ECLI:NL:RBZWB:2021:6431

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
16 december 2021
Zaaknummer
AWB- 19_2599
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van uitkering op grond van de Ziektewet en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 1 mei 2019, waarin haar Ziektewet-uitkering werd beëindigd. De rechtbank heeft op 21 november 2019 een zitting gehouden, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar echtgenoot en gemachtigde. Het UWV was vertegenwoordigd door een medewerker. De rechtbank heeft een deskundige benoemd, prof. Dr. J.B.L. Hoekstra, die op 5 oktober 2020 een rapport heeft uitgebracht. Eiseres heeft gereageerd op dit rapport, evenals het UWV, dat op 29 april 2021 een nieuw besluit heeft genomen, waarin het eerdere besluit werd herroepen en de uitkering per 1 maart 2020 werd beëindigd. De rechtbank heeft het beroep tegen het eerste besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat het UWV met het tweede besluit het eerste besluit had vervangen. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of het UWV terecht heeft gesteld dat eiseres per 1 maart 2020 weer in staat was haar eigen werk te verrichten. De deskundige concludeerde dat de klachten van eiseres, waaronder hemochromatose, niet langer een belemmering vormden voor haar arbeid. De rechtbank heeft het beroep tegen het tweede besluit ongegrond verklaard en het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.870,00.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/2599 ZW

uitspraak van 21 december 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. M.J.E.M. Edelmann,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 1 mei 2019 (bestreden besluit 1) van het UWV over de beëindiging van haar uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 21 november 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot de heer [naam echtgenoot] en haar gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] .
De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens heropend. De rechtbank heeft besloten om de internist prof. Dr. J.B.L. Hoekstra als onafhankelijk deskundige (hierna: deskundige) te benoemen. De deskundige heeft op 5 oktober 2020 een deskundigenrapport uitgebracht aan de rechtbank.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren. Eiseres heeft gereageerd met een brief van 5 november 2020. Met een brief van 13 november 2020 heeft het UWV een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (hierna: verzekeringsarts b&b) van 12 november 2020 ingediend.
De deskundige heeft op verzoek van de rechtbank op 9 februari 2021 aanvullend gerapporteerd.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld ook hierop te reageren. Eiseres heeft gereageerd met een brief van 19 maart 2021. Met een brief van 29 april 2021 heeft het UWV de rechtbank laten weten dat diezelfde dag een nieuwe beslissing op bezwaar is genomen (bestreden besluit 2). Ook heeft het UWV een rapport van de verzekeringsarts b&b van 28 april 2021 ingediend.
Eiseres heeft met een brief van 31 mei 2021 de rechtbank laten weten dat zij het niet eens is met bestreden besluit 2 en de beroepsgronden aangevuld.
Geen van de partijen heeft aangegeven dat zij nog op een zitting willen worden gehoord. Vervolgens heeft de rechtbank op 7 december 2021 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiseres is werkzaam geweest als fulltime procesmanager EMEA (hierna: procesmanager). Vanaf 1 december 2017 ontvangt zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
Eiseres heeft zich per 8 mei 2018 ziek gemeld vanwege verschillende lichamelijke klachten.
Het UWV heeft aan eiseres een ZW-uitkering toegekend.
In een besluit van 24 januari 2019 (primaire besluit) heeft het UWV eiseres hersteld verklaard en de ZW-uitkering beëindigd met ingang van 28 januari 2019.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
In het bestreden besluit 1 is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
In bestreden besluit 2 is het bezwaar van eiseres gegrond verklaard, is het primaire besluit herroepen en is de ZW-uitkering met ingang van 1 maart 2020 beëindigd. Ook heeft het UWV aan eiseres vergoeding van de proceskosten voor rechtsbijstand in bezwaar toegekend.
2.
Bestreden besluit 1
De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bestreden besluit 2 in de lopende procedure betrokken.
Omdat met bestreden besluit 2 bestreden besluit 1 is vervangen is het procesbelang van eiseres bij een inhoudelijke beoordeling van bestreden besluit 1 komen te vervallen. De rechtbank zal daarom het beroep tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaren.
3.
Bestreden besluit 2
De rechtbank zal hierna bestreden besluit 2 beoordelen.
In geschil is dan of het UWV op goede gronden de ZW-uitkering van eiseres heeft
beëindigd per 1 maart 2020 (datum in geding).
4.
