ECLI:NL:RBZWB:2021:6587

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 december 2021
Publicatiedatum
22 december 2021
Zaaknummer
C/02/392238/JE RK 21-2431
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling omgangsregeling voor minderjarigen in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de kinderrechter op 17 december 2021 een beschikking gegeven met betrekking tot de omgangsregeling van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met hun vader. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om een omgangsregeling vast te stellen, omdat de moeder de omgang had stopgezet na incidenten die zij als onveilig beschouwde. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende onderbouwing is voor de stelling van de moeder dat de omgang met de vader onveilig is. De kinderrechter heeft daarom een voorlopige regeling vastgesteld waarbij de kinderen om de week op vrijdagmiddag gedurende maximaal drie uur begeleide omgang met de vader hebben. De GI is verantwoordelijk voor het bepalen van de tijdstippen van de omgang. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat er nader onderzoek moet komen naar de ontwikkeling van de kinderen en dat er een nieuw plan van aanpak moet worden opgesteld. De verdere behandeling van het verzoek is aangehouden tot een latere zitting.

Uitspraak

Beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
zaakgegevens : C/02/392238 / JE RK 21-2431
datum uitspraak: 17 december 2021

beschikking vaststellen omgangsregeling

in de zaak van

WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING EN JEUGDRECLASSERING,hierna te noemen de gecertificeerde instelling (de GI),
gevestigd te Amsterdam Zuidoost,
betreffende
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[moeder] , hierna te noemen de moeder,

wonende te [moeder]
advocaat: mr. M. Erkens te Den Haag.
De kinderrechter merkt als informant aan:

[vader] , hierna te noemen de vader,

wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

De RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,

gevestigd te Eindhoven, verder te noemen de Raad, is op verzoek van de kinderrechter bij de zaak betrokken.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 29 november 2021, ingekomen bij de griffie op 30 november 2021.
Op 17 december 2021 heeft de kinderrechter de zaak mondeling - met gesloten deuren - behandeld.
Gehoord en verschenen zijn:
- de moeder,
- een vertegenwoordigster van de GI,
- een vertegenwoordigster van de Raad.
Opgeroepen en niet verschenen is:
- de vader.
Mr. Erkens heeft zich daags voor de mondelinge behandeling als raadsman van de moeder gesteld, maar kon niet aanwezig zijn.

De feiten

De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de moeder.
Bij beschikking van 27 juli 2020 heeft de kinderrechter [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig onder toezicht gesteld tot 10 augustus 2020.
Bij beschikking van 6 augustus 2020 heeft de kinderrechter [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 6 augustus 2020 en tot 6 augustus 2021. Deze beschikking is in hoger beroep bekrachtigd door het gerechtshof te ‘s Hertogenbosch bij beschikking van 25 februari 2021.
Bij beschikking van 4 augustus 2021 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] laatstelijk verlengd met ingang van 6 augustus 2021 en tot 6 augustus 2022;

Het verzoek

De GI heeft verzocht, uitvoerbaar bij voorraad, op grond van artikel 1:265g lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang als volgt vast te stellen in die zin dat:
  • één keer in de veertien dagen weekendbezoek van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] aan vader. Vrijdag uit school tot zondag 19.00 uur. Tijdens de weekendbezoekregeling is er op vrijdag gedeeltelijk begeleiding van ASVZ aanwezig;
  • verdeling bezoek voor de feestdagen en verjaardagen.

