ECLI:NL:RBZWB:2021:6502

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
21 december 2021
Zaaknummer
02-090340-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. van Gessel
  • A. de Beer
  • J. Phillips
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag door minderjarige in steekpartij op skatepark

Op 30 maart 2021 vond er een steekpartij plaats tussen twee jongens op het skatepark in de Haagse Beemden, waarbij de 16-jarige verdachte meermalen met een mes in het lichaam van het slachtoffer heeft gestoken. De rechtbank heeft de zaak behandeld met gesloten deuren op 10 december 2021, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan poging doodslag, ondanks de verdediging die stelde dat er geen voorwaardelijk opzet was op de dood van het slachtoffer. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat zijn handelen tot de dood van het slachtoffer zou kunnen leiden, en dat hij deze kans willens en wetens heeft aanvaard.

De rechtbank legde de verdachte een jeugddetentie op van 90 dagen, waarvan 87 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de psychologische toestand van de verdachte, die lijdt aan een autismespectrumstoornis en zwakbegaafdheid, en adviseerde bijzondere voorwaarden voor zijn behandeling en begeleiding. De benadeelde partij, het slachtoffer, vorderde schadevergoeding, waarvan een deel werd toegewezen door de rechtbank. De rechtbank benadrukte het belang van het voorkomen van recidive en de noodzaak voor de verdachte om zich aan de opgelegde voorwaarden te houden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/090340-21
vonnis van de meervoudige kamer van 24 december 2021
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1]
raadsvrouw mr. H. Selçuk, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 10 december 2021, waarbij de officier van justitie, mr. Gaillard, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte meermalen met een mes in het lichaam van [slachtoffer] heeft gestoken waardoor deze letsel heeft opgelopen. Dit is in meerdere juridische varianten tenlastegelegd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de primair tenlastegelegde poging doodslag heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de aangifte en de getuigenverklaringen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primair tenlastegelegde aangezien geen sprake is van voorwaardelijk opzet. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) zou komen te overlijden.
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat op 30 maart 2021 sprake is geweest van een confrontatie tussen verdachte en aangever [slachtoffer] , hetgeen uitmondde in een gevecht tussen beiden. Voor de rechtbank staat vast dat verdachte een mes bij zich had en dat hij met het mes geheven in zijn rechterhand naar [slachtoffer] is toegerend, waarna verdachte en [slachtoffer] in gevecht zijn geraakt. [slachtoffer] is door verdachte meermalen met het mes in zijn lichaam gestoken waardoor [slachtoffer] verwondingen heeft opgelopen achter zijn oor, op zijn rug en op zijn hand.
De rechtbank dient te beoordelen of het handelen van verdachte opzettelijk, al dan niet in voorwaardelijke zin, gericht was op de dood van [slachtoffer] en/of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] .
De rechtbank heeft geen aanwijzingen dat verdachte vol opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] en/of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] . Daarom zal onderzocht moeten worden of sprake was van voorwaardelijk opzet.
Poging doodslag of poging zware mishandeling
Bij de beoordeling of sprake is van voorwaardelijk opzet is volgens vaste rechtspraak van belang of de gedragingen de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roepen, hetgeen afhankelijk is van alle omstandigheden van het geval, waarbij ook betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Van de aanmerkelijke kans moet verdachte tevens wetenschap hebben gehad en hij moet die aanmerkelijke kans willens en wetens hebben aanvaard. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan zijn dan dat een verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank overweegt in dit kader het volgende.
Verdachte heeft verklaard dat dit niet de eerste keer was dat hij een mes bij zich had. Verdachte is eerder, op een ander moment, ook door de politie gecontroleerd terwijl hij een mes bij zich had. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij het mes toen bij zich had omdat hij bang was. Verdachte heeft ook verklaard dat hij op 30 maart 2021 het mes voor de zekerheid bij zich had, vrienden hadden hem verteld dat er veel mensen met wapens waren. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte zich bewust was van de (gewelddadige) lading van het bij zich dragen van een mes.
Verdachte is, met die wetenschap, met een geheven mes naar [slachtoffer] toegerend en heeft [slachtoffer] in een gevecht, achter zijn oor (in de nekstreek) en in zijn rug gestoken. Het steken van een persoon in - met name - de nekstreek kan de dood tot gevolg hebben, en is daarmee een uitvoeringshandeling van doodslag. De handelingen van verdachte moeten qua verschijningsvorm ook geacht worden daarop gericht te zijn geweest. Door aldus te handelen, rennend met een voor zich geheven mes richting [slachtoffer] , en daarna het steken van [slachtoffer] in onder andere de nekstreek, heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zou overlijden en heeft hij die kans blijkens de wijze van handelen ook welbewust aanvaard en op de koop toe genomen.
De rechtbank verwerpt in dit licht het verweer van de verdediging dat geen sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood. De rechtbank is gelet op voorgaande van oordeel dat de primair tenlastegelegde poging doodslag wettig en overtuigend is bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 30 maart 2021 te Breda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, meermalen, voornoemde [slachtoffer] , in het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een jeugddetentie van 180 dagen waarvan 177 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De officier van justitie vordert hierbij, dadelijk uitvoerbaar, op te leggen de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) geadviseerd, alsmede een contactverbod met [slachtoffer] . De officier van justitie heeft hierbij onder andere rekening gehouden met de ernst van het feit en het advies het feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging kan zich vinden in het advies van de Raad en de conclusies van het psychologisch onderzoek en heeft zich op het standpunt gesteld dat volstaan kan worden met een geheel voorwaardelijke straf, waarbij de voorwaarden zoals geadviseerd, maar ook het contactverbod, kunnen worden opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte en [slachtoffer] waren beiden op 30 maart 2021 op het [naam] aan de [adres 2] te Breda, waar zij in de middag ruzie hebben gekregen. [slachtoffer] heeft toen spullen van verdachte afgepakt en heeft verdachte gepest. Later die dag, in het begin van de avond, zijn verdachte en [slachtoffer] elkaar weer tegen gekomen op het [naam] . [slachtoffer] heeft op het moment van weerzien een mes aan verdachte getoond. Verdachte is hierop, naar eigen zeggen uit angst, met een mes naar [slachtoffer] toegerend waarop verdachte en [slachtoffer] in gevecht zijn geraakt en verdachte [slachtoffer] meermalen heeft gestoken. [slachtoffer] heeft tijdens dit gevecht op enig moment ook zijn eigen mes in handen gehad. [slachtoffer] heeft door de messteken van verdachte meerdere verwondingen opgelopen. Verdachte heeft zich met zijn handelen schuldig gemaakt aan poging tot doodslag. Hij heeft met zijn gedrag geen respect getoond voor de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] en de rechtbank rekent dit verdachte aan. Het is puur geluk geweest dat de fysieke gevolgen voor [slachtoffer] relatief beperkt zijn gebleven. Daarnaast neemt de rechtbank het verdachte kwalijk dat hij ten tijde van het incident een mes bij zich droeg en dat het incident zich heeft afgespeeld op klaarlichte dag, op een [naam] waar veel andere jongeren aanwezig waren. Het moet voor deze jongeren heel heftig zijn geweest om dit te zien gebeuren. Een dergelijk feit heeft doorgaans invloed op de veiligheidsgevoelens van getuigen en buurtbewoners die op de hoogte raken van het incident.
Toen het gevecht was beëindigd, is verdachte door anderen dan [slachtoffer] mishandeld, zo blijkt uit verklaringen van aanwezigen en foto’s van het letsel van verdachte. Dat maakt dat verdachte zich niet eerlijk behandeld voelt, hij voelt zich ook slachtoffer van de zaak. Ook dit zal de rechtbank meewegen bij de op te leggen straf.
De rechtbank heeft verder acht geslagen het psychologisch onderzoek. Hieruit blijkt dat verdachte lijdt aan een autismespectrumstoornis en dat bij hem zwakbegaafdheid en een persisterende depressie met angstige spanning is geconstateerd. Verdachte is door zijn autismeproblematiek en zwakbegaafdheid ten tijde van het delict onvoldoende in staat geweest zijn emoties te reguleren over het gevoel van onrecht dat hem door [slachtoffer] was aangedaan. Ook beschikte hij over onvoldoende oplossingsvermogen om met de situatie om te gaan. Geadviseerd is om het tenlastegelegde, indien bewezen geacht, in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Het risico op recidive wordt matig tot hoog ingeschat, beschermend is echter dat verdachte zich houdt aan de voorwaarden die aan hem zijn opgelegd. Geadviseerd wordt om de behandeling van FACT en het volgen van dagbesteding op te leggen, alsmede het verbod op het bij zich hebben van een wapen, meer in het specifiek een mes, waarbij de jeugdreclassering toezicht blijft houden.
De Raad heeft zich op zijn beurt niet uitgelaten over de toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Het advies van de psycholoog wordt echter in het rapport van de Raad grotendeels onderschreven. Verdachte is een jongen met kindeigen problematiek waardoor hij veel zaken niet kan overzien en niet juist weet te handelen, hetgeen de omstandigheden verklaart waaronder het delict heeft plaatsgevonden. De op te leggen straf dient gericht te zijn op het voorkomen van recidive; continuering van FACT en jeugdreclassering zijn hiervoor van belang. Om te zorgen dat verdachte, die deze voorwaarden als straf ziet in plaats van hulp, zich aan de voorwaarden houdt adviseert de Raad een flinke voorwaardelijke straf als stok achter de deur. De Raad adviseert geen onvoorwaardelijke straf op te leggen. Gebleken is namelijk dat verdachte niet altijd even gemotiveerd is om aan de voorwaarden mee te werken en voorkomen moet worden dat verdachte zijn motivatie verliest voor dagbesteding en FACT en dat hij nergens meer aan meewerkt. De Raad adviseert een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
- geen mes of andere wapens in zijn bezit heeft;
- actief meewerkt aan de dagbesteding van Stichting Open Door;
- actief meewerkt aan de hulpverlening van FACT, of andere hulpverlening die volgens de William Schrikker Stichting passend is;
waarbij de William Schrikker Stichting opdracht dient te worden gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte hierbij te begeleiden.
Een medewerker van de Raad heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij blij is te horen dat de hulpverlening gedurende de schorsing is voortgezet, en dat verdachte betrokken ouders heeft. Verdachte kan deze steun goed gebruiken. De voorwaardelijke straf dient niet alleen om te voorkomen dat verdachte zich niet langer aan de voorwaarden houdt, maar ook om verdachte ervan te weerhouden in het vervolg op eenzelfde manier te reageren als tijdens het delict. De Raad hoopt dat verdachte in het vervolg wegrent, in plaats van de situatie opzoekt.
De jeugdreclassering (William Schrikker Stichting) heeft ter terechtzitting aangegeven dat verdachte de afgelopen weken, in aanloop naar de zitting, veel spanning heeft gehad en moeite heeft gehad met het zich houden aan de schorsingsvoorwaarden. Hij heeft zich echter wel - al maanden lang - aan de voorwaarden gehouden. Verdachte wil duidelijkheid en wil de zaak afsluiten. Wanneer hem bijzondere voorwaarden zullen worden opgelegd, zal hij zich hier aan houden. De jeugdreclassering kan zich vinden in het advies van de Raad.
Bij haar beslissing over de strafafdoening zoekt de rechtbank aansluiting bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten voor straftoemeting van minderjarigen. Ook zal de rechtbank rekening houden met het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat verdachte eerder met een wapen op zak door de politie is aangetroffen, alsmede met het advies van de psycholoog dat het feit in verminderde mate aan verdachte dient te worden toegerekend. De rechtbank houdt tevens rekening met het feit dat [slachtoffer] , zoals hiervoor omschreven, zelf ook een aandeel heeft gehad in de aanloop naar het gevecht.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een lagere (deels) voorwaardelijke jeugddetentie dan geëist passend is. De rechtbank zal aan verdachte een jeugddetentie voor de duur van 90 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 87 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren opleggen. De rechtbank zal hierbij de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen. In een contactverbod met [slachtoffer] ziet de rechtbank, gezien de angst van verdachte voor [slachtoffer] , geen toegevoegde waarde. De rechtbank is van oordeel dat er gezien de opgelegde voorwaarden en de meewerkende houding van verdachte geen ernstig rekening moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan, en zal om die reden geen dadelijke uitvoerbaarheid uitspreken.

