ECLI:NL:RBZWB:2021:6647

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
24 december 2021
Zaaknummer
C/02/390485 JE RK 21-2082
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Hamburger
  • mr. De Graaf
  • mr. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van minderjarigen bij de vader

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 december 2021 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [roepnaam minderjarige 1] en [roepnaam minderjarige 2]. De Gecertificeerde Instelling (GI) heeft verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader, omdat er zorgen zijn over de opvoedsituatie bij de moeder. De rechtbank heeft vastgesteld dat er positieve ontwikkelingen zijn bij de moeder, maar dat deze nog onvoldoende stabiel zijn. De moeder heeft hulpverlening aangevraagd en is bezig met haar herstel, maar er zijn nog veel onzekerheden, zoals de oorzaak van haar vermoeidheid en haar huisvesting. De minderjarigen hebben beiden aangegeven bij hun moeder te willen blijven wonen, wat de rechtbank zwaar laat meewegen in haar beslissing. De rechtbank heeft besloten het verzoek van de GI aan te houden voor zes maanden om de situatie te monitoren en te bezien of de positieve ontwikkelingen bij de moeder zich voortzetten. De rechtbank verwacht dat er in deze periode meer duidelijkheid komt over de hulpverlening en de huisvesting van de moeder, en dat de GI en de advocaat van de moeder rapporteren over de stand van zaken.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/390485 / JE RK 21-2082
Datum uitspraak: 22 december 2021

Nadere beschikking machtiging uithuisplaatsing

in de zaak van

STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,

hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (GI),
gevestigd te Roosendaal,
betreffende

[minderjarige] ,

geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [roepnaam minderjarige 1] ,

[minderjarige2] ,

geboren op [geboortedatum2] 2009 te [geboorteplaats2] ,
hierna te noemen [roepnaam minderjarige2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[roepnaam minderjarige 1] , voornoemd,

[roepnaam minderjarige2] , voornoemd,

[moeder] ,

hierna te noemen de moeder,
wonende te [woonplaats1] ,
bijgestaan door mr. L. Langenberg, advocaat te Breda,

[vader] ,

hierna te noemen de vader,
wonende te [woonplaats2] .

Het nadere procesverloop

Het nadere procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van de kinderrechter van 19 oktober 2021 en alle daarin genoemde stukken;
- de e-mailberichten met bijlagen van de GI van respectievelijk 7 december,
8 december en 9 december 2021;
- de brief met bijlagen van mr. Langenberg van 8 december 2021, ingekomen bij de griffie op 9 december 2021.
Op 14 december 2021 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Verschenen zijn:
  • [roepnaam minderjarige 1] , die apart is gehoord,
  • [roepnaam minderjarige2] , die apart is gehoord,
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de vader,
- een vertegenwoordiger van de GI.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [roepnaam minderjarige 1] en [roepnaam minderjarige2] wordt uitgeoefend door de ouders.
[roepnaam minderjarige 1] en [roepnaam minderjarige2] wonen bij de moeder.
Bij beschikking van 2 januari 2020 zijn [roepnaam2 minderjarige] en [roepnaam minderjarige2] onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, laatstelijk bij beschikking van 19 oktober 2021. De ondertoezichtstelling loopt tot 2 oktober 2022.
Bij beschikking van 6 oktober 2021 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing bij de vader voor [roepnaam minderjarige 1] en [roepnaam minderjarige2] verleend tot 20 oktober 2021. Het verzoek is voor het resterende deel aangehouden.
Bij beschikking van 19 oktober 2021 heeft de rechtbank het restant van het spoedverzoek afgewezen. Voorts heeft de rechtbank de behandeling van het verzoek van de GI tot een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader aangehouden.

Het aangehouden verzoek

Ter beoordeling ligt voor het verzoek van de GI voor een machtiging tot uithuisplaatsing voor [roepnaam minderjarige 1] en [roepnaam minderjarige2] bij de vader met gezag voor de duur van de ondertoezichtstelling.

