ECLI:NL:RBZWB:2021:6629

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 8021
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep tegen terugvordering uitkering op grond van de Algemene Nabestaandenwet

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) van 24 juli 2020, waarin een terugvordering van een te hoog uitbetaald bedrag aan nabestaandenuitkering werd aangekondigd. Eiseres ontving sinds mei 2019 een uitkering op basis van de Algemene Nabestaandenwet (Anw) en daarnaast een WIA-uitkering van het UWV. De Svb had eerder vastgesteld dat er over een bepaalde periode een te hoog bedrag was uitbetaald en had een terugvordering van € 1.719,35 opgelegd. Eiseres heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, waardoor deze in rechte vaststaan.

Tijdens de zitting op 2 december 2021 was eiseres niet aanwezig, maar de Svb werd vertegenwoordigd door mr. A. Marijnissen. De rechtbank heeft overwogen of eiseres nog voldoende procesbelang had bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit. De Svb had de betalingsregeling voor de terugvordering ingetrokken, omdat eiseres zich niet aan de afspraken had gehouden. De rechtbank concludeerde dat eiseres met haar beroep niet meer kon bereiken dat de Svb een lagere maandlast zou vaststellen, aangezien de terugvordering inmiddels was verrekend met een nabetaling die eiseres had ontvangen.

Daarom heeft de rechtbank het beroep van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten op 23 december 2021 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling, en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8021 ANW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

en

De Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank Breda (Svb), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 24 juli 2020 (bestreden besluit) van de Svb.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 2 december 2021. Eiseres is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen.

Overwegingen

1.
Feiten
Aan eiseres is per mei 2019 een uitkering op grond van de Algemene Nabestaandenwet (Anw) toegekend. Daarnaast ontving eiseres een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) van het UWV.
Bij besluit van 16 oktober 2019 heeft de Svb bepaald dat over de periode van mei 2019 tot en met september 2019 een te hoog bedrag aan nabestaandenuitkering is uitbetaald. Bij afzonderlijk besluit van 16 oktober 2019 is een bedrag van € 1.719,35 van eiseres teruggevorderd. De Svb heeft eiseres erop gewezen dat zij een afbetalingsvoorstel kan doen.
Eiseres heeft geen betalingsvoorstel ingediend bij de Svb. Evenmin heeft zij bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 16 oktober 2019, wat betekent dat deze in rechte vaststaan.
Bij besluit van 20 maart 2020 (primair besluit) heeft de Svb eiseres medegedeeld dat haar vakantie-uitkering, zijnde een bedrag van € 169,21, wordt verrekend met de openstaande vordering. Voorts heeft de Svb beslist dat eiseres het (resterende) terugvorderingsbedrag van € 1.550,14, moet terugbetalen in elf termijnen van € 130,00 en één slottermijn van € 120,14.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
2.
Bestreden besluit
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. De Svb heeft hieraan ten grondslag gelegd dat er normaal gesproken binnen zes weken dient te worden terugbetaald, maar dat de Svb akkoord gaat met een voorstel waarbij het terugvorderingsbedrag binnen één jaar is terugbetaald. Tijdens de bezwaarprocedure heeft de Svb een onderzoek ingesteld naar de inkomenssituatie van eiseres. Uit dit onderzoek is gebleken dat eiseres meer dan € 130,00 per maand kan terugbetalen. Omdat het maken van bezwaar niet in het nadeel van eiseres mag werken, zal het terug te betalen bedrag niet worden verhoogd. De betalingsregeling zoals opgenomen in het primaire besluit wordt gehandhaafd door de Svb.
3.
Beroepsgronden
Eiseres voert aan dat het met haar huidige vaste lasten niet mogelijk is om de door de Svb opgelegde betalingsregeling na te komen.
4.
Wettelijk kader
Artikel 55 van de Anw luidt:
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij is vastgesteld dat onverschuldigd is betaald.
Deze regeling is de Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boete (Regeling).
Op grond van artikel 1, onder q, van de Regeling wordt onder aflossingscapaciteit verstaan: het deel van het inkomen van de schuldenaar dat met inachtneming van de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e Rv, kan worden aangewend voor betaling of verrekening van de vordering.
5.
Beoordeling
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eiseres nog voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit.
Volgens vaste rechtspraak is pas sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
De bezwaren van eiseres richten zich tegen de hoogte van de door de Svb vastgestelde betalingsregeling. Ter zitting is namens de Svb verklaard dat eiseres de overeengekomen afbetalingsregeling niet is nagekomen. Bij besluit van 15 maart 2021 heeft de Svb deze regeling dan ook ingetrokken en eiseres gesommeerd om uiterlijk 29 maart 2021 tot betaling van het volledige door haar verschuldigde bedrag van € 1.550,14 over te gaan. Aan deze sommatie is door eiseres niet voldaan. De Svb heeft bij besluit van 1 juli 2021 eiseres medegedeeld dat zij recht heeft op een nabetaling over de maanden maart 2021 tot en met juni 2021. Daarbij is tevens besloten om de vordering die de Svb op eiseres heeft te verrekenen met deze nabetaling. Tegen dit besluit heeft eiseres geen bezwaar gemaakt, wat betekent dat dit in rechte vaststaat.
Nu de betalingsregeling zoals gehandhaafd in het bestreden besluit is ingetrokken en vervolgens het openstaande bedrag van de terugvordering middels verrekening is voldaan, kan eiseres met het beroep niet meer bereiken dat de Svb een lagere maandelijkse termijn vaststelt. De rechtbank ziet geen reden op grond waarvan de zaak alsnog inhoudelijk zou moeten worden beoordeeld. Het beroep van eiseres dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.
6.
Conclusie
Gelet op wat hiervoor is overwogen, zal het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
7.
Proceskosten
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 23 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.