ECLI:NL:RBZWB:2021:639

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 februari 2021
Publicatiedatum
17 februari 2021
Zaaknummer
8901112 VV EXPL 20-84
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over ontruiming van horecapand wegens huurachterstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 februari 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen InBev Nederland N.V. en de vennootschap onder firma De Kastelein Breda. InBev vorderde een voorlopige voorziening tot ontruiming van een horecapand aan de Vismarktstraat 3 te Breda, omdat De Kastelein sinds maart 2020 geen huur meer had betaald. InBev stelde dat er een aanzienlijke huurachterstand was ontstaan en dat zij belang had bij ontruiming om verdere betalingsachterstanden te voorkomen. De Kastelein voerde verweer en betwistte het spoedeisend belang van InBev, wijzend op haar sterke financiële positie ondanks de COVID-19-maatregelen.

De kantonrechter oordeelde dat InBev geen spoedeisend belang had bij de gevorderde ontruiming. De rechter overwoog dat de ontruiming de huurovereenkomst niet zou ontbinden en dat het onwaarschijnlijk was dat een andere horecaondernemer het pand op korte termijn zou willen huren. Bovendien was er geen bewijs dat de financiële situatie van InBev een reden was om de ontruiming toe te wijzen. De vordering van InBev werd dan ook afgewezen.

In reconventie heeft De Kastelein haar vordering gewijzigd en verzocht om voorlopige vaststelling van de betalingsverplichting, waaraan InBev instemde. De kantonrechter heeft deze betalingsverplichting vastgesteld conform de gemaakte afspraken en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaak/rolnr.: 8901112 VV EXPL 20-84
vonnis in kort geding d.d. 5 februari 2021
inzake
de naamloze vennootschap InBev Nederland N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Breda,
eiseres,
hierna te noemen: InBev,
gemachtigde: PVU Gerechtsdeurwaarders te Etten-Leur,
tegen

1.vennootschap onder firma De Kastelein Breda,

gevestigd en kantoorhoudende te (4811 WD) Breda,

2. [gedaagde] ,

wonende op een geheim adres,

3. [gedaagde] ,

wonende te [adres]
gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen: De Kastelein,
gemachtigde: [naam] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. de dagvaarding van 13 januari 2021 met producties;
b. de conclusie van antwoord tevens vordering in reconventie met producties;
c. de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling die heeft plaatsgevonden op 22 januari 2021;
d. het proces-verbaal wat is opgemaakt tijdens de mondelinge behandeling van
22 januari 2021 waarin de door partijen gemaakte afspraken zijn vastgelegd.
1.2.
Ter zitting waren aanwezig [naam] namens InBev, bijgestaan door mr. E.H. Kerbof als gemachtigde, alsmede [naam] mede namens De Kastelein, bijgestaan door [naam] .

2.Het geschil in conventie en reconventie

In conventie
2.1.
InBev vordert bij wege van voorlopige voorziening, bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
a. De Kastelein te veroordelen om binnen twee weken na betekening van dit vonnis het gehuurde met bijbehorende aanhorigheden, staande en gelegen te Breda aan de Vismarktstraat 3, te verlaten en te ontruimen met al de hunnen en het hunne (eventuele onderhuurders van onzelfstandige woonruimte daarbij inbegrepen) en met afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van InBev te stellen;
b. De Kastelein te veroordelen in de proceskosten.
2.2.
De Kastelein heeft verweer gevoerd en verzoekt InBev niet-ontvankelijk te verklaren althans de vorderingen af te wijzen, met veroordeling van InBev in de proceskosten.
In reconventie
2.3.
De Kastelein heeft haar vordering in reconventie tijdens de zitting van
22 januari 2021 gewijzigd, in die zin dat zij de kantonrechter verzoekt de betalingsverplichting van De Kastelein voorlopig vast te stellen conform de tijdens voornoemde zitting gemaakte afspraken.
2.4.
InBev heeft hiermee ingestemd.