Het standpunt van de verzoeker

De GI stelt dat niet is voldaan aan de voorwaarden die zijn gesteld in de beschikking van
19 oktober 2021. Er is weliswaar vooruitgang te zien in de thuissituatie bij de moeder, maar het is onduidelijk of dit op de lange termijn de benodigde stabiliteit en veiligheid kan blijven bieden. De moeder is minder vermoeid en meer beschikbaar voor de minderjarigen. Zij zit momenteel in de Ziektewet en heeft plannen om voor zichzelf te beginnen zodat zij vanuit huis kan werken. Op dit moment kan echter door de GI onvoldoende getoetst worden in hoeverre dit kans van slagen heeft en daarmee is niet duidelijk of dit niet zal leiden tot nieuwe risico’s met betrekking tot de voortzetting van de huurovereenkomst en de daarbij behorende verplichtingen. De uitkomst van de procedure rondom de huisuitzetting is nog altijd onzeker. De moeder is met haar vermoeidheidsklachten naar de huisarts gegaan en is voor hulpverlening doorverwezen naar 4MB (GGZ), maar daar is een wachtlijst. De moeder heeft om een verwijzing gevraagd met een hulpvraag die niet voldoet aan de door de rechter gestelde vraag rondom de vermoeidheidsproblematiek. Zij laat daarmee niet zien dat zij inzicht heeft in de problematiek en de zorgen die er zijn rondom de thuissituatie. De GI meent dat de veiligheid van [roepnaam minderjarige 1] en [roepnaam minderjarige2] onvoldoende is gewaarborgd op zowel de korte als de lange termijn en ziet geen andere optie dan het verzoek voor de machtiging tot uithuisplaatsing te handhaven. De GI acht het daarbij in het belang van [roepnaam minderjarige 1] en [roepnaam minderjarige2] dat er rust en duidelijkheid komt door nu een beslissing te nemen op het verzoek.

De standpunten van de belanghebbenden

[roepnaam minderjarige2] heeft in het gesprek met de kinderrechter aangegeven dat zij nog steeds graag in [woonplaats1] wil blijven wonen. Zij heeft daar al haar vriendinnen en een fijne hockeyclub. Er is veel ten positieve veranderd thuis en het gaat veel beter met haar moeder. Zij is minder moe en is altijd thuis wanneer [roepnaam minderjarige2] uit school komt. [roepnaam minderjarige2] vindt het heel onrustig dat er steeds over een uithuisplaatsing wordt gesproken. Zij wil dat er rust komt, zonder dat er nog rechtszaken zijn.
[roepnaam minderjarige 1] heeft bij de kinderrechter eveneens aangegeven dat zij bij haar moeder in [woonplaats1] wil blijven wonen. Zij is gelukkig met haar school en haar vrienden om haar heen. Zij geeft aan dat het thuis met haar moeder al een stuk beter gaat en dat een uithuisplaatsing bij de vader daarom niet nodig is. Zij vindt het weliswaar fijn bij haar vader in [woonplaats2] , maar ziet dit niet als een thuissituatie waar zij wil wonen.
De vader is het eens met het verzoek van de GI. Hij realiseert zich dat een verhuizing naar [woonplaats2] veel impact zal hebben op [roepnaam minderjarige 1] en [roepnaam minderjarige2] , maar hij wil dat zijn dochters gewoon kind kunnen zijn zonder dat zij zich zorgen hoeven te maken over het welzijn van hun moeder. De vader maakt zich nog steeds zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder en meent dat de vermoeidheid van de moeder niet toegeschreven kan worden aan de gevolgen van de echtscheiding. Al toen partijen nog samen waren had de moeder regelmatig motorische problemen, waarbij zij een hangend oog kreeg, dingen niet kon horen of kon onthouden en makkelijk in slaap viel. Zij kwam dan over als iemand die teveel gedronken had, maar dat was niet het geval. De moeder heeft regelmatig gezegd dat zij zich neurologisch zou laten onderzoeken, maar zij heeft dit nooit gedaan. De vader meent dat de moeder haar problematiek ontkent. Om de verhuizing voor [roepnaam minderjarige 1] en [roepnaam minderjarige2] zo gemakkelijk mogelijk te maken heeft de vader een plan van aanpak gemaakt.
