ECLI:NL:RBZWB:2021:6882

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
26 januari 2022
Zaaknummer
c/02/390503 FA RK 21-4711
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. van Leuven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in zorgregeling en gebruik echtelijke woning na echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 november 2021 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende voorlopige voorzieningen in het kader van een echtscheiding. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.J. Ruysendaal, verzocht om het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning en een regeling voor de zorg- en opvoedingstaken van hun minderjarige kind. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. B.P.A. van Beers, verzocht om de huidige zorgregeling in stand te houden. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 oktober 2021 werd duidelijk dat de vrouw vond dat de huidige zorgregeling niet goed verliep, omdat de man de zorg voor de minderjarige vaak aan zijn moeder overliet. De man daarentegen stelde dat de zorgregeling goed functioneerde en dat hij zijn werktijden had aangepast om voor de minderjarige te zorgen.

De rechtbank heeft de belangen van de minderjarige vooropgesteld en geconcludeerd dat het in het belang van de minderjarige is dat beide ouders betrokken blijven bij zijn opvoeding. De huidige zorgregeling, waarbij de minderjarige in de echtelijke woning verblijft en de man en vrouw om de beurt zorg dragen, werd als stabiel en in het belang van de minderjarige beschouwd. De rechtbank wees het verzoek van de vrouw om de zorgregeling te wijzigen af en bevestigde de bestaande regeling.

Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw om het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning afgewimpeld, aangezien beide partijen recht hebben op gebruik van de woning in het kader van de zorgregeling. Het verzoek om een maandelijkse bijdrage van de man voor de verzorging van de minderjarige werd eveneens afgewezen, omdat de man al een aanzienlijke schuld aflost en de huurlasten van de woning betaalt. De rechtbank benadrukte dat beide ouders verplicht zijn om samen te werken in de zorg voor hun kind, ook na de echtscheiding.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/390503 / FA RK 21-4711
beschikking betreffende voorlopige voorzieningen
in de zaak van
[vrouw],
wonende te [X] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. H.J. Ruysendaal,
en
[man],
wonende te [X] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. B.P.A. van Beers.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 6 oktober 2021 ontvangen verzoekschrift met bijlage;
- het op 18 oktober 2021 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandige verzoeken, met bijlagen;
- de brief van mr. Ruysendaal van 18 oktober 2021 met bijlagen.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 21 oktober 2021. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat. Tevens was aanwezig een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen de raad, om de rechtbank te adviseren over de verzoeken in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.

2.De verzoeken

De vrouw verzoekt, samengevat:
- het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning door haar;
- vaststelling van een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken waarbij de minderjarige op zondag 12.00 uur tot 20.00 uur bij de man zal verblijven;
- vaststelling van een onderhoudsbijdrage ten behoeve van de minderjarige van € 175,= per maand.
De man verzoekt, samengevat:
- vaststelling van een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, waarbij de minderjarige in de echtelijke woning verblijft en de man iedere zondag van 12.00 uur tot woensdag 20.00 uur bij hem is en de vrouw iedere woensdag vanaf 20.00 uur tot zondag 12.00 uur;
- te verstaan dat partijen met ingang van 1 oktober 2021 ieder de helft van de woon- en gebruikerslasten van de woning zullen dragen.

