Door de pleegouders is tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aangevoerd. De pleegouders hebben via de advocaat van de moeder een persoonlijk betoog overgelegd, waaruit blijkt hoe zij het verloop van de plaatsing van [minderjarige] bij hen hebben ervaren. Zij hebben zich, zonder enige vorm van ervaring met pleegkinderen, gesteld gezien voor de zorg voor een meisje met een enorm complexe, grote en volle rugzak en zij hebben daarbij weinig steun of begeleiding gehad. Zij hebben ervaren dat die pas kwam op de momenten waarop zij dreigden de plaatsing van [minderjarige] bij hen te beëindigen, maar de meeste tijd hebben zij zich een roepende in de woestijn gevoeld. De pleegouders hebben steeds initiatieven moeten nemen die hebben geleid tot gedragsverbeteringen bij [minderjarige] en die structuur hebben gebracht in de omgangsmomenten tussen [minderjarige] en haar ouders, waardoor deze prettiger en rustiger zijn gaan verlopen. De publicatie van het interview met de moeder in een landelijk dagblad heeft de pleegouders erg geraakt. Zij zijn daaraan voorafgaand ook niet benaderd en zij hebben hun boosheid, verdriet en teleurstelling in een gesprek met de GI en pleegzorg uitgesproken. Dat dit gesprek eindigde met de mededeling dat de nieuwe partner van de moeder bij het volgende contactmoment aanwezig zou zijn, heeft de pleegouders een nieuwe knauw gegeven omdat de rust in de contacten pas net vorm begon te krijgen. [minderjarige] kon op die kennismaking nauwelijks meer worden voorbereid en de pleegouders voorzagen een heftige reactie van [minderjarige] op het contact met de partner.
Dat klemt temeer omdat de pleegouders gedurende de volledige duur van de plaatsing van [minderjarige] bij hen hebben gevraagd om [minderjarige] tijd te geven om te werken aan het herstel van haar fundament en haar niet te overvragen, hetgeen met de introductie van een nieuwe partner van de moeder weer het geval zou zijn. Zeker nu de GI de zwaarte van de problematiek van [minderjarige] , en daarmee van de pleegzorgplaatsing, erkent, hadden de pleegouders meer maatwerk verwacht, alsmede meer structuur, contact en begeleiding vanuit de GI en pleegzorg. De pleegouders erkennen dat de plaatsing van [minderjarige] bij hen sporen heeft achtergelaten, maar zij zijn nooit voornemens geweest om haar op te geven. Zij zijn echt uit het veld geslagen, omdat nu wordt geoordeeld dat zij de zorg voor [minderjarige] niet langer kunnen dragen, terwijl zij vooruitgang met [minderjarige] hebben geboekt en zij daarvoor eerder ook zijn geprezen. Zij ervaren de extreem heftige onderbouwing van het voornemen van de doorplaatsing naar een gezinshuis, die in hun beleving ver van de werkelijkheid afstaat, als beledigend. [minderjarige] heeft vertrouwen in de pleegouders en zij zijn vastberaden [minderjarige] het houvast te blijven bieden die zij nodig heeft.
De pleegouders hebben zich ook onder druk gezet en gecontroleerd gevoeld door pleegzorg, terwijl zij eerder adequate begeleiding hebben moeten ontberen. Het steeds maar heen en weer slepen met [minderjarige] moet worden gestopt. Zij heeft behoefte aan rust en duidelijkheid. Die leek haar te zijn geboden door het perspectiefbesluit, maar korte tijd later kwam toch de dreiging met een doorplaatsing naar een gezinshuis. [minderjarige] weet niet meer waar zij aan toe is. Als [minderjarige] dan toch verplaatst moet worden, dan menen de pleegouders dat naar thuisplaatsing bij de moeder moet worden gestreefd.
Met de ouders zijn constructieve gesprekken gevoerd, waarin het verleden is opgehelderd, er wederzijds begrip is ontstaan en het belang van [minderjarige] boven eigen belangen is geplaatst. Met de ouders zijn daarom goede afspraken gemaakt over een thuisplaatsingstraject. De pleegouders hebben vele moeilijkheden ervaren met [minderjarige] , na de contacten met haar ouders. Regie van de GI ontbrak daarbij volkomen en mede daardoor hebben externe factoren lange tijd een stevige impact op alle betrokkenen gehad, terwijl die veel eerder hadden moeten en kunnen worden aangepakt.
Doordat de pleegouders het initiatief tot contact hebben genomen, begrijpen de ouders nu hoe belangrijk het is dat zij [minderjarige] emotioneel toestemming geven om bij de pleegouders te verblijven en nu zij dat doen, verliep het laatste contact erg ontspannen. Dat doet [minderjarige] heel veel goed. Zij mag gelukkig zijn met de voor haar belangrijke mensen om haar heen. Momenteel maakt zij zich continue zorgen over de mogelijke doorplaatsing naar het gezinshuis. Ze wil heel graag bij de pleegouders blijven, maar zij vindt het nu ook weer gezellig om bij haar ouders te zijn. [minderjarige] mag bij de pleegouders blijven wonen en zij kan ook niet op stel en sprong terugkeren naar de moeder. De contacten moeten voorzichtig worden opgebouwd en het vertrouwen bij [minderjarige] moet nog groeien.