ECLI:NL:RBZWB:2021:6553

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 december 2021
Publicatiedatum
22 december 2021
Zaaknummer
362611
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging gezamenlijk gezag in eenhoofdig gezag en omgangsregeling bij minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw en een man over de wijziging van gezamenlijk gezag naar eenhoofdig gezag en de omgangsregeling met hun minderjarige kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen overeenstemming hadden bereikt over de wijziging van het gezag, maar heeft deze wijziging afgewezen omdat deze niet in het belang van de minderjarigen zou zijn. De Raad voor de Kinderbescherming en de betrokken gezinsmanager hebben aangegeven dat de afspraken van partijen niet in het belang van de kinderen zijn, gezien de ernstige zorgen over hun ontwikkeling en veiligheid. De rechtbank heeft de eerdere beschikking van 20 oktober 2020, waarin het verzoek van de vrouw om het gezag te wijzigen werd afgewezen, in stand gelaten. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de vrouw om een omgangsregeling en de benoeming van een bijzonder curator afgewezen, en benadrukt dat het in het belang van de minderjarigen is dat er contact blijft met hun vader. De rechtbank heeft de alimentatieverplichtingen van de man ten aanzien van de kinderen vastgesteld en de verzoeken van partijen over het gezag en de zorgregeling afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. Holierhoek, rechter en kinderrechter, en is openbaar uitgesproken op 16 december 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaak-/rekestnummer: C/02/362611 / FA RK 19-4441
beschikking d.d. 16 december 2021
in de zaak van
[de vrouw](hierna: de vrouw),
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
advocaat: mr. C.G.M. Baas te Bergen op Zoom,
tegen,
[de man](hierna: de man),
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
advocaat: mr. P.H. Kramer te Spijkenisse.
Ouders van de navolgende minderjarigen kinderen:
- [minderjarige 1] ( [minderjarige 1] ), geboren op 16 juli 2008 te [geboorteplaats]
- [minderjarige 2] ( [minderjarige 2] ), geboren op 3 oktober 2014 te [geboorteplaats] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg, hierna te noemen: de Raad.
Als belanghebbende in deze procedure wordt aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de GI.
1. Het verdere procesverloop
1.1. De rechtbank oordeelt op de grond van de navolgende stukken:
- de beschikking van 20 oktober 2020 en de daarin genoemde stukken;
- de rapportage van het Loket van de regio West-Brabant-West, ontvangen op 26 mei 2021;
- de brief van 10 juni 2021 van de Raad;
- het rapport van de Raad van 17 augustus 2021;
- de brief van mr. Kramer d.d. 21 oktober 2021;
- de brief van mr. Baas d.d. 22 oktober 2021;
- de brief van mr. Kramer d.d. 23 oktober 2021.
1.2. De verzoeken zijn behandeld tijdens de mondelinge behandeling van 16 november 2021. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat. Tevens was aanwezig een vertegenwoordiger van de Raad en een vertegenwoordiger van de GI.
1.3 Nu de hiervoor genoemde [minderjarige 1] op 9 oktober 2021 haar mening al kenbaar had gemaakt in een kindgesprek in het kader van de ondertoezichtstelling, heeft de rechtbank ervan afgezien om haar in onderhavige procedure opnieuw voor een gesprek uit te nodigen, teneinde haar niet onnodig te belasten.

2.De verdere beoordeling

2.1
Bij beschikking van 20 oktober 2020 heeft de rechtbank een voorlopige zorg- en contactregeling vastgesteld waarbij de man en bovengenoemde minderjarigen contact hebben met elkaar gedurende een zaterdag per twee weken van 8.30 uur tot 17.00 uur, met als uitgangspunten dat de omgang niet bij de man thuis plaatsvindt en de huidige partner van de man daar niet bij aanwezig is, een en ander met inachtneming van hetgeen onder 4.5. van die beschikking is overwogen.
Voorts heeft de rechtbank de (aanvullende) verzoeken van de vrouw afgewezen betreffende:
- dat er geen omgangsregeling zal gelden tussen de man en de minderjarigen,
- dat er over de minderjarigen een bijzonder curator zal worden benoemd,
- dat het gezamenlijk gezag wordt gewijzigd in een eenhoofdig gezag en
- dat er een raadsonderzoek zal plaatsvinden.
