ECLI:NL:RBZWB:2021:6510

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
21 december 2021
Zaaknummer
02-242898-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal uit woning met ongeloofwaardige alternatieve verklaring

Op 21 december 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal uit woningen. De verdachte, geboren in 1986 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Torentijd te Middelburg, werd bijgestaan door raadsman mr. R.A.H. van Huijgevoort. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 7 december 2021, waarbij de officier van justitie mr. E.E. de Feijter de aanklacht presenteerde. De verdachte werd beschuldigd van het inbreken in de woningen van twee benadeelde partijen en het pinnen met een gestolen pinpas.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 9 september 2021 in Tilburg had ingebroken in de woning van [benadeelde partij 1] en goederen had weggenomen, waaronder Asics sportschoenen. De verdachte had een alternatieve verklaring gegeven voor zijn aanwezigheid in de tuin van de woning, maar deze werd door de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde geschoven. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wel degelijk in de woning was geweest en dat zijn verklaring in strijd was met eerdere verklaringen die hij bij de politie had afgelegd.

De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen en legde een gevangenisstraf van 10 maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte al in voorarrest had doorgebracht. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partijen, waaronder [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2]. De rechtbank hield rekening met de recidive van de verdachte en de impact van de inbraken op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/242898-21
vonnis van de meervoudige kamer van 21 december 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Torentijd te Middelburg,
raadsman mr. R.A.H. van Huijgevoort, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 7 december 2021, waarbij de officier van justitie mr. E.E. de Feijter en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Namens de reclassering (Emergis) is [naam 1] verschenen.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:bij [benadeelde partij 1] heeft ingebroken en diverse spullen heeft meegenomen;
Feit 2:bij [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] heeft ingebroken en daar diverse spullen heeft meegenomen;
Feit 3:heeft gepind met de gestolen pinpas van [benadeelde partij 2] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle feiten wettig en overtuigend bewezen. Verdachte is op één dag tweemaal een woning ingeslopen en heeft daarbij goederen weggenomen (feiten 1 en 2). Diezelfde dag heeft verdachte gepind met een gestolen bankpas (feit 3). De officier van justitie baseert zich daarbij op de aangiftes, de camerabeelden, de diverse processen-verbaal van bevindingen en voor de feiten 2 en 3 op de bekennende verklaring van verdachte. De officier van justitie acht niet bewezen dat bij feit 1 sprake was van medeplegen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor feit 1 omdat het alternatieve scenario van verdachte niet wordt uitgesloten door de bewijsmiddelen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij in het park was met een kennis. Hij heeft zijn schoenen uitgeleend aan die kennis die er vervolgens mee weg is gegaan. Na terugkomst van de kennis met diverse spullen, maar zonder zijn schoenen, wilde verdachte zijn schoenen gaan terughalen uit de woning. Toen is hij in de tuin gezien door aangevers.
Voor de feiten 2 en 3 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank niet alleen wettig, maar ook overtuigend bewezen dat verdachte de woning aan de [adres 2] is binnengeslopen en daar spullen van [benadeelde partij 1] heeft weggenomen, waaronder lichtblauwe Asics sportschoenen. Dat is gebeurd toen aangever [naam 2] weg was voor een hardlooprondje met een huisgenoot en dus enige tijd voordat aangever [naam 2] bij terugkomst zag dat verdachte vanuit de achtertuin de woning in wilde lopen, waarna verdachte is gevlucht.
Verdachte heeft pas op zitting verklaard dat hij in de tuin is gezien, omdat hij zijn (witte sport)schoenen terug ging halen, die een ander in de woning had achtergelaten. Hij zat met die ander in de zon te chillen op een bankje aan het [adres 3] , toen die ander vroeg of hij de schoenen van verdachte mocht lenen. Die ander had badslippers aan en verdachte heeft niet gevraagd waarom hij de schoenen van verdachte nodig had. Als een kennis dat vraagt, doet verdachte dat gewoon. Ze hadden dat vroeger vaker gedaan. Vervolgens heeft verdachte verklaard dat hij wel heeft gevraagd wat die ander met zijn schoenen ging doen, maar dat die zei dat hij gewoon moest wachten. Toen die ander na een tijdje terugkwam bij het bankje had hij niet meer de schoenen van verdachte aan, maar wel spullen bij zich, waaronder lichtblauwe Asics sportschoenen. Verdachte heeft die Asics sportschoenen aangedaan en is naar de woning gelopen om zijn eigen schoenen terug te halen. Hij had die ander gevraagd ze te halen, maar dat deed die ander niet. Die ander heeft verdachte bij het bankje gewezen hoe hij bij de woning moest komen. Dat kon makkelijk, want het was niet ver. Toen hij werd gezien, is verdachte weggerend.