Beroepsgronden van eiseres
Eiseres heeft tegen bestreden besluit 2 aangevoerd dat zij op 1 maart 2020 niet in staat was haar eigen werk te verrichten. De verzekeringsarts b&b baseert zijn standpunt alleen op de uitlating van eiseres, die had aangegeven baat te hebben gehad bij een revalidatietraject dat ze volgde van oktober 2019 tot en met februari 2020. De verzekeringsarts b&b heeft niet vastgesteld hoe de situatie per 1 maart 2020 daadwerkelijk was. De deskundige die door de rechtbank is ingeschakeld, heeft eiseres gezien op 9 september 2020. Eiseres is in mei 2021 nog steeds onder controle van de internist en gebruikt nog steeds medicatie.
5.
Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Volgens vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft, wordt onder ‘zijn arbeid’ verstaan: de werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid (artikel 19, vijfde lid, van de ZW).
6.
Arbeidsmaatstaf
De rechtbank stelt vast dat het werk van eiseres als procesmanager als ‘haar arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW moet worden aangemerkt.
7.
Medische beoordeling door de deskundige en het UWV
De deskundige heeft eiseres op 9 september 2020 gezien, informatie opgevraagd bij behandelaars en het dossier bestudeerd.
De deskundige heeft op 5 oktober 2020 gerapporteerd dat bij eiseres op de datum van zijn onderzoek sprake was van de compound heterozygote vorm van hemochromatose waarvoor zij op dat moment af en toe aderlatingen krijgt, hypertensie die met medicatie goed gereguleerd is, moeilijk te duiden gewrichtsklachten - vermoedelijk geen uiting van hemochromatose – en moeilijk te duiden en niet als ernstig te beschouwen spierspanning en spierpijn. Deze klachten waren ook aanwezig op 28 januari 2019. De toen invaliderende moeheid was evident en is nu nauwelijks meer aanwezig. De otitiden waren toen wel en nu niet meer actief. De frequente otitiden hebben aan die moeheid vermoedelijk een bijdrage geleverd. De invaliderende moeheid, gerelateerd aan hemochromatose en otitiden, is het rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken. Dat geldt niet rechtstreeks voor de gewrichtsklachten en spierpijnen, ook al zijn deze klachten ook verminderd sinds januari 2019. Eiseres was door de invaliderende vermoeidheid op 28 januari 2019 niet in staat het eigen werk als procesmanager te verrichten omdat het werk in psychische zin hoge eisen aan haar stelde. De deskundige constateert dat ten tijde van zijn onderzoek de vermoeidheid nauwelijks meer aanwezig is. De otitiden zijn niet meer actief. De gewrichtsklachten en spierspanning zijn ook sinds januari 2019 verminderd.
De deskundige heeft op 9 februari 2021 aanvullend gerapporteerd dat niet bekend is of bij eiseres sprake was van orgaanschade. Maar ook zonder orgaanschade kan hemochromatose leiden tot algemene malaise, hinderlijke moeheid en infecties zoals otitis. De deskundige vindt het niet verwonderlijk dat eiseres 12 weken na de diagnose hemochromatose dan wel de start van de behandeling met aderlatingen, en inmiddels ook genezen van de otitiden waarvan zij voordien veel last had, zich aanzienlijk beter voelde dan op 28 januari 2019. Dat behandeling van hemochromatose de klachten door die aandoening doet verminderen, is niet verwonderlijk, ook niet op een termijn van drie maanden. De deskundige handhaaft zijn conclusies van het rapport van 5 oktober 2020.
Het UWV heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd het rapport van de verzekeringsarts b&b van 28 april 2021. Deze heeft gerapporteerd dat het advies van de deskundige wordt overgenomen dat eiseres op 28 januari 2019 ongeschikt was voor haar maatgevende arbeid vanwege een toen nog niet behandelde hemochromatose. De verzekeringsarts b&b stemt ook in met de visie van de deskundige dat het ten tijde van het onderzoek door de verzekeringsarts b&b in bezwaar [op 18 april 2019; de rechtbank] aanzienlijk beter met eiseres ging. De verzekeringsarts b&b wijst erop dat de behandelend internist en de afdeling endocrinologie van het Radboudziekenhuis geen melding hebben gemaakt van orgaanschade, maar acht het niet aan hem om daar verder een discussie over te voeren. Uit het rapport van de deskundige valt op te maken dat ten tijde van zijn onderzoek de moeheid van eiseres eigenlijk geen belangrijke rol meer speelde. De verzekeringsarts b&b stelt daarom arbitrair voor om de ZW-uitkering te verlengen tot en met februari 2020. Eiseres heeft naar eigen zeggen ook baat gehad bij een revalidatietraject dat zij van oktober 2019 tot en met februari 2020 volgde. Eiseres kan per 1 maart 2020 als geschikt voor haar arbeid worden aangemerkt.