De standpunten

De GI heeft het verzoek gebaseerd op de volgende omstandigheden. In de periode tot 1 september 2021 waren de ouders, ondanks alle eerdere, onderlinge problemen, in staat om in onderling overleg de omgang te regelen en een veiligheidsplan af te spreken. De moeder heeft vervolgens de omgang stopgezet en haar medewerking aan overleggen opgezegd, op basis van argumenten waarvoor de GI geen steun ziet. Zo is de moeder van mening dat de kinderen bij de vader onvoldoende veilig zijn omdat er een tweetal incidenten zijn geweest. De incidenten hadden betrekking op enerzijds de seksuele identiteitsontwikkeling van [minderjarige 2] en anderzijds de fysieke en emotionele ontwikkeling van [minderjarige 1] . De vader zou hierop vervelend of dreigend hebben gereageerd. De GI heeft een andere inschatting van deze incidenten en vindt dat de kinderen veilig omgang kunnen hebben bij de vader. Zij heeft daarom de moeder aangekondigd dit voorliggende verzoek te zullen doen bij de kinderrechter. Moeder heeft vervolgens wel meegewerkt aan twee omgangsmomenten voor de vader, op 30 oktober en 26 november 2021, maar alleen op voorwaarde dat deze omgangsmomenten volledig begeleid zouden zijn door ASVZ. [minderjarige 1] was beide keren aanwezig, [minderjarige 2] was eenmaal aanwezig. Daarmee is een eind gekomen aan de grotendeels onbegeleide omgang met vader van een weekeinde per twee weken. De GI vindt dit geen goede ontwikkeling voor de kinderen en wil daarom de oorspronkelijke omgangsregeling herstellen.
Naar aanleiding van vragen tijdens de mondelinge behandeling en het aldaar gegeven advies door de Raad kan de GI zich wel vinden in een tijdelijke, volledig begeleide omgangsregeling, terwijl intensief onderzoek zal worden gedaan naar kindeigen problematiek. Er zijn geen recente diagnoses beschikbaar ten aanzien van de kinderen. Er is een wachtlijst voor speltherapie voor [minderjarige 1] en er wordt PMT ingezet. [minderjarige 2] wordt ondersteund door maatschappelijk werk in het ziekenhuis en staat op de wachtlijst voor Spetter. Ook zal andere begeleiding in de situatie van de moeder worden geboden. De GI is ervan op de hoogte dat de hulpverleners in de situatie van de moeder van mening zijn dat de door hen geboden hulp niet toereikend is. De GI overweegt om die reden in te gaan op verzoek van de moeder om met de kinderen weer te worden opgevangen in een 24 uurs voorziening.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling meegedeeld nog steeds van mening te zijn dat de omgang met de vader voor de beide kinderen onvoldoende veilig is. Zij bevestigt de door de GI benoemde incidenten waarbij de vader reacties heeft gegeven aan de kinderen die zij als angstig hebben ervaren. De vader neemt volgens haar onvoldoende serieus dat [minderjarige 2] een snelle identiteitsontwikkeling ondergaat, mede als gevolg van zijn levensbedreigende ziekte. Ook houdt hij onvoldoende rekening met het autisme en de angstfobie rond toiletbezoek van [minderjarige 1] .
Zij voelt zich daarnaast onvoldoende gezien en gehoord door de jeugdzorgwerker. Er is onvoldoende contact en de jeugdzorgwerker wil geen rekening houden met het verleden terwijl dat traumatisch is geweest. De moeder krijgt weliswaar hulp aan huis, maar stelt vast dat ook de betrokken hulpverleners van mening zijn dat deze hulp niet toereikend is. Zij zou daarom het liefst terugkeren naar de opvang waar zij al eerder met beide kinderen verbleef. De moeder is daarnaast van mening dat het belangrijk is voor de kinderen dat zij omgang met de vader blijven houden. Zij zal daarom graag meewerken aan een volledig begeleide omgang, van twee of drie uur op iedere tweede vrijdagmiddag.
De vader is blijkens de overgelegde emailberichten in het dossier van mening dat zijn reacties verkeerd zijn uitgelegd en dat hij wel degelijk een veilige omgang met de kinderen kan garanderen. Vader heeft verdriet en vindt het een groot gemis dat hij niet weet wanneer hij zijn kinderen kan zien. De vader heeft de GI laten weten erg geschrokken te zijn van de mededeling van [minderjarige 2] dat hij een meisje is. De vader heeft gezegd dat hij achter [minderjarige 2] staat, wat hij ook doet.
De Raad merkt op dat in deze zaak veel informatie lijkt te ontbreken. Het overgelegde plan van aanpak is geldig tot 1 augustus 2021. Er moet dan ook een actueel plan van aanpak komen, waarbij van belang is dat diagnoses van kindeigen problematiek van de kinderen wordt meegenomen. Zodra die er zijn is pas duidelijk welke hulpverlening moet worden ingezet. Nu is vooral sprake van veel ruis en kan niet worden gezegd hoe de vader met omgang in het plaatje past. Ook is het opmerkelijk te noemen dat de vader niet is verschenen voor deze mondelinge behandeling.
Nu op dit moment op voornoemde punten geen duidelijkheid bestaat, adviseert de Raad een tijdelijke, volledig begeleide omgangsregeling vast te stellen en het verzoek voor het overige aan te houden in afwachting van een actuele en adequate onderbouwing. De raad adviseert tegen een plaatsing in een 24 uursopvang omdat dit de kinderen weer uit hun eigen omgeving trekt. Het is bovendien onvoldoende onderbouwd. Daarnaast moet worden bezien of de werkverhouding tussen de moeder en de jeugdzorgwerker nog kan worden voortgezet, er lijkt geen sprake te zijn van een klik.