De rechtbank schuift dit alternatieve scenario van verdachte als ongeloofwaardig terzijde, mede gelet op het moment waarop verdachte met deze verklaring is gekomen: dat was pas op zitting nadat hij bijna drie maanden de tijd heeft gehad om een alternatief scenario te bedenken dat lijkt te passen binnen de bewijsmiddelen. Bovendien is het alternatieve scenario in strijd met de enige verklaring die hij bij de politie heeft afgelegd over zijn eigen rol en zijn eigen schoenen. Een verklaring die verdachte overigens pas drie dagen na zijn aanhouding - na overleg met en in aanwezigheid van zijn raadsman - heeft afgelegd en waar hij dus al enige tijd over na had kunnen denken. Bij de politie heeft hij toen verklaard dat een ander in de woning is geweest, hij (alleen maar) in de tuin heeft gestaan, omdat hij wilde kijken of er alcohol in de koelkast stond en dat er geen schoenen van hem in de woning kunnen zijn aangetroffen.
Tijdens zijn voorgeleiding bij de rechter-commissaris op 14 september 2021 heeft verdachte alleen bevestigd dat hij in de achtertuin van de [adres 2] heeft gestaan en dat hij schoenen aan heeft gehad die uit de woning waren weggenomen. Hij is toen niet teruggekomen op zijn eerste en enige politieverklaring dat hij alleen in de koelkast wilde kijken en dat er geen schoenen van hem in de woning kunnen zijn aangetroffen. Dat heeft hij ook niet gedaan bij de raadkamer gevangenhouding van 22 september en raadkamer verlenging gevangenhouding van 27 oktober. In lijn daarmee heeft de raadsman zich bij voornoemde drie gelegenheden steeds gerefereerd aan de ernstige bezwaren, ook voor feit 1.
Zoals eerder overwogen concludeert de rechtbank uit de bewijsmiddelen dat verdachte wel degelijk in de woning is geweest en wel voordat [naam 2] met een medebewoner weer thuis kwam na een rondje hardlopen. Verdachte is aangehouden bij het bankje aan het [adres 3] , kort na de melding door [naam 2] . Een kledingbox van medebewoner [benadeelde partij 1] met spullen van die [benadeelde partij 1] is bij dat bankje aangetroffen en verdachte had op dat moment de blauwe Asics sportschoenen van [benadeelde partij 1] aan. De rechtbank concludeert dat hij die bij zijn eerste bezoek in de woning heeft aangetrokken en toen zijn eigen schoenen heeft achtergelaten. Verdachte is na het stelen van die kledingbox met inhoud en het aantrekken van de Asics sportschoenen van [benadeelde partij 1] in de woning nog een keer teruggegaan. Niet alleen om mogelijk zijn eigen schoenen te halen, maar naar alle waarschijnlijkheid ook de in de kamer van [benadeelde partij 1] klaar gezette televisie. De rechtbank wijst er in dat verband op dat [naam 2] volgens zijn aangifte bij thuiskomst heeft geconstateerd dat de televisie uit de woonkamer was verplaatst naar de kamer van [benadeelde partij 1] . Verdachte kon in zijn eentje niet tegelijkertijd een kledingbox met allerlei spullen én een televisie uit de woning dragen en moest daarom nog een keer terug. Als er inderdaad een ander bij betrokken was geweest, was dat niet nodig geweest. Ook dat deel van de verklaring van verdachte op zitting (en bij de politie) schuift de rechtbank daarom als ongeloofwaardig terzijde.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. op 9 september 2021 te Tilburg tennisschoenen, merk Asics, en diverse kleding en twee luchtjes en scheermesjes, die aan [benadeelde partij 1] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2. op 9 september 2021 te Tilburg tezamen en in vereniging met een ander vier jassen en een portemonnee met daarin onder meer een [bank] bankpas en een RDW pasje, die aan [benadeelde partij 2] of [benadeelde partij 3] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van inklimming;
