ECLI:NL:RBZWB:2021:6497
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van onroerende zaak
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van de woning vastgesteld op € 221.000, terwijl de belanghebbende van mening was dat deze waarde maximaal € 165.000 zou moeten zijn. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van 29 februari 2020, waarin de WOZ-waarde was vastgesteld, en het bezwaar was ongegrond verklaard in de uitspraak op bezwaar van 20 oktober 2020. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op de zitting van 12 november 2021, waarbij de belanghebbende en zijn gemachtigde niet verschenen. De rechtbank oordeelde dat de uitnodiging voor de zitting op juiste wijze was verzonden. De rechtbank heeft vervolgens de onderbouwing van de WOZ-waarde beoordeeld, die was gebaseerd op een taxatierapport van 4 februari 2021. De taxateur had de waarde van de woning op de waardepeildatum vastgesteld op € 233.000, met vergelijkingsobjecten die voldoende vergelijkbaar waren met de woning van de belanghebbende.
De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.