De verzoeken van partijen met betrekking tot de zorg- en contactregeling en de kinderbijdrage zijn aangehouden.
2.2
Bij voornoemde beschikking zijn partijen tevens voor hulpverlening doorverwezen naar het Loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-West.
Op 26 mei 2021 heeft dit Loket meegedeeld dat het beoogde resultaat niet/gedeeltelijk is behaald.
2.3
Bij brief van 10 juni 2021 heeft de Raad meegedeeld het noodzakelijk te achten een raadsonderzoek te starten om advies aan de rechtbank uit te brengen over de contactregeling tussen de man en de minderjarigen in verband met ernstige zorgen over de ontwikkeling van de minderjarigen en hun veiligheid. Ook zal daarbij de noodzaak voor een kinderbeschermingsmaatregel, gedwongen hulpverlening en regie door een gezinsvoogd worden betrokken.
2.4
In het rapport van 17 augustus 2021 heeft de Raad het volgende geconcludeerd.
Er is een ondertoezichtstelling nodig voor de minderjarigen om de volgende redenen:
- er is sprake van een ernstig bedreigde ontwikkeling van de minderjarigen omdat ouders in een langdurige strijd zijn verwikkeld waardoor de kinderen klem zitten tussen hun ouders;
- de ouders van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn op dit moment voldoende bereid maar onvoldoende in staat onder eigen verantwoordelijkheid de bedreiging weg te nemen en hulpverlening te accepteren, doordat zij terugvallen in conflicten en de rol van de andere ouder onvoldoende respecteren;
- de verwachting is dat de ouders de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] binnen een voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aanvaardbare termijn weer zelf kunnen dragen.
De Raad verzoekt om een ondertoezichtstelling voor de duur van 12 maanden. De Raad vindt dit een passende termijn omdat het traject dat het gezin in zal moeten gaan langdurig is en de Raad niet de verwachting heeft dat ouders dit zelfstandig met vrijwillige hulpverlening vorm kunnen geven.
De Raad adviseert:
De Raad is van mening dat het in het belang is van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat zij contact hebben met hun vader. Echter zijn hun situaties wezenlijk anders en de Raad ziet dan ook verschillende mogelijkheden en behoeftes m.b.t. een passende zorgregeling. De Raad vindt onderzoek naar een passende zorgregeling voor beide kinderen van belang en ziet hierin dan ook een rol voor de gezinsvoogd om dit te onderzoeken en hierover advies te geven aan de rechtbank.
De Raad vind het wel van belang dat er binnen de ondertoezichtstelling en het onderzoeken van de mogelijkheden voor contact, aandacht is voor de volgende punten:
- [minderjarige 2] heeft een andere behoefte dan [minderjarige 1] als het gaat om contact met haar vader. Hierin zal met haar voornamelijk stilgestaan moeten worden bij de mogelijkheden tot uitbreiding van deze zorgregeling; een zorgregeling waar beide ouders achter staan en de veiligheid is gewaarborgd.
- Voor [minderjarige 1] zal er een traject ingegaan moeten worden met betrekking tot contactherstel met vader.
De aard, duur en frequentie van de regeling dient ingevuld te worden door de gezinsvoogd.
2.5
Bij beschikking van 23 september 2021 (kenmerk C/02/388858 / JE RK 21-1741) zijn beide minderjarigen onder toezicht gesteld van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering te Amsterdam voor de duur van 9 september 2021 tot 9 september 2022.
In die beschikking is het volgende opgenomen:
[minderjarige 1] heeft, kort samengevat, tijdens het kindgesprek verteld dat zij op dit moment niet open staat voor het contact met de vader. [minderjarige 1] heeft de afgelopen jaren het gevoel gehad dat zij door zowel de vader, de hulpverlening als tijdens de paardencoaching niet werd gezien of gehoord. [minderjarige 1] heeft steeds duidelijk aangegeven waar zij mee zat, maar zij werd niet gehoord en ook niet geloofd. [minderjarige 1] is teleurgesteld en verdrietig. Het gaat wel goed met [minderjarige 1] op school.