7.De benadeelde partij

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voldoende is onderbouwd en geheel kan worden toegewezen. De officier van justitie vordert hierbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en de wettelijke rente toe te wijzen, alsmede de vervangende hechtenis op nul dagen vast te stellen.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering gezien het eigen aandeel van de benadeelde partij bij de hele situatie. De beoordeling is daarom te complex waardoor het een onevenredige belasting vormt voor dit strafproces.
Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de kledingschade, de gederfde inkomsten, de reiskosten en de immateriële schadepost onvoldoende zijn onderbouwd en om die reden dienen te worden afgewezen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een materiële schadevergoeding van € 689,25.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 131,-, zijnde een vergoeding voor de kleding en het verblijf in het ziekenhuis.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Ten aanzien van de overige materiële vordering is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu de schade onvoldoende is onderbouwd. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Voorts vordert de benadeelde partij een immateriële schadevergoeding van € 10.000,-. De door de benadeelde gevorderde immateriële schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 1.000,-,
Ten aanzien van het overige deel is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, mede gelet op de vraag welk aandeel de benadeelde zelf heeft gehad in het gehele conflict.
Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 30 maart 2021.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77x, 77y, 77z, 77aa, 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
poging doodslag
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 90 dagen, waarvan 87 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
* geen mes of andere wapens in zijn bezit heeft;
* actief meewerkt aan de dagbesteding van Stichting Open Door;
* actief meewerkt aan de hulpverlening van FACT;
- stelt vast dat
van rechtswege de volgende voorwaardengelden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- draagt de gecertificeerde instelling te weten William Schrikker Stichting te Amsterdam op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 1.131,-, waarvan € 131,- aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 30 maart 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , € 1.131,- te betalen vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 30 maart 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- heft het geschorste bevel voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Gessel, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. De Beer en mr. Phillips, rechters, in tegenwoordigheid van Van Dijke, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 december 2021.