8.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het UWV zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiseres op 1 maart 2020 weer in staat was om ‘haar arbeid’ te verrichten.
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak de subjectieve beleving van een betrokkene van haar klachten niet beslissend is bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen voor arbeid in objectieve zin bij haar zijn vast te stellen. Van belang zijn alleen de medisch te objectiveren arbeidsbeperkingen.
De rechtbank overweegt vervolgens dat uit het rapport van de deskundige blijkt dat deze van mening is dat de gewrichtsklachten en de spierspanning niet medisch objectiveerbaar zijn. Eiseres heeft dit niet weersproken.
De rechtbank begrijpt uit het dossier dat de otitiden samenhingen met de hemochromatose en dat ze behoorlijk bijdroegen aan de vermoeidheidsklachten van eiseres. Uit het dossier blijkt ook dat sinds eiseres met aderlatingen werd behandeld, de otitiden in de loop van 2019 zijn verdwenen. Verder heeft eiseres tijdens de zitting bij de rechtbank op 21 november 2019 gezegd dat ze op dat moment minder last had van vermoeidheid en dat ze bezig was met een revalidatietraject. Uit de brief van de huisarts van 28 oktober 2019 blijkt verder dat eiseres in oktober 2019 met het revalidatietraject van 4 maanden is begonnen. De behandelend internist-vasculair geneeskundige schrijft op 16 juni 2020, naar aanleiding van een poliklinische controle eerder die maand, aan de huisarts dat het een stuk beter met eiseres gaat, dat eiseres in het revalidatietraject heeft geleerd dat een groot deel van haar klachten voortkomen uit stress, dat ze heeft geleerd dingen te doseren en dat de hemochromatose goed onder controle is met intermitterende bloeddonatie/flebotomie. Daarbij komt dat de huisarts op 22 september 2020 aan de deskundige schrijft dat de situatie van eiseres door aderlatingen vanaf maart 2019 sterk is verbeterd. Eiseres zelf heeft, zo schrijft de deskundige op 5 oktober 2020, op 9 september 2020 tegen de deskundige gezegd dat na de behandeling van de hemochromatose door middel van aderlatingen vrij snel de oorontstekingen zijn verdwenen en dat daarna de moeheid is verminderd. Ook schrijft de deskundige in zijn rapport van 9 februari 2021 dat hij het niet verwonderlijk vindt dat eiseres zich 12 weken na de diagnose hemochromatose dan wel de start van de behandeling met aderlatingen en inmiddels ook genezen van de otitiden, aanzienlijk beter voelde dan op 28 januari 2019. De rechtbank constateert verder dat het revalidatietraject in februari 2020 is geëindigd. Uit het rapport van de deskundige en uit de informatie van behandelaars blijkt niet dat eiseres daarna opnieuw naar de huisarts is gegaan in verband met vermoeidheidsklachten. De rechtbank kan op grond van het voorgaande de verzekeringsarts b&b dan ook volgen waar deze stelt dat eiseres per 1 maart 2020 als geschikt voor ‘haar arbeid’ kan worden aangemerkt.
Anders dan eiseres stelt, is het oordeel van de verzekeringsarts b&b niet alleen gebaseerd op de uitlating van eiseres dat zij baat heeft gehad bij het revalidatietraject.
Dat eiseres, zoals ze tegen bestreden besluit 2 aanvoert, nog steeds onder controle is van de internist en medicatie gebruikt, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel, omdat uit de stukken blijkt (bijvoorbeeld de brief van de huisarts van 27 mei 2019), dat dit bij de aandoening hemochromatose levenslang moet. Bovendien zegt dit niets over de beperkingen voor arbeid die voor eiseres voortvloeien uit de hemochromatose. Eiseres heeft bovendien naar aanleiding van bestreden besluit 2 geen nieuwe medische gegevens ingediend. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts b&b.
Het beroep tegen bestreden besluit 2 zal ongegrond worden verklaard.
9.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het UWV met bestreden besluit 2 bestreden besluit1 heeft vervangen, ziet de rechtbank aanleiding om het UWV te veroordelen in de proceskosten die eiseres in beroep gemaakt heeft.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.870,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het geven van een schriftelijke reactie op bestreden besluit 2 waarop de rechtbank artikel 6:19 van de Awb van toepassing heeft geacht met een waarde per punt van € 748,00 en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 47,00 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.870,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J. Tolner, griffier, op 21 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.