3.De beoordeling

Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
3.1.
De vrouw legt aan haar verzoek ten grondslag dat de huidige zorgregeling niet goed verloopt, omdat de man niet zelf zorg draagt voor de minderjarige (hierna ook: [roepnaam minderjarige] ) wanneer deze bij hem is, maar dit overlaat aan zijn moeder. Tijdens de zitting heeft de vrouw verklaard dat het haar pijn doet dat [roepnaam minderjarige] nu een groot gedeelte van de week wordt verzorgd door zijn oma terwijl zij voldoende tijd beschikbaar heeft om de zorg op zich te nemen. Volgens de vrouw kan zij nu niet op de juiste wijze invulling geven aan haar moederrol.
3.2.
De man heeft aangevoerd dat de huidige zorgregeling goed verloopt en hij wil deze “bird nesting”-regeling dan ook in stand laten. Ondanks het feit dat de man zijn werktijden aan heeft kunnen passen, is hij soms genoodzaakt om zijn moeder in te schakelen in verband met de zorg voor [roepnaam minderjarige] . Tijdens de zitting heeft de man verklaard dat hij meer werkt wanneer hij niet de zorg voor [roepnaam minderjarige] heeft, zodat hij zo veel mogelijk vrij is als [roepnaam minderjarige] bij hem verblijft.
3.3.
De vertegenwoordiger van de raad heeft tijdens de zitting verklaard dat zij voorafgaande aan de mondelinge behandeling contact heeft gehad met Veilig Thuis. Uit deze contacten heeft de raad begrepen dat het ouders op dit moment niet goed lukt om gezamenlijk de zorg voor [roepnaam minderjarige] te dragen. Volgens de raad is het goed voor de ontwikkeling van [roepnaam minderjarige] dat partijen in overleg met Veilig Thuis afspraken hebben gemaakt over een regeling waarbij zij de zorg voor [roepnaam minderjarige] wel met elkaar delen. De door de vrouw voorgestelde, beperktere, zorgregeling is volgens de raad niet in het belang van [roepnaam minderjarige] .
3.4.
Vast staat dat partijen, in overleg met Veilig Thuis, een regeling hebben afgesproken waarbij [roepnaam minderjarige] in de echtelijke woning verblijft en de vrouw iedere woensdag van 20.00 uur tot zondag 12.00 uur bij hem in de echtelijke woning is en de man van zondag 12.00 uur tot woensdag 20.00 uur bij [roepnaam minderjarige] in de woning is. Beide partijen hebben tijdens de zitting verklaard dat zij, hoewel hun onderlinge contacten moeizaam verlopen, er in slagen om uitvoering te geven aan de afgesproken zorgregeling. In geschil is tussen partijen of deze zorgregeling in stand kan blijven of voorlopig een beperktere zorgregeling moet worden vastgesteld.
3.5.
Bij de beoordeling is van belang dat in deze procedure slechts een voorlopige ordemaatregel kan worden genomen, voor de duur van de echtscheidingsprocedure. Niet in geschil is, zoals namens de raad tijdens de zitting is aangegeven, dat beide ouders in staat zijn om de verzorging van [roepnaam minderjarige] op zich te nemen. Op het moment van de zitting is [roepnaam minderjarige] nog erg jong, te weten net drie jaar. Mede gelet op deze jonge leeftijd en de onzekere fase rondom de echtscheiding van zijn ouders, is voor [roepnaam minderjarige] van groot belang dat beide ouders zo veel mogelijk betrokken blijven bij zijn opvoeding en de dagelijkse zorg voor hem. De huidige zorgregeling lijkt daarin te voorzien. Daarnaast biedt de huidige zorgregeling rust en stabiliteit voor [roepnaam minderjarige] , omdat hij voorlopig in de woning kan blijven waar hij tot voor kort samen met zijn ouders heeft gewoond. De rechtbank heeft tijdens de mondelinge behandeling gezien dat het voor de vrouw lastig is dat zij niet de hele week in de woning kan verblijven en geen invulling kan geven aan haar moederschap op de wijze zoals zij dat zou willen. De belangen van de vrouw zijn echter, onder de huidige omstandigheden, in deze voorlopige fase van de echtscheidingsprocedure tussen partijen, ondergeschikt aan de belangen van [roepnaam minderjarige] . Zijn zwaarwegende belang is om zijn beide ouders in zijn leven te houden. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om in het kader van deze procedure de huidige zorgregeling te beperken op de door de vrouw verzochte wijze. Het voorgaande wordt niet anders, omdat de man af en toe zijn moeder moet inschakelen om uitvoering te kunnen geven aan de zorg voor [roepnaam minderjarige] . Gebruikelijk is immers in een gezinssituatie waarin beide ouders werken, dat minderjarige kinderen soms opgevangen moeten worden door derden. Dit betekent niet dat ouders daardoor geen, of onvoldoende, invulling geven aan hun ouderrol. Ook de vrouw zal, als zij voldoende hersteld is om weer te kunnen gaan werken, derden in moeten schakelen om de zorg voor [roepnaam minderjarige] te kunnen dragen op de dagen waarop [roepnaam minderjarige] bij haar is en zij moet werken.