3. op 9 september 2021 te Tilburg geldbedragen, die aan [benadeelde partij 2] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen geldbedragen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door met de pin-/bankpas van die [benadeelde partij 2] , tot welk gebruik hij, verdachte niet gerechtigd was, telkens een geldbedrag op te nemen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek van de tijd die hij al in voorarrest heeft gezeten.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Volgens de verdediging moet verdachte worden vrijgesproken van feit 1. Gelet daarop heeft de verdediging een deels voorwaardelijke gevangenisstraf bepleit, waarbij het onvoorwaardelijke deel niet langer dan het voorarrest zou moeten duren. Volgens de verdediging moet verdachte worden beschouwd als een
first offender,omdat zijn meest recente veroordeling nog niet onherroepelijk is en de onherroepelijke veroordelingen van lang geleden zijn. Verdachte erkent hulp nodig te hebben, maar wenst die hulp zelf te organiseren.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een woninginbraak, insluiping en aan het pinnen met een gestolen pinpas. Woninginbraken en -insluipingen veroorzaken niet alleen materiële schade, maar maken ook fors inbreuk op de privacy van de bewoners. Het is voor hen vaak bijzonder onaangenaam om te leven met de wetenschap dat een vreemde in hun woning is geweest en hun persoonlijke bezittingen heeft doorzocht en meegenomen. In dit geval heeft benadeelde partij [benadeelde partij 1] in de toelichting op zijn vordering tot schadevergoeding omschreven dat hij een onbehaaglijk gevoel heeft overgehouden aan de insluiping. Aangever [naam 2] is daadwerkelijk kort geconfronteerd geweest met verdachte en aangever [benadeelde partij 2] was thuis toen verdachte tussen 01.00 en 07.00 uur zijn studentenhuis inklom. Met zijn handelen heeft verdachte kennelijk niet stil gestaan bij de vervelende gevolgen voor de bewoners. Hij heeft zich er in elk geval niet door laten weerhouden. Zijn behoefte aan onder meer alcohol woog kennelijk zwaarder.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder zijn strafblad. Verdachte heeft een strafblad van 16 pagina’s waarop veel vermogensdelicten staan. Op 30 maart 2017 is hij door een politierechter van deze rechtbank veroordeeld tot zes weken gevangenisstraf voor onder andere een diefstal in Tilburg in januari van dat jaar. Het hof Den Bosch heeft verdachte vervolgens op 26 november 2018 geplaatst in een inrichting voor stelselmatige daders (isd) voor drie op 24 mei 2017 in Tilburg gepleegde woninginbraken. Verdachte heeft tot 26 december 2020 in de isd-inrichting verbleven, waarbij de extramurale fase voortijdig is beëindigd. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er wel sprake is van relevante recidive.
De LOVS-oriëntatiepunten gaan bij recidive uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden voor insluiping (feit 1) en van 5 maanden voor een woninginbraak (feit 2). Bij feit 2 was sprake van medeplegen en in beide gevallen waren bewoners (deels) aanwezig. Bovendien heeft verdachte nog meermalen gepind met de gestolen pinpas. De rechtbank acht de door de officier van justitie gevorderde onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van voorarrest in beginsel een passende sanctie.
