ECLI:NL:RBZWB:2021:6885

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 juli 2021
Publicatiedatum
26 januari 2022
Zaaknummer
C/02/386657 KG ZA 21-262
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M. Meyboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot verkoop van onroerende zaak in kort geding na echtscheiding

In deze zaak heeft de vrouw, eiseres, een kort geding aangespannen tegen de man, gedaagde, met als doel machtiging te verkrijgen om namens de man over te gaan tot de verkoop van een onroerende zaak. De vrouw en de man zijn voormalige echtgenoten, waarvan de echtscheiding op 30 april 2015 is uitgesproken. In een eerdere vaststellingsovereenkomst van 22 oktober 2019 zijn afspraken gemaakt over de verkoop van de woning en bedrijfsopstallen, die aan de man zijn toebedeeld. De vrouw stelt dat de man weigert de verkoopovereenkomst te ondertekenen, terwijl er een koopovereenkomst is getekend door potentiële kopers. De man voert verweer en stelt dat hij een spoedeisend belang ontbeert en dat hij slechts gedeeltelijk wil verkopen.

De voorzieningenrechter heeft op 1 juli 2021 vonnis gewezen, waarin de vrouw is gemachtigd om namens de man de verkoop van de onroerende zaak te regelen. De rechter oordeelt dat de vrouw een groot belang heeft bij de verkoop, gezien de lange periode van onverdeeldheid. De man wordt veroordeeld tot ontruiming van de woning, met een termijn van vier weken na betekening van het vonnis. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie-en Jeugdrecht
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/386657 KG ZA 21-262
Vonnis in kort geding van 1 juli 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. A.J.M. van der Borst te Etten-Leur,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 1] , gemeente [x] ,
gedaagde,
advocaat mr. A. Hansma te Etten-Leur.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties;
  • de pleitnota van mr. van der Borst;
  • de pleitnota van mr. Hansma.
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 28 juni 2021. Daarbij zijn verschenen partijen en hun advocaten.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen staat het volgende vast.
- Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Bij beschikking van deze rechtbank van 30 april 2015 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is
op 20 augustus 2015 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
- Bij vonnis van deze rechtbank van 24 april 2019 is de wijze van verdeling van de
gemeenschappelijke goederen gelast. Ter zake de woning met de daarbij behorende
bedrijfsopstallen staand en gelegen aan de [adres] te [plaats] is
bepaald dat deze aan de man zullen worden toebedeeld voor een waarde van
€ 400.000,= onder de voorwaarde dat de vrouw zal worden ontslagen uit haar
hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire leningen. Indien geen ontslag
uit deze hoofdelijke aansprakelijkheid mogelijk is, dienen partijen de woning en
bedrijfsopstallen te verkopen.
- Ter zitting in kort geding van 22 oktober 2019 zijn partijen overeengekomen dat
zij makelaar [makelaar] te Etten-Leur zullen inschakelen als makelaar met het oog
op de verkoop van de woning met bedrijfsruimte aan de [adres] te [plaats] . Voorts is overeengekomen dat partijen volledige medewerking verlenen
aan al datgene dat nodig is voor het te koop zetten, verkopen en levering van de
woning aan een derde.
- Deze afspraken zijn vastgelegd in een door partijen op 22 oktober 2019
ondertekende vaststellingsovereenkomst.
- Op 30 januari 2020 hebben partijen opdracht verleend aan [makelaar]
tot het verlenen van diensten bij de verkoop van de woning met bedrijfsruimte.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert, uitvoerbaar bij voorraad,
I. haar onvoorwaardelijk, althans onder zodanige voorwaarden als rechtens dienen te
worden gesteld, te machtigen om namens de man over te gaan tot verkoop en
levering van de onroerende zaak aan het adres [adres] te [plaats]
zulks conform de koopovereenkomst die als productie 6 bij de dagvaarding is gevoegd;
II. haar onvoorwaardelijk, althans onder zodanige voorwaarden als rechtens dienen te
worden gesteld, te machtigen om uit de verkoopopbrengst van de onroerende zaak aan het adres [adres] te [plaats] de daaraan verbonden hypothecaire
schulden te voldoen alsmede te voldoen alle kosten vallende op verkoop en
levering van die zaak;
III. de man te veroordelen tot ontruiming van de onroerende zaak aan het adres [adres]
te [plaats] , met al het zijne en de zijnen, uiterlijk op 1 juli 2021
althans uiterlijk per de datum van het notarieel transport van die zaak indien dat
transport met inachtneming van de aan deze dagvaarding gehechte concept
koopovereenkomst later zal worden bepaald dan die datum, althans meer
subsidiair: een datum die in goede justitie dient te worden bepaald;
een en ander met machtiging van de vrouw, voor zover rechtens nodig, daartoe de
sterke arm van politie en justitie in te doen roepen;
IV de man te veroordelen in de kosten van ontruiming voor het geval hij daarmee nalatig blijft;
V. de man te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2.
