In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 oktober 2021, gaat het om een verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2011. De man en de vrouw, beiden met beperkte financiële middelen, hebben een zorg- en contactregeling vastgesteld, maar kunnen de kosten voor het halen en brengen van de minderjarige niet dragen. De rechtbank heeft eerder op 30 maart 2021 een zorgregeling vastgesteld, maar de uitvoering daarvan is problematisch door de financiële situatie van beide ouders. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 oktober 2021 is gebleken dat de man, die als zelfstandig ondernemer werkte, arbeidsongeschikt is geraakt en geen inkomsten heeft. De vrouw heeft ook een lage financiële draagkracht, wat leidt tot een situatie waarin beide ouders niet in staat zijn om de kosten van het contact met de minderjarige te dekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de behoefte van de minderjarige aan een onderhoudsbijdrage € 387 per maand bedraagt, maar dat de man niet in staat is om deze bijdrage te leveren. De rechtbank heeft daarom het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage afgewezen, maar benadrukt dat de man alles moet doen om zijn financiële situatie te verbeteren. Wat betreft het halen en brengen van de minderjarige, heeft de rechtbank bepaald dat de kosten tussen de ouders moeten worden verdeeld, waarbij de vrouw de minderjarige bij de man brengt en de man de minderjarige na afloop weer bij de vrouw terugbrengt. De rechtbank heeft de overige verzoeken van partijen afgewezen.