3.De feiten en de beoordeling

In conventie en reconventie
3.1.
Tussen partijen staat vast dat De Kastelein van InBev de bedrijfsruimte met bijbehorende aanhorigheden aan de Vismarktstraat 3 te Breda huurt vanaf 1 mei 2019, tegen een bij vooruitbetaling te betalen maandelijkse huurprijs van € 2.694,20. Ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding waren er vanaf maart 2020 door De Kastelein geen huurbetalingen meer gedaan.
In conventie
3.2.
In deze procedure dient te worden beoordeeld of InBev een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorziening en of aannemelijk is dat de vordering van InBev in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het - mede gelet op de belangen van partijen over en weer - gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd.
3.3.
InBev heeft aan haar vordering tot ontruiming ten grondslag gelegd dat door
De Kastelein vanaf maart 2020 geen huur meer is betaald, waardoor een aanzienlijke huurachterstand is ontstaan. Hierdoor is De Kastelein ernstig tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst jegens InBev. Ook nadat door InBev een huurkorting is verstrekt voor de maanden april en mei 2020 is door De Kastelein niets betaald. InBev verwacht dat de huurachterstand zal toenemen waardoor de kans steeds groter wordt dat zij met een oninbare vordering te maken krijgt. Zij heeft er dan ook belang bij dat een verdere betalingsachterstand wordt voorkomen. In het voorgaande is wat haar betreft dan ook het spoedeisend belang gelegen.
3.4.
De Kastelein betwist dat InBev een spoedeisend belang heeft in deze procedure en voert daartoe tijdens de zitting onder meer aan dat InBev een sterke financiële positie heeft en het, ook nu de horeca gesloten is door de COVID-19-maatregelen, erg goed doet wat verkoop in de supermarkten betreft. InBev is hiermee zelf in de publiciteit getreden.
3.5.
De kantonrechter oordeelt dat geen sprake is van een spoedeisend belang bij de gevorderde ontruiming en overweegt daartoe als volgt. Door InBev is slechts aangevoerd dat haar spoedeisend belang tot ontruiming erin is gelegen dat de betalingsachterstand niet verder oploopt. De mogelijk oplopende vordering wordt echter niet doorbroken door een ontruiming. De huurovereenkomst wordt daarmee immers nog niet ontbonden. Een ander spoedeisend belang is door InBev niet aangevoerd. Gelet op de huidige overheidsmaatregelen is het bovendien niet waarschijnlijk dat een andere horecaondernemer het gehuurde op korte termijn zal willen huren op het moment dat het gehuurde door De Kastelein zou zijn ontruimd. Dat zou betekenen dat het gehuurde leeg zou blijven staan na ontruiming door De Kastelein waardoor InBev ook geen inkomsten ontvangt uit de verhuur van het pand. Daarnaast is door InBev op geen enkele manier op de zitting weersproken dat zij een sterke financiële positie heeft, ook nu de horeca is gesloten vanwege de COVID-19-maatregelen. De financiële situatie van InBev is dus geen reden om de ontruiming toe te wijzen.
3.6.
Gelet op al het voorgaande ziet de kantonrechter geen spoedeisend belang in de vordering tot ontruiming en wijst zij de vordering van InBev af.
In reconventie
3.7.
Gezien de gewijzigde vordering van De Kastelein tijdens de zitting en de instemming van InBev met die gewijzigde vordering, zal de kantonrechter de betalingsverplichting van De Kastelein voorlopig vaststellen conform de door partijen gemaakte afspraken.
Proceskosten
In conventie
3.8.
Nu InBev in het ongelijk is gesteld, wordt zij veroordeeld in de proceskosten. Deze proceskosten worden aan de zijde van De Kastelein vastgesteld op nihil, nu De Kastelein niet door een professionele gemachtigde is bijgestaan.
In reconventie
3.9.
Gezien de tussen partijen gesloten overeenkomst tijdens de zitting van
22 januari 2021 ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie:
wijst de vordering af;
veroordeelt InBev in de proceskosten, aan de zijde van De Kastelein vastgesteld op nihil;
in reconventie:
stelt de voorlopige betalingsverplichting van De Kastelein vast conform de door partijen gemaakte afspraken zoals vastgelegd in het aangehechte proces-verbaal;
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in conventie en reconventie:
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Hindriks en is in het openbaar uitgesproken op
5 februari 2021.