De beoordeling

Op grond van artikel 1:265g, eerste lid, BW kan de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de gecertificeerde instelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk.
De GI verzoekt kort gezegd herstel van de deels onbegeleide omgang tussen de vader en de kinderen, alsmede verdeling van de feestdagen en verjaardagen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI dit verzoek mondeling aangevuld door te stellen dat zij ook akkoord kan gaan met een voorlopige omgangsregeling van beperktere aard.
De kinderrechter stelt vast dat de samenwerking die tot 1 september 2021 gold tussen de ouders op dit moment niet werkbaar is. De onderliggende oorzaak daarvoor lijkt te zijn dat de ouders op verschillende wijze hebben gereageerd op vermoedelijk aanwezige kindeigenproblematiek. De incidenten zoals beschreven door de moeder en ontkend door de vader hebben namelijk als gemeenschappelijk kenmerk dat het voor de kinderen zelf in ieder geval ingrijpende gebeurtenissen zijn geweest, die maken dat zij niet langer voelen voor onbegeleide omgang bij de vader. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling meegedeeld te onderkennen dat nader onderzoek naar de ontwikkeling van de kinderen nodig is.
De kinderrechter voegt daaraan toe, dat tijdens de mondelinge behandeling ook duidelijk naar voren is gekomen dat de moeder zich onvoldoende gehoord voelt en bovendien van mening is dat zij onvoldoende hulp ontvangt. Daarbij is de achtergrond van traumatiserende gebeurtenissen in het recente verleden nog steeds merkbaar van belang. Hier blijkt de GI het mee eens te zijn. Dat komt (nog) niet naar voren uit het voorliggende verzoek met bijlagen omdat er geen recent plan van aanpak is. Ook is voldoende komen vast te staan dat voor de feitelijk bestaande plannen van de GI zoals die mondeling zijn toegelicht, op dit moment een deugdelijke, inhoudelijke onderbouwing ontbreekt. Dat betreft zowel de voorgenomen plaatsing van de moeder en de kinderen in een 24 uursopvang als voor het volledige herstel van de deels onbegeleide omgang tussen de vader en de kinderen.
Met de Raad is de kinderrechter dan ook van oordeel dat, alvorens er weer van onbegeleide omgang van de kinderen met de vader sprake kan zijn, nader onderzoek moet worden verricht ten behoeve van passende hulpverlening. Dat betekent dat de GI in de komende periode twee sporen moet volgen in de aanpak van de ontstane situatie.
Dit zijn de volgende:
1. Uitvoering geven aan de volgende, voorlopige omgangsregeling. De vader heeft met ingang 24 december 2021 om de week op vrijdagmiddag gedurende een door de GI te bepalen tijdsduur van maximaal drie uur, begeleide omgang met de beide kinderen. Voor zover ziekenhuisbezoek van [minderjarige 2] samenvalt met de omgangsmomenten zal de GI een alternatief moment vaststellen. Deze bevoegdheid om een van de regeling afwijkend omgangsmoment vast te stellen komt alleen de GI toe en niet aan een of beide ouders. Het is van groot belang dat de omgangsregeling voor de kinderen met een vaste regelmaat gaat plaatsvinden.
De omgang zal plaats vinden in of vanuit woning van de vader. De vader zal het vervoer verzorgen. De kinderrechter heeft hier zorg bij, omdat het vervoer door financiële problemen van de vader soms niet door kon gaan. De kinderrechter stelt vast dat de vader bijzondere bijstand met dit doel kan aanvragen en verzoekt de GI hem hierbij te ondersteunen.
Deze regeling is voorlopig van aard, het verzoek wordt voor het overige aangehouden
pro forma tot vrijdag 18 maart 2022.
2. De GI moet op korte termijn komen tot een nieuw plan van aanpak voor de resterende termijn van de thans geldende ondertoezichtstelling. In dat plan van aanpak dient duidelijk te worden gemaakt wat de onderliggende problematiek bij ieder van de kinderen en de ouders is. Voor zover dat nu nog niet bekend is moet het plan van aanpak duidelijk beschrijven welke stappen zullen worden gezet om tot duidelijke diagnoses en beschrijvingen te komen. Voor de beide kinderen geldt dat naast de gebruikelijke onderzoeken naar hun persoonlijke ontwikkeling, de nu besproken problematiek moet worden onderzocht: omgaan met een dodelijke ziekte, seksualiteit, trauma, hechting, autisme spectrum stoornis of daaraan te relateren problemen. Van belang is dat ten aanzien van [minderjarige 2] ook een beroep wordt gedaan op de reeds betrokken hulpverleners zoals behandelaars en maatschappelijk werk van de ziekenhuizen waar hij wordt behandeld. Daarnaast moet ook specifiek worden gekeken naar de gebleken overbelasting van de moeder en de in dat kader opgezette hulpverlening. De kinderrechter is met de Raad van oordeel dat niet onmiddellijk en zonder deugdelijke onderbouwing kan worden overgegaan tot terugplaatsing in een 24 uurs opvangsituatie. Eerder is het aangewezen om de hulpverlening in de thuissituatie maximaal effectief in te richten. Ten slotte moet ook gewerkt worden aan het opnieuw opbouwen van communicatie tussen de ouders.
De kinderrechter vindt het van belang de ontwikkelingen in deze zaak te volgen en zal om die reden bepalen dat binnen drie maanden een vervolgbehandeling zal plaatsvinden. De GI wordt verzocht het geactualiseerde, alsdan geldende plan van aanpak met daarbij de onderliggende diagnoses en verdere informatie
uiterlijk vrijdag 4 maart 2022 te 12.00in te dienen bij de rechtbank en te verzenden aan alle betrokkenen. De overige betrokkenen wordt verzocht uiterlijk op datzelfde moment verhinderdata kenbaar te maken voor de maand maart 2022.
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