Door en namens de moeder is aangevoerd dat zij zich direct na de vorige zitting tot haar huisarts heeft gewend om haar bloedbeeld te laten bepalen. Uit dit bloedonderzoek zijn geen bijzonderheden naar voren gekomen. De huisarts zag dan ook geen aanleiding om de moeder door te verwijzen naar een specialist. De moeder heeft een doorverwijzing gevraagd naar 4MB (gespecialiseerde GGZ) en zij staat hier op een wachtlijst. Ter overbrugging van de wachtlijst heeft zij gesprekken gevoerd met de praktijkondersteuner van de huisarts. Daarnaast is de moeder diverse malen op de inloop van Fameus in Breda geweest. Parallel hieraan heeft de moeder een maatwerkvoorziening aangevraagd in het kader van de WMO. Zij heeft thans begeleiding van mevrouw [medewerkster Stichting EnOf] van de Stichting En/Of. Dit loopt goed. De moeder heeft dus wel degelijk inzicht in de problematiek en is bereid om hulp te aanvaarden. Zij heeft hiertoe inmiddels de nodige stappen gezet. De moeder ontvangt thans een uitkering op grond van de Ziektewet, voor een periode van maximaal twee jaar vanaf oktober 2021. Nu zij niet meer werkt, is zij fulltime beschikbaar voor de minderjarigen. Zij is bezig met het opzetten van een eigen adviesbureau. Deze werkzaamheden kan zij vanuit huis doen.
De moeder wijt de oorzaak van de eerdere vermoeidheid voor een belangrijk deel aan haar toenmalige werktijden. Nu zij niet meer werkt, voelt zij zich beter, niet meer vermoeid. De minderjarigen willen graag bij hun moeder in [woonplaats1] blijven wonen. Zij zijn daar gesetteld en hebben daar hun school, sportclubs en vrienden. [roepnaam minderjarige 1] heeft een autismespectrumstoornis. Verandering van omgeving leidt voor haar ongetwijfeld tot problemen. De moeder heeft haar financiële huishouding inmiddels op orde en zij heeft geen huurachterstand meer. De mondelinge behandeling bij de kantonrechter op 21 januari 2022 heeft enkel tot doel een betalingsregeling vast te stellen tussen de moeder en haar verhuurder in verband met de gemaakte (proces)kosten van de verhuurder. Zij meent dat de GI vrijwel alleen aandacht besteedt aan haar vermeende ongeschiktheid als opvoeder, terwijl er aan de rol van de vader nauwelijks aandacht wordt besteed. De moeder kan zich niet vinden in het plan van aanpak van de vader. Zij verzet zich met name tegen het feit dat de school voor [roepnaam minderjarige 1] op 40 minuten fietsen van de woning van de vader is. Daarbij meent zij dat de voorgestelde begeleiding voor [roepnaam minderjarige 1] onvoldoende is.
De moeder betwist dat een machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen. Er zijn geen zwaarwegende argumenten om de minderjarigen uit hun vertrouwde omgeving weg te halen. Namens de moeder wordt dan ook verzocht het verzoek van de GI af te wijzen. Subsidiair wordt verzocht het verzoek nogmaals aan te houden voor een periode van zes maanden, zodat de minderjarigen hun schooljaar op hun huidige school kunnen afmaken en de moeder langer de tijd heeft om te laten zien dat de acties die zij heeft ingezet effect sorteren. Bovendien zal over zes maanden meer duidelijk zijn over het huurgeschil.

De beoordeling

Processueel
Mr. Langenberg heeft tijdens de mondelinge behandeling een pleitnota overgelegd en de inhoud daarvan voorgedragen. Aan deze pleitnota waren een tweetal producties gehecht. Zowel de vader als de GI hebben tijdens de mondelinge behandeling bezwaar gemaakt tegen het overleggen van deze producties. De rechtbank verwijst in dat kader naar het Procesreglement Civiel jeugdrecht waarin de termijn voor het indienen van stukken is bepaald tot uiterlijk 3 werkdagen voorafgaande aan de mondelinge behandeling. De rechtbank is met de vader en de GI van oordeel dat het indienen van deze stukken tijdens de mondelinge behandeling niet alleen in strijd is met voornoemde termijn doch ook overigens in strijd is met de goede procesorde, nu niet is gebleken dat deze stukken niet eerder hadden kunnen worden ingediend. Zij zal deze stukken dan ook buiten beschouwing laten.
Machtiging tot uithuisplaatsing
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Reeds eerder heeft de rechtbank overwogen dat er zorgen zijn over de opvoedsituatie bij de moeder. In de beschikking van 19 oktober 2021 heeft de kinderrechter het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing aangehouden én daarbij zowel de GI als de ouders een aantal opdrachten/aanwijzingen gegeven om tijdens de duur van de aanhouding uit te voeren.
Op grond van de stukken en hetgeen zowel de minderjarigen als de moeder hebben verklaard constateert de rechtbank dat het inmiddels beter lijkt te gaan met de moeder. Zij werkt niet meer en geeft aan dat zij minder moe is, waardoor zij meer beschikbaar is voor de minderjarigen. De moeder heeft zich tot de huisarts gewend en is doorverwezen voor hulpverlening naar 4MB. Zij staat hier op een wachtlijst. Zij heeft een bloedonderzoek laten uitvoeren, waaruit geen bijzonderheden naar voren zijn gekomen. Ook heeft zij gesproken met de praktijkondersteuner van de huisarts. De moeder heeft inmiddels hulpverlening van de Stichting En/Of, in de persoon van mevrouw [medewerkster Stichting EnOf] . Dit lijkt goed te lopen.
Hoewel uit bovenstaande blijkt dat er sprake is van een positieve ontwikkeling bij de moeder, overweegt de rechtbank dat deze ontwikkeling nog zeer pril is. Het is dan ook de vraag is of er sprake is van een stabiele situatie. De GGZ-behandeling van de moeder moet daarbij nog worden opgestart. Het is niet duidelijk hoe dit traject zal verlopen. Uit het verslag van Pandor blijkt dat de moeder geen duidelijke hulpvraag kan formuleren. Zij lijkt daarmee nog steeds weinig probleembesef te hebben. Daarbij is er naar het oordeel van de rechtbank nog steeds onduidelijkheid over de oorzaak van de vermoeidheid van de moeder. De moeder geeft aan dat de oorzaak van de vermoeidheid ligt op het psychische vlak, omdat haar bloedwaardes in orde waren. De rechtbank overweegt echter dat de vermoeidheid van de moeder verder lijkt te gaan dan een gewone vermoeidheid, gelet op het feit dat er een situatie was waarin de minderjarigen haar niet wakker konden krijgen. De situatie was destijds zo ernstig dat de moeder niet in staat was de zorg voor de minderjarigen te dragen. Het is dan ook de vraag of dit volledig geweten kan worden aan psychische klachten, dan wel dat er lichamelijke problematiek aan ten grondslag ligt, bijvoorbeeld op het neurologische vlak. De rechtbank is nog steeds van oordeel dat hier in het belang van de minderjarigen meer duidelijkheid over moet komen. Voorts lijkt het er op dat de huisuitzetting wordt afgewend, maar hier is eveneens nog geen volledige duidelijkheid over. De rechtbank concludeert dan ook dat er nog steeds zorgen zijn over de opvoedsituatie bij de moeder.
De rechtbank ziet zich in het licht van het vorengaande gesteld voor de vraag of een uithuisplaatsing bij de vader nu noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [roepnaam minderjarige2] en [roepnaam minderjarige 1] . De rechtbank constateert dat de vader een uitgebreid en adequaat plan van aanpak heeft overgelegd voor een eventuele verhuizing van de minderjarigen naar [woonplaats2] . Hij heeft ter zitting aangegeven dat hij voor de minderjarigen wenst dat zij kind kunnen zijn. De rechtbank onderschrijft deze wens, zeker gelet op hetgeen zij in het verleden al hebben meegemaakt. De rechtbank wil en kan echter ook niet voorbij gaan aan de uitdrukkelijke wens van de minderjarigen om bij hun moeder in [woonplaats1] te blijven wonen. Zowel [roepnaam minderjarige2] als [roepnaam minderjarige 1] hebben aangegeven dat zij, hoewel zij graag bij hun vader zijn, heel graag in [woonplaats1] willen blijven waar zij gesetteld zijn en waar zij hun vrienden, school en sportclubs hebben. Zij hebben beiden aangegeven dat het inmiddels beter gaat in de thuissituatie en hebben min of meer verzocht het nog een kans te geven. Een verhuizing naar [woonplaats2] zou hun hele leven op zijn kop zetten, net nu dit eindelijk weer wat rustiger lijkt te worden. De rechtbank is van oordeel dat, mede gelet op de leeftijd van de minderjarigen, hun wens sterk mee moet wegen in de beslissing.