Op 1 juli 2021 heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan op de wrakingsverzoeken van vijf verzoekers, die zich hadden gewend tot de rechtbank in verband met de behandeling van verschillende bestuursrechtelijke zaken. De verzoekers, vertegenwoordigd door gemachtigde J.A. Cardol, voerden aan dat er sprake was van een schijn van partijdigheid van de rechter, omdat de heer Verhoeven niet aanwezig mocht zijn bij de mondelinge behandeling. De wrakingskamer heeft de gronden van het verzoek beoordeeld aan de hand van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat de mogelijkheid biedt om een rechter te wraken op basis van feiten of omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel kunnen trekken.
De wrakingskamer benadrukte dat een rechter op grond van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, en dat er uitzonderlijke omstandigheden moeten zijn om aan deze onpartijdigheid te twijfelen. De kamer heeft vastgesteld dat de beslissing van de rechter om de heer Verhoeven niet toe te laten tot de zitting een procesbeslissing is, waarover de wrakingskamer geen oordeel kan vellen. De wrakingskamer concludeerde dat de verzoekers niet voldoende bewijs hebben geleverd voor hun vrees van vooringenomenheid van de rechter.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de wrakingsverzoeken afgewezen en bepaald dat de behandeling van de aanhangige zaken zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van de schorsing. De beslissing is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.