De man voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vrouw legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. Door bemiddeling van [makelaar] makelaars zijn er geschikte kopers gevonden en is er op 28 april 2021 door de familie [xx] een koopovereenkomst getekend ter zake de woning aan de [adres] te [plaats] . De koopprijs is daarbij bepaald op € 460.000,= De vrouw heeft de overeenkomst op 5 mei 2021 getekend. Volgens de vrouw weigert de man nu de overeenkomst te tekenen. Hij zou slechts gedeeltelijk willen verkopen en zelf in een deel van de woning willen blijven wonen. De vrouw stelt dat de man echter gehouden is tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst van 22 oktober 2019. Van haar kan na jarenlang procederen niet langer gevergd worden in een onverdeelde gemeenschap te blijven. Nu de man weigert de koopovereenkomst te tekenen heeft zij recht en belang om te worden gemachtigd de koopovereenkomst namens de man te tekenen, aldus de vrouw.
Daarnaast vordert de vrouw dat de man de woning ontruimt omdat zij voorziet dat de man hieraan niet mee zal werken.
4.2.
De man betwist ten eerste dat de vrouw een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. De familie [xx] was in november 2020 al in beeld en nergens blijkt uit dat er nu een reden tot spoedige verkoop is. Bovendien betaalt hij sinds de echtscheiding alle lasten die zijn verbonden aan de woning en de bedrijfsopstallen.
Voor zover een spoedeisend belang wordt aangenomen stelt de man dat hij op 22 oktober 2019 het gevoel had geen andere keuze te hebben dan om de vaststellingsovereenkomst te tekenen. Toen al maakte hij zich zorgen om zijn financiële toekomst. Op zijn WAO uitkering ligt loonbeslag en zijn inkomen verkrijgt hij uit de caravanstalling en onderneming in metaalbewerking op het terrein van de woning. Daarbij komt dat hij deels arbeidsongeschikt is geraakt door een TIA en een beroerte. Om die reden wenst hij over te gaan tot gedeeltelijke verkoop zodat hij nog gebruik kan maken van de bedrijfsopstallen en inkomsten kan vergaren. Kort geleden heeft de man potentiële kopers gevonden met wie over de constructie van gedeeltelijke verkoop afspraken zijn te maken. Volgens de man lijdt de vrouw hierdoor geen schade omdat zij eenzelfde bedrag zou ontvangen als bij verkoop aan de familie [xx] . De man verzoekt dan ook aanhouding van de uitspraak in kort geding om de relevante stukken omtrent de aspirant-kopers te verzamelen en om sluitende afspraken te maken.
4.3.
De voorzieningenrechter overweegt ten aanzien van het spoedeisend belang van de vrouw bij haar vorderingen dat het belang reeds is gelegen in de aard van deze vordering. Er is sprake van een vaststellingsovereenkomst aangaande een onverdeelde eigendom die afgewikkeld dient te worden. Bovendien ligt er een deels getekende koopovereenkomst met een leveringsdatum op korte termijn.
Vordering sub I en II
4.4.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. In de vaststellingsovereenkomst van 22 oktober 2019 zijn partijen een aantal verplichtingen met betrekking tot verkoop van de woning en bedrijfsopstallen aangegaan. De enkele stelling van de man dat hij geen keuze had om de overeenkomst ondertekenen wordt gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw gepasseerd. Uitgangspunt is dat partijen de in de vaststellingsovereenkomst opgenomen verplichtingen dienen na te komen. Vaststaat dat de man, ondanks het bepaalde in de vaststellingsovereenkomst, geen medewerking verleent aan het ondertekenen van de verkoopovereenkomst met de familie [xx] omdat hij gelet op zijn inkomstenvoorziening slechts gedeeltelijk wenst te verkopen. Van een dergelijk voorbehoud blijkt echter niet uit de vaststellingsovereenkomst. Nu, mede gelet op het op de mondelinge behandeling tussen partijen gevoerde debat, volledige medewerking aan het verdere verkooptraject door de man niet valt te verwachten, terwijl de vrouw een groot belang heeft om na jaren uit de onverdeeldheid van de woning en de bedrijfsopstallen te raken, liggen de vorderingen onder I en II voor toewijzing gereed. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de man weliswaar andere aspirant kopers heeft aangedragen maar, gelet op de door de man gestelde voorwaarden, is onzeker of hiermee tot eenzelfde soort koopovereenkomst kan worden gekomen als de koopovereenkomst met de familie [xx] die is omgeven met de nodige waarborgen. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanleiding om, zoals de man wenst, dit kort geding aan te houden in verband met onderhandelingen met de door de man voorgestelde aspirant kopers.
Vordering sub III en IV
4.5.
De voorzieningenrechter zal de man veroordelen om de woning te ontruimen. De gevorderde ontruimingstermijn, namelijk op 1 juli 2021, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter onnodig kort. De man zal worden veroordeeld de woning uiterlijk 4 weken na betekening van dit vonnis te verlaten.
De gevorderde machtiging om de ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van justitie zal worden afgewezen, omdat zij ingevolge art. 556 lid 1 en art. 557 Rv overbodig is
Vordering V
4.6.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
machtigt de vrouw om namens de man over te gaan tot verkoop en
levering van de onroerende zaak aan het adres [adres] te [plaats]
zulks conform de koopovereenkomst die als productie 6 bij de dagvaarding is gevoegd;
5.2.
machtigt de vrouw om uit de verkoopopbrengst van de onroerende zaak
aan het adres [adres] te [plaats] de daaraan verbonden hypothecaire
schulden te voldoen alsmede te voldoen alle kosten vallende op verkoop en levering van die zaak;
5.3.
veroordeelt de man tot ontruiming van de onroerende zaak aan het adres [adres]
te [plaats] , met al het zijne en de zijnen, uiterlijk 4 weken na betekening van dit vonnis;
5.4.
veroordeelt de man in de kosten van ontruiming voor het geval hij daarmee
nalatig blijft;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Meyboom en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2021 in tegenwoordigheid van mr. Van der Plas, griffier.