3.6.
Uit het voorgaande volgt dat het verzoek van de vrouw ter zake de zorgregeling zal worden afgewezen en dat het verzoek van de man wordt toegewezen. Dit betekent dat de rechtbank zal bepalen dat een zorgregeling zal gelden waarbij [roepnaam minderjarige] in de echtelijke woning verblijft en de man iedere zondag van 12.00 uur tot woensdag 20.00 uur bij uitsluiting van de vrouw bij [roepnaam minderjarige] in de woning verblijft en de vrouw iedere woensdag vanaf 20.00 uur tot zondag 12.00 uur bij uitsluiting van de man in de woning bij [roepnaam minderjarige] is.
3.7.
De rechtbank wijst beide partijen er op dat zij in het kader van hun ouderlijke verantwoordelijkheid jegens [roepnaam minderjarige] verplicht zijn om zich in te spannen gezamenlijk uitvoering te kunnen blijven geven aan de zorg voor [roepnaam minderjarige] . De relatie tussen partijen is weliswaar beëindigd, maar partijen blijven beiden ouders van [roepnaam minderjarige] . Tijdens de zitting is gebleken dat partijen inmiddels zijn aangemeld voor een hulpverleningstraject. Zoals tijdens de zitting nadrukkelijk aan partijen is voorgehouden, dienen zij in onderling overleg en onder begeleiding van een deskundige vanuit dit hulpverleningstraject te gaan bespreken op welke wijze zij ook na de echtscheiding invulling kunnen blijven geven aan hun gezamenlijk ouderschap. De enkele verklaring van de vrouw tijdens de zitting, dat zij inmiddels voldoende haar best heeft gedaan, is in dit verband onvoldoende. In het kader van de persoonlijke groei en ontwikkeling van [roepnaam minderjarige] zijn partijen verplicht alles in het werk stellen om als ouders van [roepnaam minderjarige] met elkaar in gesprek te komen en – ook in de toekomst – te blijven.
Gebruik echtelijke woning
3.8.
De vrouw heeft het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning verzocht, met bevel aan de man om de woning te verlaten en deze niet langer te betreden.
3.9.
Zoals hiervoor is overwogen blijven beide partijen in het kader van de zorgregeling gerechtigd tot het gebruik van de echtelijke woning. Daaruit volgt dat het verzoek van de vrouw zal worden afgewezen.
Kinderbijdrage
3.10.
De vrouw heeft verzocht een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige vast te stellen van € 175,= per maand, door de man te betalen.
3.11.
De rechtbank ziet in het kader van deze procedure geen aanleiding om een door de man te betalen bijdrage voor de minderjarige vast te stellen. Tijdens de zitting is gebleken dat de man maandelijks € 700,= aflost op een gemeenschappelijke schuld van partijen bij Freo. De man heeft toegezegd de aflossingen tijdens de looptijd van deze voorlopige voorzieningen te blijven betalen en de vrouw heeft daarmee ingestemd. De rechtbank acht het in het belang van beide partijen dat zo veel mogelijk op de schuld bij Freo wordt afgelost en alleen al uit dien hoofde wordt geen aanleiding gezien om een door de man aan de vrouw te betalen kinderbijdrage vast te stellen. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat tijdens de zitting is gebleken dat de man ook de huurlasten van de woning voldoet en hij ook deze lasten voorlopig zal blijven betalen. Mede gelet op de hiervoor vastgestelde zorgregeling is ook dit in het belang van beide partijen en [roepnaam minderjarige] .
Woon- en gebruikerslasten woning
3.12.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de man, om te verstaan dat ieder van partijen de helft van de woon- en gebruikerslasten van de woning zal dragen, afwijzen. De man heeft tijdens de zitting toegezegd dat hij de woonlasten zal blijven betalen. Voor het overige heeft de man niet onderbouwd of en welke gebruikerslasten daarnaast door de vrouw zouden moeten worden betaald.

4.De beslissing

De rechtbank
bepaalt dat in het kader van de voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken een regeling zal gelden waarbij [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2018, in de echtelijke woning aan de [adres] , verblijft en de man iedere zondag vanaf 12.00 uur tot woensdag 20.00 uur bij uitsluiting van de vrouw in die woning bij de minderjarige verblijft en de vrouw iedere woensdag vanaf 20.00 uur tot zondag 12.00 uur bij uitsluiting van de man in die woning bij de minderjarige verblijft;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. van Leuven, en, in tegenwoordigheid van van der Burgt-de Klerk, griffier, in het openbaar uitgesproken op