De beslissing

De kinderrechter:
bepaalt dat ten aanzien van de minderjarigen [minderjarige 2] en [minderjarige 1] de navolgende voorlopige omgangsregeling geldt:
- [minderjarige 2] en [minderjarige 1] hebben eens per twee weken omgang met de vader op vrijdagmiddag gedurende maximaal drie uur, waarbij de GI de tijdstippen bepaalt waarop de omgangsmomenten beginnen en eindigen;
  • de vader verzorgt het vervoer van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] ;
  • het eerste omgangsmoment in het kader van deze voorlopige regeling vindt plaats op vrijdag 24 december 2021;
  • de omgangsmomenten dienen volledig te worden begeleid door ASVZ of een soortgelijke organisatie;
  • wanneer een omgangsmoment samenvalt met ziekenhuisbezoek van [minderjarige 2] bepaalt de GI een vervangend omgangsmoment zodat de regelmaat van de omgangsregeling wordt gehandhaafd;
  • deze omgangsregeling geldt zolang de kinderrechter geen nadere of definitieve omgangsregeling zal hebben bepaald;
verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de verdere behandeling van het verzoek aan tot de zitting van
pro forma 18 maart 2022, bij de kinderrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg;
verzoekt de GI het geactualiseerde, alsdan geldende plan van aanpak met onderliggende informatie, diagnoses, etc.
uiterlijk vrijdag 4 maart 2022 te 12.00in te dienen bij de rechtbank en te verzenden aan alle betrokkenen. De overige betrokken wordt verzocht uiterlijk op datzelfde moment verhinderdata kenbaar te maken voor de maand maart 2022;
bepaalt dat de GI, de moeder, haar raadsman, de vader en de Raad zullen worden opgeroepen voor de nader te bepalen mondelinge behandeling;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2021 door mr. B.J. Duinhof, kinderrechter, in tegenwoordigheid van D.I.E. van Dijke, als griffier.
Deze beschikking is schriftelijke vastgelegd op 22 december 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch