In deze zaak heeft de kinderrechter op 18 januari 2021 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [kind], en de ongeboren vrucht van de moeder. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om deze ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden, omdat er grote zorgen zijn over de opvoedingssituatie van zowel [kind] als de ongeboren vrucht. De moeder, die op dat moment 33 weken zwanger was, verblijft zonder vaste woon- of verblijfplaats in een hotel in Tilburg. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige en de ongeboren vrucht zich in een onveilige en onrustige opvoedingsomgeving bevinden, gekenmerkt door huiselijk geweld, schulden, en een gebrek aan basisvoorzieningen.
Tijdens de zitting heeft de moeder verklaard akkoord te gaan met de ondertoezichtstelling en heeft zij aangegeven bereid te zijn om deel te nemen aan een ouder-kind traject. De kinderrechter heeft in zijn beoordeling de zorgen van de Raad en de situatie van de moeder meegewogen. De moeder heeft geen vaste woonplaats en haar financiën zijn niet op orde, wat bijdraagt aan de onveilige situatie voor [kind] en de ongeboren vrucht. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkeling van de minderjarige en de ongeboren vrucht te waarborgen.
De kinderrechter heeft de beschikking mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, waarbij de ondertoezichtstelling met ingang van 18 januari 2021 tot 18 januari 2022 is vastgesteld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en hoger beroep kan worden ingesteld door belanghebbenden binnen drie maanden na betekening van de beschikking.