Namens de Raad is ter zitting verklaard dat het ingediende verzoek wordt gehandhaafd. De Raad maakt zich ernstig zorgen over de minderjarigen. Er zijn forse omgangsperikelen. [minderjarige 1] wil niet meer naar de vader toe en de omgang met [minderjarige 2] ligt stil. De vader zit in tweestrijd en de Raad maakt zich ook zorgen over zijn draagkracht. De Raad vindt dat de ouders over hun ouderlijke verantwoordelijkheden moeten gaan praten met een regievoerder. De Raad heeft er geen vertrouwen in dat de ouders in staat zijn om zelf alle geadviseerde hulp op te pakken. De regievoerder vanuit de ondertoezichtstelling moet de gehele situatie in kaart gaan brengen en zal zich niet alleen richten gaan op de thuissituatie bij de moeder. Duidelijk moet worden wat de minderjarigen nodig hebben. Een ondertoezichtstelling wordt echt noodzakelijk gevonden.
Door en namens de moeder is ter zitting het volgende naar voren gebracht. De moeder heeft een aantal jaar geleden contact gezocht met haar advocaat om duidelijkheid te krijgen over de omgangsregeling. [minderjarige 1] wilde destijds graag een moment alleen samen met de vader en de bedoeling was dat de minderjarigen meer naar de vader zouden gaan. Er is toen een procedure gestart om de omgangsregeling uit te breiden, niet in te perken. Aan de vader is gevraagd of hij open stond voor gesprekken, maar duidelijk werd dat hij in een split zat. De vader heeft een nieuwe vrouw, waarmee hij samen ook een kind heeft. De vader wilde de minderjarigen meer zien, maar niet in gesprek om de communicatie met de moeder te verbeteren. Daarna kwam het verhaal over de mishandeling van [minderjarige 1] door de stiefmoeder naar voren. De vader geloofde deze gebeurtenissen niet. De hulpverlening greep niet in, maar zeiden alleen maar dat er geen onderlinge communicatie was. De moeder is juist altijd voorstander geweest van uitbreiding van het contact en heeft dit ook voorgelegd aan de rechtbank, maar toen kwam het verhaal over de mishandeling naar voren. Toen de moeder over de mishandeling hoorde vond zij het belangrijk dat dit werd onderzocht. De minderjarigen zitten klem. Er zit ook veel emotie. Als voorbeeld hiervan noemt de moeder de gebeurtenis dat de vader [minderjarige 2] niet kwam ophalen voor omgang, omdat hij die dag op vakantie zou gaan. Als de vader zich terugtrekt moet alles wel goed geregeld worden. Er is nu geen communicatie mogelijk. De vader krijgt hier ook geen toestemming voor vanuit zijn eigen thuissituatie. Als de vader niet meewerkt, heeft een ondertoezichtstelling ook geen zin. Als de vader er mee wilt stoppen, zoals hij in zijn laatste e-mail aangeeft, hoeft er ook geen ondertoezichtstelling te komen. De moeder staat wel achter de ondertoezichtstelling. Zij hoopt ook dat de hulpverlening sneller kan worden ingezet onder druk van de ondertoezichtstelling. De minderjarigen hebben hulp nodig.
De vader heeft ter zitting verklaard dat hij altijd open staat voor gesprekken in het belang van de minderjarigen. Hij heeft het beste met hen voor. Het is juist in de gesprekken met de moeder dat hij altijd het gevoel heeft tegen een muur aan te lopen. De moeder heeft verhinderd dat hij omgang kon hebben met [minderjarige 2] . De batterij van de vader is leeg. Het getouwtrek is niet in het belang van de minderjarigen. Hij ziet ook wel wat het doet met [minderjarige 2] . Het doet de vader heel veel pijn om te zien dat [minderjarige 2] verdriet heeft en hoe het met haar gaat. Haar gedrag is erg veranderd de afgelopen tijd. [minderjarige 2] krijgt vanuit huis ook geen toestemming om contact te hebben met de vader. De moeder vertelt allerlei negatieve dingen over de vader. Dat de vader heeft gezegd dat hij de omgang wil stoppen, heeft hij juist gedaan in het belang van de minderjarigen. Hij wil de minderjarigen graag zien, maar hij zit ook in tweestrijd. De hulpverlening vanuit de ondertoezichtstelling is altijd welkom bij hem. De vader zou graag zien dat er hulp komt bij de moeder thuis.
