Op 16 februari 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. A.B.B. Beelaard, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 15 juli 2020 van het UWV, waarin zijn aanspraak op een Ziektewet (ZW) uitkering werd afgewezen. Eiser was eerder werkzaam als productiemedewerker en had zich op 18 mei 2016 ziekgemeld. Na een eerdere WIA-beoordeling ontving hij geen uitkering, maar meldde zich opnieuw ziek in oktober 2018. Het UWV kende hem een ZW-uitkering toe, maar beëindigde deze later. Eiser maakte bezwaar tegen de afwijzing van zijn ZW-uitkering per 12 februari 2020, wat leidde tot deze rechtszaak.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV op goede gronden heeft geweigerd om eiser per 12 februari 2020 een ZW-uitkering toe te kennen. De verzekeringsarts van het UWV heeft eiser op 19 maart 2020 telefonisch gehoord en het dossier bestudeerd. De arts concludeerde dat er geen sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Eiser had eerder geen beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn WIA-uitkering en had geen nieuwe medische feiten aangedragen die zijn geschiktheid voor de geduide functies in twijfel trokken. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd, ondanks de coronamaatregelen, en dat de eerder geduide functies passend waren voor eiser. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.