beschikt om een onderhoudsbijdrage te betalen, behoudens bijzondere omstandigheden. De rechtbank concludeert dat de verhoging van het vrij te laten bedrag (VTLB) door de alimentatieplichtige te betalen kinderalimentatie een bijzondere omstandigheid vormt.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van de man afgewezen, omdat hij onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem overgelegde VTLB-berekening correct was en dat er geen rekening was gehouden met de kinderalimentatie. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
[geboorteplaats]
Zaaknummer: C/02/383605 FA RK 21-1329
beschikking betreffende levensonderhoud
in de zaak van
[man],
wonende te [X] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. A. Koop-van Vliet,
en
[vrouw],
wonende te [XX] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M.J.M van Campen.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 18 maart 2021 ontvangen verzoekschrift, met bijlagen;
- het op 31 mei 2021 ontvangen verweerschrift, met bijlagen;
- de brieven van mr. Koop-van Vliet van 24 maart 2021 (met bijlage), 31 maart 2021 (met bijlage) en 27 september 2021 (met bijlagen);
- de brief van mr. Van Campen van 11 oktober 2021 (met bijlagen);
- de beschikking van de rechtbank van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 12 maart 2020;
- de beschikking van deze rechtbank van 8 april 2020.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 21 oktober 2021. Bij die gelegenheid zijn verschenen de advocaat van de man, de vrouw en haar advocaat. Tevens was aanwezig de bewindvoerder van de man.

2.De feiten

2.1.
Op grond van de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- partijen hebben een relatie met elkaar gehad;
- uit hun relatie is het volgende, nu nog minderjarige kind geboren: [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2009 (hierna: [roepnaam minderjarige] ).
Dit kind is door de man erkend. De vrouw is belast met het ouderlijk gezag over [roepnaam minderjarige] ;
- bij voormelde beschikking van deze rechtbank is een bewind ingesteld over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan de man. Tot bewindvoerder is benoemd [bewindvoerder] (hierna te noemen: de bewindvoerder);
- de bewindvoerder heeft de man bij volmachtverklaring gemachtigd om in persoon en vertegenwoordigd door mr. Koop-van Vliet een procedure te voeren in verband met de wijziging c.q. nihilstelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [roepnaam minderjarige] .
2.2.
Ingevolge voormelde beschikking van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch dient de man nu -inclusief de wettelijke indexering- € 175,06 per maand te betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige.

3.Het verzoek

3.1.
De man verzoekt, samengevat:
-
ingeval de man tijdens deze procedure niet is toegelaten tot de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP): voormelde beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch te wijzigen in die zin dat de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [roepnaam minderjarige] , primair op 16 oktober 2020, subsidiair op 22 december 2020, meer subsidiair op datum indiening van het verzoekschrift op nihil te stellen, althans de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [roepnaam minderjarige] te verlagen tot een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag per maand en met ingang van een zodanige datum als de rechtbank juist en redelijk voorkomt;
-
ingeval de man tijdens deze procedure is toegelaten tot de WSNP: de beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch te wijzigen in die zin dat de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [roepnaam minderjarige] primair op 16 oktober 2020, subsidiair 22 december 2020, voor de duur van de op de man van toepassing verklaarde WSNP, meer subsidiair op de ingangsdatum WSNP voor de duur van de op de man van toepassing verklaarde WSNP, op nihil te stellen, althans de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [roepnaam minderjarige] te verlagen tot een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag per maand en met ingang van een zodanige datum als de rechtbank juist en redelijk voorkomt; en
- indien en voor zover de rechtbank de datum waarop de wijziging van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [roepnaam minderjarige] vaststelt op een datum die is gelegen voor datum indiening verzoekschrift, tevens te bepalen dat de bijdrage van de man wordt bepaald op hetgeen feitelijk tussen datum wijziging en datum indiening verzoekschrift door de man aan de vrouw is betaald.