De WSG heeft kort voorafgaand de inhoudelijke behandeling van het verzoek, in het bijzijn van partijen, ingestemd dat haar standpunt over het aannemen van nieuwe zaken als GI, zoals zij deze uiteen had gezet tijdens de behandeling van de zaak vóór deze zaak, ook geldt ten aanzien van deze zaak. Dit standpunt luidt als volgt: de WSG heeft op dit moment geen capaciteit om de casus op te pakken, hetgeen betekent dat de zaak op de wachtlijst zal worden geplaatst. Er is ook geen crisis- of screeningsteam.
De beoordeling
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. De minderjarigen worden ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. Er zijn forse zorgen over het gebrek aan communicatie tussen de ouders en het gedrag dat [minderjarige 2] laat zien. De ouders hebben ter zitting verklaard dat zij de situatie willen veranderen, maar het is hen tot op heden niet gelukt om zelf of met behulp van hulpverlening in het vrijwillig kader tot verbeteringen te komen. Deze situatie zal, gezien de problematiek, ook niet op korte termijn veranderen. De kinderrechter is derhalve van oordeel dat het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is dat zij onder toezicht worden gesteld. Voor de komende periode acht de kinderrechter van belang dat de opvoedomgeving bij beide ouders in kaart wordt gebracht en van daaruit zo nodig hulpverlening wordt ingezet. Voorts is van belang dat wordt bezien wat de ouders nodig hebben om de communicatie te verbeteren en afspraken te kunnen maken over de minderjarigen. Het uiteindelijke doel dient te zijn dat de ouders op termijn in staat zijn om ten aanzien van de minderjarigen, weer samen zaken op te pakken.
Als leidraad voor de komende periode kan worden gebruikt de doelen zoals beschreven door de Raad in de rapportage. De kinderrechter benadrukt dat voor de minderjarigen van belang is dat de GI op korte termijn een gezinsmanager beschikbaar stelt voor het gezin. De kinderrechter begrijpt uit het verzoek van de Raad dat het de bedoeling is dat de zaak op termijn vanuit de GI overgedragen moet worden naar Jeugdbescherming West Zeeland.
2.6
Bij brief van 21 oktober 2021 heeft mr. Kramer namens de man meegedeeld dat partijen tot een volledig vergelijk zijn gekomen. Onder intrekking van de met de overeenstemming strijdige verzoeken, verzoekt de man de rechtbank, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de vrouw voortaan te belasten met het éénhoofdig ouderlijk gezag over de minderjarige kinderen van partijen;
II. het ouderschapsplan d.d. 16 december 2016 (
bedoeld zal zijn: 2015), en daarmee de beschikking d.d. 12 februari 2016 van de rechtbank Overijssel (zaak-/rekestnummer C/08/181268 ES RK 16-121) te wijzigen, door te bepalen dat:
a. de man en de minderjarige kinderen van partijen geen contact- en omgang met
elkaar hebben, en dat vernieuwde omgang en contact plaatsvindt in overleg met de
vrouw;
b. het de man vrij staat om per email bij de vrouw te informeren over het wel en wee
van de kinderen;
c. de man zijn medewerking verleent aan omgang tussen de minderjarige kinderen van
partijen en de familie van de man, waarbij de vrouw deze omgang met de familie van
de man dient te initiëren;
d. de man met ingang van 1 oktober 2021 dient bij te dragen in de kosten van
opvoeding en verzorging van de minderjarige kinderen van partijen, waarbij de
betreffende bijdragen kunnen worden gewijzigd bij een wijziging van
omstandigheden op grond van de wet, met een bij vooruitbetaling voor de eerste
van de maand aan de vrouw te betalen bedrag van € 75,00 per kind per maand, met
een wettelijke indexering voor het eerst per 1 januari 2023, onder de bepaling dat de
overige door partijen overeengekomen regelingen met betrekking tot de kosten van
opvoeding en verzorging van de kinderen met ingang van 1 oktober 2021 ophouden
te bestaan;
e. partijen per datum 1 oktober 2021 over en weer niets meer van elkaar te vorderen
te hebben ten aanzien van de kosten van opvoeding en verzorging van de
minderjarige kinderen van partijen;
III. te bepalen c.q. te verklaren voor recht dat partijen overeengekomen zijn dat:
a. partijen gezamenlijk de rechtbank zullen verzoeken de ten aanzien van de
minderjarige kinderen van partijen bestaande ondertoezichtstellingen te beëindigen;
b. partijen over en weer niet gehouden zijn verder nog op enigerlei wijze bij te dragen
in de kosten van het levensonderhoud van de ander, en dat partijen over en weer
door het overeenkomen van deze regeling onvoorwaardelijk afstand doen van alle
verdere partneralimentatierechten, waarbij deze afspraak voor beide partijen
bindend is en dat deze niet door rechterlijke uitspraak of anderszins kan worden
gewijzigd, behoudens in het geval van een zo ingrijpende wijziging van
omstandigheden dat de alimentatiegerechtigde naar maatstaven van redelijkheid en
billijkheid niet langer aan het niet-wijzigingsbeding mag worden gehouden, zoals in
artikel 1:159 lid 3 BW is bepaald;
c. partijen ten aanzien van de verdeling van hun ontbonden huwelijksgoederengemeenschap over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben.