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat er op dit moment nog onvoldoende duidelijkheid is om op het verzoek van de GI te kunnen beslissen. De positieve ontwikkeling van de moeder is immers nog pril te noemen en er zijn nog te veel onzekerheden voor de toekomst. Ondanks het feit dat de rechtbank zich realiseert dat zowel de ouders als de minderjarigen behoefte hebben aan duidelijkheid en rust, zal de rechtbank het verzoek van de GI aanhouden voor zes maanden om een vinger aan de pols te houden. Over zes maanden kan worden bezien of de positieve ontwikkeling bij de moeder zich heeft voortgezet en of dit heeft geleid tot een stabiele situatie voor de minderjarigen. In deze periode dient meer duidelijkheid te worden verkregen over de oorzaak van de vermoeidheid van de moeder, zoals hierboven reeds is overwogen. De rechtbank verwacht van de moeder dat zij stappen zal ondernemen in deze richting. Tevens kan worden bezien wat de invloed is van de hulpverlening die voor de moeder is ingezet, waarbij de rechtbank de hoop heeft dat de GGZ-behandeling van de moeder zo spoedig mogelijk wordt gestart. Tenslotte bestaat er over zes maanden meer duidelijkheid over de huisvesting(sproblemen) van de moeder.
De rechtbank zal het verzoek van de GI aanhouden en verzoekt de GI om over de laatste stand van zaken twee weken vóór de na te noemen pro forma datum aan de rechtbank te rapporteren, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de advocaat van de moeder en aan de vader. Daarnaast wordt ook de advocaat van de moeder verzocht om twee weken vóór de pro forma datum aan de rechtbank onderbouwd verslag te doen over het welzijn van de moeder en de stand van zaken ten aanzien van de huisvesting(sproblemen) van de moeder, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift aan de vader en aan de GI. De rechtbank zal
Uitleg voor [roepnaam minderjarige2] en [roepnaam minderjarige 1]
De rechtbank vindt het belangrijk dat [roepnaam minderjarige2] en [roepnaam minderjarige 1] zelf te horen krijgen wat er in deze procedure wordt beslist, maar ook dat de overige betrokkenen weten wat de rechtbank hierover aan [roepnaam minderjarige2] en [roepnaam minderjarige 1] terugkoppelt. Hierna zal de rechtbank zich daarom tot [roepnaam minderjarige2] en [roepnaam minderjarige 1] richten. Deze tekst zal worden overgenomen in een brief, die naar [roepnaam minderjarige2] en [roepnaam minderjarige 1] wordt gestuurd aangezien zij geen afschrift van de beschikking ontvangen.
“De GI heeft een verzoek gedaan om jullie uit huis te plaatsen en te laten verhuizen naar jullie vader in [woonplaats2] . Dit is omdat de GI denkt dat jullie moeder niet goed voor jullie kan zorgen. Ook jullie vader maakt zich veel zorgen over jullie. Hij is onder meer bang dat jullie teveel zorgen hebben over de gezondheid van jullie moeder.
Jullie hebben zelf allebei bij de rechtbank aangegeven graag in [woonplaats1] bij jullie moeder te willen blijven wonen. Het gaat inmiddels beter met haar en jullie hebben in [woonplaats1] school, vrienden en sportclubs. Jullie willen dit graag zo houden.
De rechtbank wil rekening houden met jullie wensen, het gaat tenslotte om jullie. De rechtbank ziet ook dat het bij jullie moeder de laatste tijd beter lijkt te gaan. De rechtbank is het echter wel met de GI en jullie vader eens dat er nog steeds zorgen zijn over het verblijf bij jullie moeder. De rechtbank vindt het belangrijk dat jullie op kunnen groeien in een veilige opvoedomgeving, zonder dat jullie te veel zorgen hebben over de gezondheid van jullie moeder. De rechtbank heeft begrepen dat jullie rust en duidelijkheid willen en de procedures beu zijn. Dat is heel begrijpelijk. Maar de rechtbank vindt ook dat zij in de gaten moet houden of het goed blijft gaan bij jullie moeder. Er zijn op dit moment nog teveel zorgen en onduidelijkheden om nu een definitieve beslissing te kunnen nemen over een uithuisplaatsing/verhuizing naar jullie vader. Daarom kan de rechtbank nu geen beslissing nemen en zal er over een half jaar opnieuw bekeken worden hoe de situatie dan is. Jullie krijgen hierover dan weer bericht.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

De beslissing

De rechtbank:
houdt de behandeling van het verzoek van de machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader aan tot
21 juni 2022 PRO FORMAin afwachting van het rapport van de GI en het bericht van de advocaat van de moeder;
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beschikking is gegeven door mr. Hamburger, mr. De Graaf en mr. Jansen in tegenwoordigheid van Van Beijsterveldt, als griffier en in het openbaar uitgesproken op
22 december 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch