ECLI:NL:RBZWB:2021:645

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 februari 2021
Publicatiedatum
17 februari 2021
Zaaknummer
AWB- 20_8132
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ZW-uitkering op basis van medische geschiktheid en eerdere WIA-beoordeling

Op 16 februari 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. A.B.B. Beelaard, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 15 juli 2020 van het UWV, waarin zijn aanspraak op een Ziektewet (ZW) uitkering werd afgewezen. Eiser was eerder werkzaam als productiemedewerker en had zich op 18 mei 2016 ziekgemeld. Na een eerdere WIA-beoordeling ontving hij geen uitkering, maar meldde zich opnieuw ziek in oktober 2018. Het UWV kende hem een ZW-uitkering toe, maar beëindigde deze later. Eiser maakte bezwaar tegen de afwijzing van zijn ZW-uitkering per 12 februari 2020, wat leidde tot deze rechtszaak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV op goede gronden heeft geweigerd om eiser per 12 februari 2020 een ZW-uitkering toe te kennen. De verzekeringsarts van het UWV heeft eiser op 19 maart 2020 telefonisch gehoord en het dossier bestudeerd. De arts concludeerde dat er geen sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Eiser had eerder geen beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn WIA-uitkering en had geen nieuwe medische feiten aangedragen die zijn geschiktheid voor de geduide functies in twijfel trokken. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd, ondanks de coronamaatregelen, en dat de eerder geduide functies passend waren voor eiser. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8132 ZW

uitspraak van 16 februari 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], te [plaatsnaam], eiser,

gemachtigde: mr. A.B.B. Beelaard,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 15 juli 2020 (bestreden besluit) van het UWV inzake zijn aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Het onderzoek ter zitting heeft, gelijktijdig met het beroep geregistreerd onder nummer BRE 20/5030 ZW, plaatsgevonden in Breda op 6 januari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. E.A. Breetveld, kantoorgenoot van de gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. [vertegenwoordiger].

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is werkzaam geweest als productiemedewerker. Voor dat werk is hij op 18 mei 2016 uitgevallen vanwege medische klachten. Bij besluit van 11 juli 2018 heeft het UWV eiser geen WIA-uitkering toegekend. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiser geen beroep ingesteld.
Hij heeft niet in arbeid hervat. Eiser ontving vervolgens een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Op 12 oktober 2018 heeft hij zich ziekgemeld in verband met een geplande operatie.
Bij besluit van 11 januari 2019 heeft het UWV eiser een ZW-uitkering toegekend per 11 januari 2019.
Bij besluit van 30 oktober 2019 heeft het UWV eiser hersteld verklaard en de ZW-uitkering beëindigd met ingang van 4 november 2019. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Het bezwaar is ongegrond verklaard. Het hiertegen ingestelde beroep is geregistreerd onder nummer 20/5030 ZW.
Per 10 december 2019 heeft eiser zich weer ziekgemeld. Bij besluit van 27 januari 2020 heeft het UWV eiser geen ZW-uitkering toegekend. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is ongegrond verklaard.
Per 12 februari 2020 heeft eiser zich nogmaals ziekgemeld.
Het UWV heeft bij besluit van 23 maart 2020 (primair besluit) geweigerd aan eiser met ingang van 12 februari 2020 een ZW-uitkering toe te kennen.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV op goede gronden geweigerd heeft om per 12 februari 2020 aan eiser een ZW-uitkering toe te kennen.
3.
Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft, wordt onder ‘zijn arbeid’ verstaan: de werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid (artikel 19, vijfde lid, van de ZW).
Heeft er al eerder een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling plaatsgevonden in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) of de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en wordt de verzekerde op een later tijdstip weer arbeidsongeschikt, dan wordt naar vaste rechtspraak onder ‘zijn arbeid’ verstaan één van de geduide functies die gebruikt zijn bij die beoordeling.
4.
Arbeidsmaatstaf
De rechtbank stelt vast dat als maatstaf dient te worden aangemerkt de geduide functies die voor eiser in het kader van de eerdere WIA-beoordeling als passend kunnen worden aangemerkt. De rechtbank merkt hierbij op dat in dit geding de passendheid van die functies niet meer ter discussie staat. Het gaat nog slechts om de vraag of eiser op de datum in geding op medische gronden, naar objectieve maatstaven gemeten, al dan niet ongeschikt was voor één van die functies.
Het UWV heeft één van de eerder geduide functies als maatstaf genomen, het werk als productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) en dat werk als ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW aangemerkt.
5.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1
Verzekeringsarts Van Engelen heeft eiser op 19 maart 2020 telefonisch gehoord. Verder heeft de verzekeringsarts het dossier bestudeerd. De verzekeringsarts geeft aan dat eiser zich op 12 februari 2020 heeft ziekgemeld met dezelfde klachten als bij recente eerdere ziekmeldingen zonder dat er sprake is van een verslechterde situatie. De ziekmelding wordt daardoor opgevat als een protest-melding. Volgens de verzekeringsarts is geen sprake van toegenomen arbeidsongeschiktheid en is eiser doorlopend geschikt voor de passende functies conform de eerdere schatting.
Verzekeringsarts b&b Van Mierlo zou eiser zien op een hoorzitting. Eiser heeft de hoorzitting afgezegd in verband met pijnklachten na een medische ingreep. Er is wel telefonisch contact geweest op 9 juli 2020 met eiser en zijn gemachtigde. Verder heeft de verzekeringsarts b&b het dossier bestudeerd. Aangegeven is dat eiser bekend is met meerdere aandoeningen, waaronder HNP L5-S1, urolithiasis, diabetes mellitus, gecompliceerd door mictieproblematiek en wazig zicht, overbelasting linkervoet, OSAS waardoor CPAP, somatisch symptoom stoornis, disruptieve, impulsbeheersing of andere gedragsstoornis. Met deze aandoeningen is eiser al langer bekend. Eerder vond een WIA-beoordeling plaats waarbij functies zijn geduid.
Eiser meldde zich per 12 februari 2020 toegenomen arbeidsongeschikt. Het is de primaire verzekeringsarts niet duidelijk geworden op basis waarvan sprake zou zijn van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Tijdens de hoorzitting is gevraagd wat is veranderd tussen de ziekmelding van 10 december 2019 en 12 februari 2020. Hierop kon eiser geen duidelijk antwoord geven. Eiser gaf aan dat er klachten zijn op gebied van diabetes mellitus en wazig zien, maar kon niet aangegeven wat er was gewijzigd. Hij geeft aan dat de waardes in het bloed te hoog zijn, maar weet niet of dat eerder ook het geval was. Eiser is eerder gezien tijdens de hoorzitting van 13 maart 2020 in het kader van een voorgaande ziekmelding. Toen gaf eiser niet aan dat de diabetes mellitus ontregeld was, maar dat de prikken in zijn vinger pijnlijk zijn. Hiermee is aannemelijk dat op de datum in geding nog geen sprake was van een ernstige ontregeling, want dan had eiser dat destijds wel vermeld. Het wazig zien lijkt een relatie met diabetes mellitus te hebben maar eiser geeft zelf aan dat het wazig zien er niet altijd is. Daarbij was het onregelmatig wazig zien al bekend en is dit geen nieuwe klacht.
In bezwaar zijn geen nieuwe medische feiten aangedragen, het beeld komt overeen met dat beschreven door de primaire verzekeringsarts. Er is volgens de verzekeringsarts b&b geen aanleiding om meer of verdergaande beperkingen aan te nemen en daarmee zijn de eerder geduide functies passend.
5.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. Er is onvoldoende onderzoek gedaan naar de persoonlijke situatie van eiser. Er is ten onrechte geen informatie opgevraagd bij de behandelend sector. Vast staat dat eiser meerdere lichamelijke en psychische aandoeningen heeft. Dat sprake is van het corona-tijdperk ontslaat het UWV niet medisch onderzoek te doen. Telefonisch een medisch onderzoek verrichten is onvoldoende. Er is op basis van summiere informatie een besluit genomen. Eiser had een voorschot moeten ontvangen gelet op de berichtgeving van het UWV rondom corona.
Verder maakt eiser bezwaar tegen de geduide functies. De functies zijn niet geschikt te achten, gelet op de aanwezige beperkingen. De belastbaarheid wordt overschreden.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser een eigen overzicht van zijn klachten ingediend. Verder heeft hij aangegeven bij welke specialisten hij onder behandeling staat en welke medicatie hij slikt. Hij heeft een behandelplan van 31 oktober 2018 en een rapportage einde behandeling van 8 september 2019 van psychiater Soylu ingediend, alsmede een bericht van 29 oktober 2020 van psychiater Kaya. Verder heeft eiser afspraakbevestigingen en rapportages over de periode van november 2018 tot en met oktober 2020 overgelegd, waaronder stukken van de oogarts van 22 november 2019, de neuroloog van 15 juli 2019 en 25 oktober 2019 en een uitslag van de afdeling radiologie van 21 januari 2019. Ook heeft eiser een verwijzing van zijn huisarts naar een neuroloog in Antwerpen en stukken met betrekking tot opname in verband met een nieroperatie op 17 november 2020 ingediend.
5.3
Oordeel rechtbank over beroepsgronden
5.3.1
Volgens eiser maakt de omstandigheid dat de verzekeringsartsen eiser niet persoonlijk hebben gezien, dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is. De rechtbank wijst erop dat op 19 maart 2020 een telefonisch spreekuur met de verzekeringsarts heeft plaatsgevonden. Een fysiek spreekuur was op dat moment in verband met de corona-pandemie niet mogelijk. In de bezwaarfase is eiser uitgenodigd voor een fysieke hoorzitting. Daar is hij in verband met een medisch behandeling niet gekomen maar heeft op verzoek van de gemachtigde een telefonische hoorzitting plaatsgevonden. Bovendien is eiser in een tweetal eerdere bezwaarprocedures wel fysiek gezien en onderzocht door een verzekeringsarts b&b, te weten op 15 januari 2020 en 13 maart 2020. De rechtbank kan het standpunt van het UWV volgen dat er een duidelijk beeld van eisers medische situatie bestond rond de datum in geding 12 februari 2020. Van een situatie, zoals aan de orde in de door eiser aangehaalde berichtgeving van het UWV (kort gezegd dat een voorschot wordt betaald indien door corona een fysiek onderzoek niet mogelijk is, maar dit voor een definitief oordeel wel nodig is) is geen sprake, De rechtbank volgt dan ook niet het standpunt van eiser dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest omdat de verzekeringsartsen eiser niet persoonlijk hebben gezien.
5.3.2
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek ook overigens op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsarts b&b blijkt dat hij op de hoogte was van de door eiser gestelde klachten, waaronder diabetes mellitus, rug- en voetklachten, nierklachten en psychische klachten. Verder heeft de verzekeringsarts b&b voldoende gemotiveerd waarom hij van mening is dat eiser geschikt is om de in het kader van de WIA-beoordeling geduide functies te verrichten. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts b&b.
De verzekeringsarts b&b is ingegaan op de vraag wat er tussen de voorgaande ziekmelding van 10 december 2019 en de thans in geding zijnde ziekmelding van 12 februari 2020 is veranderd in eisers medische situatie. Ter zitting is door eiser bevestigd dat het steeds waziger zien vanwege diabetes mellitus reden is geweest om zich opnieuw ziek te melden.
De rechtbank wijst in dit verband op de door eiser overgelegde brief van oogarts Vergeer van 22 november 2019. De oogarts geeft aan dat hij eiser op 22 november 2019 heeft gezien nadat eiser door de opticien was doorgestuurd omdat hij de bril niet kon aanmeten en eiser in het donker slecht zicht heeft en moeite heeft met lezen. Na onderzoek heeft de oogarts geconcludeerd dat eiser geen diabetische retinopathie ODS heeft. Er volgt geen nieuwe verwijzing en er wordt over twee jaar een controle bij optometrist ingepland. Het advies luidt om bij de opticien een (lees)bril aan te schaffen. Uit deze informatie van de oogarts blijkt niet dat eiser rond de datum in geding zodanige oogklachten zou hebben dat hij niet zou kunnen werken. Van andersluidende informatie van latere datum is niet gebleken
De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd geeft geen aanleiding te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts b&b. Daarbij is in aanmerking genomen dat veel van de informatie al bekend was en al bij de beoordeling is betrokken. Zo is reeds in de Functionele Mogelijkheden Lijst van 2 januari 2019, opgesteld naar aanleiding van de eerdere WIA-beoordeling, rekening gehouden met de overgelegde informatie van de psychiater. Voor de psychische klachten zijn in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren beperkingen opgenomen. Eiser heeft geen nieuwe medische stukken overgelegd op grond waarvan moet worden aangenomen dat de reeds bekende psychische klachten zouden zijn verergerd op de datum in geding (12 februari 2020). De informatie van de psychiater (29 oktober 2020), waar eiser vanaf 30 december 2019 onder behandeling is, geeft geen nieuwe inzichten.
Ook de stukken van de neuroloog van 15 juli 2019 en de radioloog van 21 januari 2019 waren reeds bekend en zijn bij de beoordeling betrokken. Ten aanzien van de rug- en voetklachten zijn beperkingen in de FML opgenomen. Eiser heeft ten aanzien van deze klachten ook geen medische stukken overgelegd waaruit op de datum in geding blijkt van zwaardere beperkingen.
Een aantal stukken die eiser heeft ingediend van onder meer de pijnspecialist en de nieroperatie op 17 november 2020 dateren van na de datum in geding en kunnen om die reden niet worden meegenomen bij de vaststelling van de geschiktheid voor arbeid op 12 februari 2020.
5.3.3
De rechtbank komt tot het oordeel dat de (verzekerings)artsen voldoende hebben gemotiveerd dat de maatgevende functie van productiemedewerker industrie, gezien de in de FML opgenomen beperkingen, voor eiser geschikt is te achten.
6. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het UWV op goede gronden geweigerd heeft om aan eiser per 12 februari 2020 een ZW-uitkering toe te kennen.
Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
7.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen reden om een proceskostenveroordeling uit te spreken. Ook bestaat geen aanleiding om te bepalen dat het griffierecht aan eiser moet worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier, op 16 februari 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.