2.7
Mr. Baas heeft bij brief van 22 oktober 2021 voornoemde mededeling van mr. Kramer bevestigd. De vrouw stemt in met het verzoek van de man van 21 oktober 2021, met dien verstande dat punt IId als volgt wordt aangevuld: voor de periode van hun jong meerderjarigheid betaalt de man de alimentatie aan de vrouw, voor zolang de kinderen bij de vrouw wonen. Bij de leeftijd van 21 jaar stopt de alimentatie van het betreffende kind.
De door de vrouw verder gedane verzoeken worden ingetrokken.
2.8
Mr. Kramer heeft de rechtbank op 23 oktober 2021 bericht dat de man akkoord gaat met de aanvulling van het verzoek zoals vermeld in de brief van mr. Baas van 22 oktober 2021.
2.9
Partijen hebben de rechtbank gelet op de hiervoor in 2.6 tot en met 2.8 vermelde overeenstemming verzocht de zaak zonder mondelinge behandeling af te doen en (eind)beschikking af te geven. De griffier van de rechtbank heeft partijen meegedeeld dat de mondelinge behandeling van de zaak op 16 november 2021, anders dan partijen beogen, doorgang zal vinden. De reden voor de rechtbank om de mondelinge behandeling door te laten gaan is dat de rechtbank reeds in de beschikking van 20 oktober 2020 heeft beslist op het verzoek van de vrouw het gezag over de minderjarigen te wijzigen en dat het, voor zover nog relevant, niet aan partijen maar aan de rechtbank is om het gezag te wijzigen. Verder wenste de rechtbank nader geïnformeerd te worden over de aspecten die afwijken van hetgeen de Raad in haar onderzoeksrapport heeft geadviseerd.
gezag
2.1
Zoals hiervoor in 2.1 is weergegeven, is bij beschikking van 20 oktober 2020 het verzoek van de vrouw het gezamenlijk gezag te wijzigen in een eenhoofdig gezag afgewezen. Volgens de rechtbank was niet gebleken dat sprake was van één van de in artikelen 1:253n, lid 2 en 1:251a, lid 1 BW genoemde gronden om het verzoek toe te wijzen. De rechtbank overwoog daartoe het navolgende:
De rechtbank overweegt dat slechte communicatie alleen onvoldoende is om af te wijken van het wettelijke uitgangspunt dat partijen gezamenlijk het gezag over hun kind uitoefenen. Bovendien gaan partijen aan hun communicatie werken middels het zorgtraject. De rechtbank gaat ervan uit dat partijen zich, in het belang van de minderjarigen, zullen inspannen om met elkaar op ouderniveau te gaan communiceren. De rechtbank acht het in dat verband ook van belang dat partijen ongehinderd het zorgtraject in gaan. Naar het oordeel van de rechtbank zou een aanhouding van het gezagsverzoek in afwachting van de resultaten van het zorgtraject in dit geval onnodig belemmerend werken en aan het succes van het traject in de weg kunnen staan. Hetgeen de vrouw verder heeft aangevoerd – dat de man geen beslissingen in het belang van de minderjarigen neemt waarvan zij van enkele voorbeelden heeft genoemd – is door de man gemotiveerd betwist en acht de rechtbank in het licht van het voorgaande, ook indien de communicatie niet zou verbeteren, onvoldoende om tot toewijzing van het verzoek van de vrouw te komen. Gezien het vorenstaande zal het verzoek van de vrouw betreffende het gezag worden afgewezen.
