Op 30 december 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het UWV over de toekenning van een WIA-uitkering. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. R.M.A. Lensen, had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 2 oktober 2020, waarin zijn mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 63,31%. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gehouden op 2 december 2021 in Breda, waar ook de gemachtigde van het UWV, mr. M.B.A. van Grinsven, aanwezig was.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser eerder een WIA-uitkering had ontvangen, maar dat deze was gewijzigd na een herbeoordeling door het UWV. Eiser betwistte de medische beoordeling van het UWV en voerde aan dat zijn beperkingen niet correct waren vastgesteld. De rechtbank heeft de rapportages van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige beoordeeld en geconcludeerd dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat de door eiser ingebrachte medische stukken onvoldoende onderbouwing boden voor zijn standpunt dat zijn beperkingen waren onderschat.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de functies die aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid ten grondslag lagen, passend waren en dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiser 63,31% arbeidsongeschikt was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.