De reclassering schat het recidiverisico hoog in en concludeerde eerder al dat verdiepingsdiagnostiek naar middelengebruik, gedrag en persoonlijkheid van verdachte moet plaatsvinden. Alleen dan kan een passend plan van aanpak gemaakt worden. Na een aanvankelijke toezegging, wenst verdachte echter niet meer mee te werken aan een dergelijk onderzoek. De reclassering ziet geen mogelijkheid om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen. Verdachte heeft een afwijzende houding tegenover de reclassering en wil alleen een reclasseringstoezicht op zijn voorwaarden. Op zitting heeft verdachte bevestigd dat hij alleen zijn medewerking wil verlenen aan een meldplicht bij de reclassering en zelf gekozen vrijwillige zorg. Naar inschatting van de reclassering zal dat enkel bestaan uit oppervlakkige contacten, waardoor in onvoldoende mate inhoud kan worden gegeven aan het toezicht en de begeleiding. In het verleden zijn verschillende reclasseringstrajecten voortijdig negatief beëindigd en heeft verdachte zich niet geconformeerd aan de voorwaarden. Verdachte heeft meermaals aangegeven hulp te willen, maar lijkt dit alleen te accepteren op zijn eigen voorwaarden.
De mededeling van verdachte op zitting dat hij zijn leven wil veranderen, geeft de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het reclasseringsadvies. De rechtbank heeft geconstateerd dat het ook op zitting moet gaan zoals verdachte wil. Zodra een kritische vraag werd gesteld, reageerde verdachte geïrriteerd en wilde hij niet meer antwoorden. In zijn houding op zitting ziet de rechtbank dan ook een bevestiging van de in het reclasseringsrapport opgenomen observaties en conclusies. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding tot het opleggen van een lagere of deels voorwaardelijke straf.

7.De benadeelde partijen

Feit 1
De benadeelde partij
[benadeelde partij 1]vordert een schadevergoeding van € 102,- voor feit 1.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank redelijk en geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 september 2021 tot aan de dag der voldoening. De verdediging heeft gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring van de vordering bepleit, omdat de verdwenen dan wel kapotte goederen en reiskosten niet terugkomen in het dossier of niet onderbouwd zijn. De rechtbank acht het verlies van dan wel de schade aan de in de vordering genoemde goederen voldoende aannemelijk en gespecificeerd. Voor de reiskosten verwijst de rechtbank naar de inhoud van de aangifte van [naam 2] . Nadat [naam 2] en zijn huisgenoot [naam 3] de politie hadden gebeld, hebben ze via Face
Time [benadeelde partij 1] zijn kamer laten zien. Op die manier kon [benadeelde partij 1] niet volledig vertellen wat er weg was. Daarom is [benadeelde partij 1] naar het studentenhuis gereisd om te zien welke spullen van hem precies waren weggenomen. De rechtbank merkt de reiskosten daarom aan als noodzakelijke kosten ter vaststelling van schade, die ook redelijk zijn en die daarom voor vergoeding in aanmerking komen.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Feit 2
De benadeelde partij
[benadeelde partij 2]vordert een schadevergoeding van € 796,- voor feit 2.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 496,-, bestaande uit € 450,- voor de jassen, € 15,- voor een universiteitspas, € 11,- voor een OV-chipkaart en € 20,- voor een portemonnee en wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 september 2021 tot aan de dag der voldoening.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander/anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
Verdachte heeft in totaal € 550,- gevorderd voor de weggenomen jassen, dus meer dan het toegewezen bedrag van € 450,-. Voor het meerdere is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing daarvan zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan. De rechtbank heeft daarom een schatting gemaakt van de schade door het wegnemen van de vier jassen. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij
[benadeelde partij 3]vordert een schadevergoeding van € 53,50 voor feit 2.
Uit het dossier is gebleken dat [benadeelde partij 3] een RDW-pas miste na de insluiping, maar die heeft zij teruggekregen. Zij vordert echter de kosten van een nieuw rijbewijs, dat pas geruime tijd na de insluiping is aangeschaft. De rechtbank is van oordeel dat voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte ontbreekt, zodat geen sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 47, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Diefstal;
feit 2:Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van inklimming;
feit 3:Diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 10 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] van € 102,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 september 2021 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] (feit 1), € 102,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 september 2021 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling 2 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] van € 496,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 september 2021 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2] (feit 2), € 496,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 september 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 9 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij [benadeelde partij 3]
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 3] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde partij 3] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Schouw, voorzitter, mr. J.C.A.M. Los en mr. R.J.H. de Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.P.A.J. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 december 2021.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.