2.11
De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 283 Wetboek Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een verzoeker, zolang de rechter nog geen eindbeschikking heeft gegeven, bevoegd is zijn of haar verzoek of de gronden daarvan te verminderen, dan wel schriftelijk te veranderen of te vermeerderen.
2.12
In de (tussen)beschikking van 20 oktober 2020 in onderhavige procedure heeft de rechtbank ten aanzien van het gezag reeds een eindbeschikking gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank blijft de in de beschikking van 20 oktober 2020 gegeven eindbeslissing ten aanzien van het gezag dan ook van kracht, tenzij er sprake is van gewijzigde feiten en omstandigheden die maken dat het belang van de minderjarigen zich verzet tegen de ongewijzigde instandhouding van voornoemde beschikking op dat punt.
2.13
Van zodanige feiten en omstandigheden die zijn opgekomen na de beschikking van 20 oktober 2020 die zich tegen instandhouding van de beslissing betreffende het gezag verzetten, is de rechtbank niet gebleken. Een dergelijke omstandigheid is in ieder geval niet de stelling van de man dat hij voor zichzelf en voor de minderjarigen rust wil creëren.
De rechtbank overweegt voorts nog het volgende.
2.14
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling meegedeeld dat toewijzing van het verzoek de uitvoering van de ondertoezichtstelling bemoeilijkt. Een beslissing over de ondertoezichtstelling is aan de kinderrechter, die mede in zijn beoordeling zal meenemen de adviezen van de Raad en de GI. Gelet op de korte termijn die verstreken is sedert het laatste advies van de Raad en de beschikking van 23 september 2021, is het niet te verwachten dat geadviseerd wordt de ondertoezichtstelling te beëindigen.
Er zijn bovendien andere opties mogelijk, bijvoorbeeld dat partijen afspreken dat de man het feitelijk gezag niet invult maar – zonder meer – instemt met de beslissingen van de vrouw, opdat de minderjarigen daar geen last van ondervinden.
De Raad heeft geadviseerd om ofwel geen beslissing te nemen ten aanzien van het gezag ofwel het verzoek tot eenhoofdig gezag af te wijzen. Er is geen aanleiding om het gezag nu alleen bij de vrouw neer te leggen. Dat is ook niet in het belang van de minderjarigen omdat het voor hen zal voelen dat zij door vader aan de kant geschoven zijn. Partijen zijn heel erg gericht op zichzelf als ouder maar niet gericht op de belangen van de minderjarigen.
2.15
De GI stelt dat de ondertoezichtstelling niet veel zin meer heeft als de man niet langer met het gezag is belast omdat de GI dan geen juridische basis heeft. Het is begrijpelijk dat de man rust wil en dat hij rust wil bieden aan de minderjarigen, maar de minderjarigen lopen daardoor zonder meer schade op. Het is voor de minderjarigen het beste als er wel contact is met hun vader. Het doel van de ondertoezichtstelling is om enige vorm van contact tot stand te brengen.
2.16
De rechtbank overweegt dat het verzoek inzake het gezag invloed heeft op en de belangen raakt van de minderjarige kinderen van partijen. De rechtbank stelt bij de beoordeling van een dergelijk verzoek het belang van de minderjarigen – en niet dat van partijen – voorop.
Het uitgangspunt van de wetgever is dat beide ouders gezamenlijk gezag uitoefenen over hun kinderen. Voor een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening is van belang dat de ouders bij voorkeur beslissingen van enig belang over hun kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans ten minste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond de kinderen kunnen voordoen. In het geval ouders niet meer samenleven en moeizaam of niet communiceren, kan dat betekenen dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, ligt gezamenlijk gezag in de rede, tenzij andere redenen eenhoofdig gezag noodzakelijk maken.
2.17
Partijen zijn inmiddels circa vijf jaar in een (echtscheidings-)strijd verwikkeld en communiceren niet met elkaar. Reeds eerder heeft de rechtbank overwogen dat het ontbreken van een goede communicatie tussen ouders niet zonder meer met zich brengt dat het in het belang van de minderjarigen is dat het ouderlijk gezag aan één van de ouders wordt toegekend.