4.De beoordeling

4.1.
De man voert als grond voor zijn verzoek aan dat sinds voormelde beschikking van het hof de omstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat de vastgestelde bijdrage niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet.
4.2.
In dit verband stelt hij dat hij als gevolg van het ontstaan van (een) aanzienlijk(e) schuld(en) geen draagkracht meer heeft voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [roepnaam minderjarige] . Op de mondelinge behandeling heeft de man nader toegelicht dat hij is toegelaten tot een minnelijk schuldsaneringstraject bij de Kredietbank Nederland.
4.3.
De vrouw heeft de stelling van de man betwist. Zij stelt – kort samengevat – het volgende: de door de man aangehaalde wijziging van omstandigheden, te weten het ontstaan van schulden, is geen omstandigheid die pas is ontstaan na de beschikking van het hof van 12 maart 2020. Ten tijde van het geven van die beschikking was er ook al geruime tijd sprake van schulden en daar is in de berekening van de draagkracht van de man ook rekening mee gehouden.
4.4.
De rechtbank constateert dat tussen partijen niet in geschil is dat de man is toegelaten tot een minnelijk schuldhulptraject. De rechtbank is van oordeel dat dit een wijziging van omstandigheden is die een onderzoek naar de behoefte van de minderjarige aan een bijdrage en naar de huidige financiële draagkracht van de onderhoudsplichtigen noodzakelijk maakt. Daarna zal blijken of deze wijziging als rechtens relevant is aan te merken.
4.5.
Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad van 21 september 2012 en 14 november 2008 (ECLI:NL:HR:2012:BW9247 en LJN BD7589, NJ 2009/52) volgt dat in het geval de WSNP van toepassing is de onderhoudsplichtige niet over de draagkracht beschikt om een onderhoudsbijdrage te betalen, behoudens bijzondere omstandigheden. Als bijzondere omstandigheid wordt onder meer aangemerkt dat het vrij te laten bedrag (hierna: VTLB) door de rechter-commissaris is verhoogd met de door de alimentatieplichtige te betalen kinderalimentatie.
4.6.
In dit geval is niet de WSNP van toepassing maar zit de man in een minnelijk schuldhulptraject. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om in dit geval het minnelijk schuldhulptraject anders te benaderen dan het WSNP-traject. Ook in het minnelijk schuldhulptraject wordt - zij het niet door de rechter-commissaris, maar door de schuldhulpverlener - een VTLB bepaald dat minimaal nodig is om van te leven. Het VTLB wordt berekend aan de hand van de persoonlijke situatie van de schuldenaar en volgens strikte en objectieve normen van de NVVK (vereniging voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren). Hierbij wordt dezelfde rekenmethodiek gevolgd als de rechter-commissaris hanteert in de WSNP. Op basis van de beschikbare aflossingscapaciteit probeert de schuldhulpverlener vervolgens een minnelijk akkoord met de schuldeisers te treffen. De schuldenaar heeft ook bij het minnelijk schuldhulptraject niet langer de vrije beschikking over zijn inkomsten en hij kan slechts beschikken over het VTLB.
4.7.
Op de mondelinge behandeling is door de vrouw gesteld dat in de berekening van het VTLB die door de man is overgelegd bij productie 19 rekening is gehouden met het bedrag dat hij dient te betalen ten behoeve van [roepnaam minderjarige] door het VTLB met dat bedrag te verhogen en dat er dus geen aanleiding is de draagkracht van de man op nihil te stellen.
4.8.
De bewindvoerder heeft op de mondelinge behandeling aangegeven dat de berekening van productie 19 is ingediend in de procedure betreffende de vaststelling van een dwangakkoord. Het verzoek van de man tot vaststelling van een dwangakkoord is door de rechtbank toegewezen.
4.9.
De advocaat van de man heeft namens hem aangevoerd niet met zekerheid te kunnen stellen of het aanbod dat is gedaan aan de schuldeisers en waarmee de schuldeisers hebben ingestemd, is gebaseerd op de VTLB-berekening van productie 19. Ze wenst dit nader uit te zoeken. De advocaat van de vrouw heeft hiermee ingestemd.
4.10.
Na de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de man namens hem bij F9-formulier van 11 november 2021 aan de rechtbank een andere, nog niet eerder overgelegde VTLB-berekening doen toekomen met daarbij de toelichting dat de contactpersoon van Kredietbank Nederland haar deze VTLB-berekening heeft doen toesturen en dat deze berekening gehanteerd is bij het bepalen van het dwangakkoord. Uit deze berekening volgt dat er geen correctie ten behoeve van de kinderalimentatie is uitgevoerd.
4.11.
Bij F9-formulier van 1 december 2021 heeft de advocaat van de vrouw namens haar, in reactie op de VTLB-berekening en toelichting van de advocaat van de man, aangegeven dat nergens uit blijkt dat dit de berekening is die afkomstig is van Kredietbank Nederland en dat deze is gehanteerd bij het dwangakkoord. Dit maakt dat onvoldoende is aangetoond dat deze berekening is gebruikt voor het bepalen van het dwangakkoord en dus onvoldoende is aangetoond dat er geen correctie ten behoeve van de kinderalimentatie is uitgevoerd. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de berekening uit productie 19 van de man als uitgangspunt moet worden genomen, waarin wel rekening is gehouden met de alimentatieverplichting van de man.
4.12.
De rechtbank is van oordeel dat door de man onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat bij het aanbieden van de schuldregeling aan de schuldeisers en bij de vaststelling van het dwangakkoord de door hem bij F9-formulier van 11 november 2021 overgelegde VTLB-berekening is gehanteerd, waarin geen verhoging heeft plaatsgevonden met de geldende kinderbijdrage. Gelet op het uiteindelijke standpunt van de man had het op de weg van de man gelegen om de twijfels die daarover op de mondelinge behandeling zijn ontstaan weg te nemen met bewijsstukken. Het enkel overleggen van een andere, nog niet eerder overgelegde VTLB-berekening met de toelichting dat die berekening gehanteerd is bij het dwangakkoord is niet voldoende. Nu de man de ontstane twijfels niet heeft weggenomen zal de rechtbank uitgaan van de berekening zoals overgelegd door de man als productie 19. In deze berekening van het VTLB is rekening gehouden met de nu door de man te betalen kinderbijdrage ter hoogte van € 175,06 per maand. Deze verhoging van het VTLB wordt, gelet op bovenstaande jurisprudentie, aangemerkt als een bijzondere omstandigheid, die ertoe leidt dat, ondanks het feit dat de man is opgenomen in een minnelijk schuldhulptraject, er geen aanleiding is om de draagkracht van de man en daarmee de kinderbijdrage op nihil te stellen. De rechtbank wijst het verzoek van de man daarom af.
4.13.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden
gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
wijst het verzoek af;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. Struijs, en, in tegenwoordigheid van mr. Reijerse, griffier, in het openbaar uitgesproken op
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.