ECLI:NL:RBZWB:2021:6717
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak betreffende ziektewetuitkering
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 december 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een verzoekster en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. B.E. Crone, had beroep ingesteld tegen een besluit van de verweerder, waarin deze besloot om een gedeeltelijk ten onrechte betaalde ziektewetuitkering terug te vorderen over de periode van 15 oktober 2020 tot en met 11 april 2021. Na een wijziging van het bestreden besluit op 25 oktober 2021, waarbij het recht op de ziektewetuitkering werd herzien met ingang van 5 januari 2021, trok verzoekster haar beroep in en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft de verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechtbank overweegt dat, wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten. In dit geval is de rechtbank van oordeel dat het verzoek om proceskostenveroordeling kennelijk gegrond is. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 748,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en heeft verweerder veroordeeld tot betaling van dit bedrag. Daarnaast is verweerder verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden.
Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing. Verzoekster heeft de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens is met deze uitspraak, binnen een termijn van zes weken na verzending.