In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 december 2021 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de omgangsregeling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De ouders, de moeder en de vader, hebben beiden een verzoek ingediend tot vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing die op 21 oktober 2021 door de gecertificeerde instelling (GI) was gegeven. De schriftelijke aanwijzing regelde de omgang tussen [minderjarige] en haar ouders, maar de ouders waren van mening dat deze regeling niet meer actueel was en hen belemmerde in hun pogingen om de omgangsregeling uit te breiden.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat er recente ontwikkelingen zijn die de situatie van [minderjarige] hebben veranderd. De pleegouders hebben het initiatief genomen om samen te werken met de ouders, wat heeft geleid tot een verbeterde communicatie en een ontspannen omgang tussen hen. De rechtbank oordeelde dat de schriftelijke aanwijzing niet langer actueel was en dat de verzoeken van de ouders om deze te vervallen, moesten worden toegewezen. De rechtbank benadrukte het belang van samenwerking tussen de GI, de ouders en de pleegouders om tot een gezamenlijke en haalbare omgangsregeling te komen.
De rechtbank heeft de schriftelijke aanwijzing van 21 oktober 2021 vervallen verklaard en benadrukt dat de ouders en pleegouders in goed overleg moeten werken aan een uitbreiding van de omgangsregeling, waarbij de GI een regierol zal vervullen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en hoger beroep kan worden ingesteld bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.