Kennelijk heeft de uitoefening van het gezag in de afgelopen periode geen problemen opgeleverd. Niet gebleken is dat één van hen de rechtbank vervangende toestemming heeft moeten vragen om belangrijke beslissingen over de minderjarigen te kunnen nemen. Niet gebleken is dat de minderjarigen klem of verloren dreigen te raken. Verder is niet gebleken dat wijziging van het gezag anderszins in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is.
Een situatie waarbij sprake is van ‘uitgekleed gezag’, waarin slechts één ouder met instemming van de andere ouder alle beslissingen over de minderjarigen neemt, welke optie door de Raad tijdens de mondelinge behandeling is genoemd, kan daarbij dienen als alternatieve oplossing.
2.18
Zowel de Raad als de GI hebben aangevoerd dat beëindiging van het gezag niet in het belang is van de minderjarigen en zelfs schadelijk voor hen kan zijn. Met de Raad en de GI maakt de rechtbank zich ernstig zorgen over de ontwikkeling van de minderjarigen. Het is in het belang van de minderjarigen dat de man betrokken blijft. Ingeval van eenhoofdig gezag bestaat de kans dat de man het zicht op de minderjarigen verliest.
Van belang is vooral dat met de ondertoezichtstelling de minderjarigen en partijen worden begeleid door een gezinsmanager en dat tijdens dat traject de belangen van de minderjarigen worden gewaarborgd.
De rechtbank wil partijen oproepen om, in het belang van de minderjarigen, hun onderlinge verhouding te verbeteren. Dat dit inzet en energie van partijen vergt is onvermijdelijk, maar met het oog op de belangen van de minderjarigen wel essentieel.
2.19
De vrouw heeft, voor het geval de rechtbank het verzoek tot wijziging van het gezag zal afwijzen, tijdens de mondelinge behandeling verzocht om het gezamenlijk gezag te schorsen voor een jaar. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
2.2
Ingevolge artikel 1:268 BW kan de rechtbank – voor zover voor deze procedure van belang – een ouder geheel of gedeeltelijk in het gezag schorsen indien een ernstig vermoeden bestaat dat de grond voor gezagsbeëindiging, bedoeld in artikel 266, eerste lid, aanhef en onder a of b BW, is vervuld en de maatregel noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging voor de minderjarige weg te nemen.
2.21
Nog daargelaten dat het verzoek, anders dan artikel 283 Rv voorschrijft, niet schriftelijk is ingediend, is naar het oordeel van de rechtbank gelet op het hiervoor overwogene niet voldaan aan de in artikel 1:268 BW neergelegde criteria.
Verder neemt de rechtbank daarbij de adviezen van de Raad en de GI in aanmerking dat (de uitvoering van) de ondertoezichtstelling geen zin meer zal hebben, althans wordt bemoeilijkt, als de man niet langer met het gezag is belast.
2.22
Het verzoek om het gezamenlijk gezag te wijzigen in een eenhoofdig gezag van de vrouw zal dan ook worden afgewezen.
zorgregeling
2.23
Voor wat de contacten van de man met de minderjarigen betreft, heeft de vrouw ingestemd met het verzoek van de man dat er geen contact meer zal plaatsvinden, dat vernieuwde omgang en contact zullen plaatsvinden in overleg met de vrouw, dat het de man vrij staat om per e-mail bij de vrouw te informeren over de minderjarigen en dat de man zijn medewerking zal verlenen aan omgang van de minderjarigen met de familie van de man.
2.24
Volgens de Raad is de door partijen verzochte, overeengekomen, regeling niet in het belang van de minderjarigen. De Raad wijst op het eerdere advies, waarbij is geadviseerd een beslissing over de zorg- en contactregeling voor de duur van 12 maanden aan te houden en gedurende die periode over te laten aan de gezinsmanager. Of het doel van de ondertoezichtstelling wordt bereikt, is volgens de Raad gelet op de onwil van de man maar zeer de vraag.
2.25
Ook ten aanzien van de contacten van de man met de minderjarigen is in de beschikking van 20 oktober 2020 reeds een eindbeslissing is gegeven. Niet gebleken is van feiten en omstandigheden die er toe dienen te leiden dat de gegeven beslissing op dit punt niet in stand kan blijven. De rechtbank wijst daarbij op het rapport waarin de Raad stelt dat het in het belang is van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat zij contact hebben met hun vader, dat er verschillende mogelijkheden en behoeftes zijn met betrekking tot een passende zorgregeling voor beide minderjarigen en dat daarin een rol is weggelegd voor de gezinsvoogd om dit te onderzoeken en advies te geven aan de rechtbank.
De rechtbank zal dit verzoek afwijzen
.
2.26
Verdere invulling van de contacten van de man met de minderjarigen vindt plaats met hulp van de gezinsmanager in het kader van de ondertoezichtstelling en zal, in een volgende procedure, door de kinderrechter in de beoordeling moeten worden betrokken.
Verklaring voor recht
2.27
Het verzoek om voor recht te verklaren dat partijen de rechtbank gezamenlijk zullen verzoeken de ondertoezichtstelling te beëindigen, zal worden afgewezen. Met een verklaring voor recht kan de rechtbank (de inhoud van) een rechtsverhouding tussen partijen bindend vaststellen, bijvoorbeeld indien onzekerheid bestaat over het bestaan of de inhoud van die rechtsverhouding. Het verzochte stelt echter geen rechtsverhouding tussen partijen vast en leidt niet tot enig rechtsgevolg. Bovendien kunnen partijen op ieder moment op grond van de wet, al dan niet gezamenlijk, een verzoek indienen de ondertoezichtstelling te beëindigen.
Kinderalimentatie, partneralimentatie, verdeling ontbonden gemeenschap
2.28
Partijen hebben eveneens afspraken gemaakt over de kinderalimentatie, partneralimentatie en de verdeling van de ontbonden gemeenschap. Nu partijen op deze punten overeenstemming hebben bereikt en ten aanzien van de kinderalimentatie niet gebleken is dat deze afspraken niet in het belang van de minderjarigen zijn, zal de rechtbank deze verzoeken toewijzen als hierna bij beslissing vermeld, met dien verstande dat
enkele afspraken als een te verstaan beslissing zullen worden opgenomen.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Overijssel van 12 februari 2016 en het aan die beschikking gehechte ouderschapsplan van 16 december 2015 voor wat betreft de kinderalimentatie:
- bepaalt dat de man met ingang van 1 oktober 2021 aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [minderjarige 1] ( [minderjarige 1] ), geboren op 16 juli 2008 te [geboorteplaats] , en [minderjarige 2] ( [minderjarige 2] ), geboren op 3 oktober 2014, € 75,- per kind per maand dient te voldoen, toekomstige termijnen bij vooruitbetaling te betalen;
- verstaat dat voor de periode van hun jongmeerderjarigheid de man de alimentatie aan de vrouw betaalt, voor zolang de kinderen bij de vrouw wonen. Bij de leeftijd van 21 jaar stopt de alimentatie van het betreffende kind;
- bepaalt dat de overige in het ouderschapsplan overeengekomen regelingen ten aanzien van de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen met ingang van 1 oktober 2021 ophouden te bestaan;
- verstaat dat partijen per 1 oktober 2021 over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben ten aanzien van de kosten van opvoeding en verzorging van de minderjarigen;
verstaat dat partijen over een weer niet gehouden zijn verder nog op enigerlei wijze bij te dragen in de kosten van het levensonderhoud van de ander en dat partijen over en weer door het overeenkomen van deze regeling onvoorwaardelijk afstand doen van alle verdere partneralimentatierechten, waarbij deze afspraak voor beide partijen bindend is, dat deze niet door een rechterlijke uitspraak of anderszins kan worden gewijzigd, behoudens in het geval van zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat de alimentatiegerechtigde naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het niet-wijzigingsbeding mag worden gehouden, zoals in artikel 1:159, lid 3 BW is bepaald;
verstaat dat partijen ten aanzien van de verdeling van hun ontbonden huwelijksgoederengemeenschap over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de verzoeken ten aanzien van het gezag, de zorgregeling en de verklaring voor recht af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J.L. Holierhoek, rechter, tevens kinderrechter, en in tegenwoordigheid van mr. H.M.J. van ‘t Westeinde, griffier in het openbaar uitgesproken op 16 december 2021.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.