ECLI:NL:RBZWB:2021:6911

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
382065 HO RK 21/88
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • M. Leppens
  • A. de Bruijn
  • J. van Emstede
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een verzoek tot afkondiging van een afkoelingsperiode op basis van de WHOA

In deze beschikking van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, uitgesproken op 17 februari 2021, is het verzoek van de verzoeker om een afkoelingsperiode ex artikel 376 van de Faillissementswet (Fw) toegewezen. De verzoeker, die een eenmanszaak drijft, heeft op 2 februari 2021 een verklaring ter griffie gedeponeerd en verzocht om een afkoelingsperiode van vier maanden. Dit verzoek is gedaan in het kader van een besloten akkoordprocedure buiten faillissement. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker in een situatie verkeert waarin het aannemelijk is dat hij niet in staat is om zijn schulden te betalen, mede door de gevolgen van de Corona-pandemie en de financiële tegenslagen die hij heeft ondervonden.

De rechtbank heeft de noodzaak van de afkoelingsperiode onderbouwd door te stellen dat deze periode essentieel is voor de verzoeker om zijn onderneming voort te zetten en een akkoord aan te bieden aan zijn schuldeisers. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belangen van de schuldeisers niet wezenlijk worden geschaad door de afkoelingsperiode, aangezien de verzoeker een concreet plan heeft gepresenteerd dat kan leiden tot een beter resultaat voor de schuldeisers dan een faillissement. De rechtbank heeft de verzoeker ook verplicht om binnen twee maanden na de beschikking te rapporteren over het aangeboden akkoord.

De beschikking is openbaar uitgesproken en ondertekend door de rechters van de meervoudige kamer, waarbij de griffier zich buiten staat verklaarde om de beschikking mede te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Insolventies – meervoudige kamer
afkondigen afkoelingsperiode ex artikel 376 Faillissementswet (Fw)
rekestnummer: 382065 HO RK 21/88
uitspraakdatum: 17 februari 2021
beschikking op het ingekomen verzoek ex artikel 376 Fw, met bijlagen, van
[Verzoeker],
wonende en zaakdoende te [plaatsnaam] ,
verzoeker,
advocaat: mr. J.J.F. van de Voort.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van 2 februari 2021;
- het e-mailbericht van mr. J.J.F. van de Voort, advocaat van verzoeker, van 10 februari 2021;
- het e-mailbericht van mr. J.J.F. van de Voort van 12 februari 2021.
1.2.
Verzoeker heeft op 2 februari 2021 een verklaring ex artikel 370 lid 3 Fw ter griffie gedeponeerd en heeft verzocht een afkoelingsperiode ex artikel 376 Fw te gelasten voor een periode van vier maanden. Op 10 februari 2021 heeft de rechtbank verzoeker per e-mail verzocht nadere informatie te verstrekken. Verzoeker heeft deze nadere informatie nog dezelfde dag verstrekt.
1.3.
Verzoeker heeft gekozen voor een besloten akkoordprocedure buiten faillissement.
1.4.
Verzoeker heeft op 12 februari 2021 per e-mail bevestigd dat hij ermee akkoord gaat dat de rechtbank een beslissing neemt op de ingediende stukken.

2.Het standpunt van verzoeker

2.1
Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd.
Op 16 februari 2019 is verzoeker een eenmanszaak gaan drijven, welke op 21 februari 2019 is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel. De eenmanszaak hield zich toen voornamelijk bezig [activiteiten 1] via het zogenaamde ‘dropshipping’ model. Bij dit model levert de producent/groothandel rechtstreeks aan de eindgebruiker en factureert aan de retailer.
Op basis van voornoemd model is verzoeker in oktober 2019 gestart met de [activiteiten 1] . Op 9 december 2019 is verzoeker aangeschreven door de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Inspectie SZW) met het verzoek om documenten toe te zenden waaruit blijkt dat de [goederen] CE zijn gecertificeerd. Nu de Chinese producent de documentatie niet op orde had, kon verzoeker deze niet overleggen. Gelet hierop stond verzoeker voor de keuze om de [goederen] alsnog te laten certificeren of de verkoop van de [goederen] te staken.
Mede vanwege de Corona-pandemie lukte het verzoeker niet om de financiering bijeen te krijgen die nodig was om de [goederen] te laten certificeren en dus diende hij de verkoop van de [goederen] te staken. Zelf was hij echter wel gehouden om de [goederen] af te nemen.
Ondertussen brak de Corona-pandemie uit, waardoor de levertijd van de goederen die verzoeker verkocht toenam. Ook werden veel leveringen uitgesteld. Met als gevolg dat veel eindgebruikers hun retourrecht uitoefenden en verzoeker behoorlijke bedragen diende te restitueren, terwijl hij de bestellingen zelf niet meer kon annuleren en er gewoon voor diende te betalen.
Om voornoemde financiële tegenslagen op te vangen is verzoeker zich gaan concentreren op de andere activiteiten van zijn eenmanszaak: [activiteiten 1] . Momenteel groeit het aantal opdrachten dat verzoeker met deze activiteiten weet binnen te halen. Verzoeker wil de omzet die hij hiermee weet te genereren aanwenden om zijn schuldeisers een akkoord aan te bieden. Daarnaast beschikt verzoeker over één vermogensbestanddeel met substantiële waarde: een auto met een waarde van naar schatting € 15.000,- à € 19.000,-. Verzoeker is bezig om deze te verkopen zodat de opbrengst nagenoeg volledig kan worden aangewend voor het akkoord dat hij zijn schuldeisers wil aanbieden.
Voor het slagen van het akkoord is het van belang dat er geen derdenbeslag wordt gelegd onder de opdrachtgevers en/of samenwerkingspartners van verzoeker, want dit zou het vertrouwen dat zij in hem hebben kunnen schaden met als resultaat een verlies in opdrachten en daarmee ook in inkomsten. Hoe minder inkomsten verzoeker weet te genereren hoe lastiger het voor hem wordt om een akkoord aan te bieden. Het akkoord zal voor een groot deel worden gefinancierd door de opbrengsten die verzoeker weet te genereren met de verkoop van zijn auto. Gelet hierop is het van belang dat daar geen beslag op wordt gelegd.

3.De beoordeling

3.1.
Het onderhavige verzoek is gegrond op de tweede afdeling van titel III van de Faillissementswet (homologatie van een onderhands akkoord). Het verzoek ziet op het afkondigen van een afkoelingsperiode ex artikel 376 Fw. Voorafgaande aan het verzoek is er ter griffie een startverklaring als bedoeld in artikel 370 lid 3 Fw gedeponeerd.
3.2
Verzoeker heeft de keuze gemaakt voor een besloten akkoordprocedure en heeft daarbij aangevoerd welke redenen daaraan ten grondslag liggen.
Rechtsmacht
3.3
De rechtbank is gelet op het bepaalde in artikel 369 lid 7 aanhef en onder b Fw jo. artikel 3 Rv jo. artikel 1:10 lid 1 en 2 BW bevoegd deze procedure te openen, nu verzoeker in Nederland is gevestigd. Aangezien verzoeker gevestigd is te [plaatsnaam] , is de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, relatief bevoegd om van het verzoek kennis te nemen.
Afkoelingsperiode
3.4
Het verzoek tot het afkondigen van een afkoelingsperiode dient verband te houden met een (voorgenomen) akkoord als bedoeld in artikel 370 lid 1 Fw. Het aanbieden van een dergelijk akkoord staat open voor een schuldenaar die verkeert in een toestand waarin het redelijkerwijs aannemelijk is dat hij met het betalen van zijn schulden niet zal kunnen voortgaan. Op basis van hetgeen verzoeker onder verwijzing naar de verstrekte nadere informatie heeft aangevoerd, acht de rechtbank genoegzaam aangetoond dat daarvan in dit geval sprake is.
3.5
Indien er (nog) geen herstructureringsdeskundige als bedoeld in artikel 371 Fw is benoemd, is – naast het deponeren van een startverklaring – voor het kunnen verzoeken van het afkondigen van een afkoelingsperiode vereist dat ofwel een akkoord als bedoeld in artikel 370 lid 1 Fw is aangeboden ofwel wordt toegezegd dat dit binnen twee maanden zal gebeurden. Verzoeker zegt in zijn verzoekschrift toe het akkoord binnen de termijn van twee maanden te zullen aanbieden, zodat aan dit vereiste is voldaan.
Noodzaak afkoelingsperiode
3.6
Artikel 376 lid 4 Fw bepaalt dat het verzoek wordt toegewezen indien summierlijk blijkt dat:
- dit noodzakelijk is voor het kunnen blijven voortzetten van de onderneming tijdens de voorbereiding van en onderhandelingen over het akkoord;
- redelijkerwijs valt aan te nemen dat de belangen van de gezamenlijke schuldeisers met een afkoelingsperiode gediend zijn en derden met bevoegdheid tot verhaal op of opeising van goederen niet wezenlijk in hun belangen worden geschaad.
De rechtbank is van oordeel dat aan deze eisen is voldaan. Verzoeker heeft immers aannemelijk gemaakt dat er een concreet plan zal worden opgesteld dat, indien succesvol kan worden uitgevoerd, tot een beter resultaat voor de schuldeisers leidt dan het alternatief van een faillissement. Dit zal echter enkel het geval zijn wanneer verzoeker zijn eenmanszaak normaal kan voortzetten en er geen (derden)beslag wordt gelegd. Dit is ook waarop het verzoek tot afkondiging van een afkoelingsperiode is gericht. Hoewel een afkoelingsperiode niet verhindert dat er conservatoir beslag kan worden gelegd, biedt het verzoeker wel de mogelijkheid om de rechtbank te verzoeken dergelijke beslagen op te heffen. Voor zover nu kan worden voorzien worden de schuldeisers door een afkoelingsperiode. niet wezenlijk in hun belangen geschaad. Het verzoek tot het afkondigen van een afkoelingsperiode zal dan ook worden toegewezen.
Voorzieningen
3.7
De rechtbank acht redenen aanwezig om te bepalen dat verzoeker de rechtbank binnen twee maanden na afgifte van deze beschikking dient te hebben geïnformeerd over het aangeboden akkoord. Dit dient te gebeuren door middel van een schriftelijk verslag waaruit blijkt welk akkoord is aangeboden en in hoeverre is voldaan aan de vereisten die de wet stelt aan het indienen van akkoord (onder meer artikel 374 en 375 Fw). Wanneer verzoeker binnen de gestelde termijn nog geen akkoord heeft aangeboden dient in het schriftelijk verslag gemotiveerd te worden aangegeven waarom dat het geval is.

5.De beslissing

De rechtbank:
- kondigt een afkoelingsperiode af als bedoeld in artikel 376 Fw voor de periode van vier maanden, ingaande 17 februari 2021, die inhoudt dat elke bevoegdheid van derden tot verhaal op goederen die tot het vermogen van [Verzoeker] behoren of tot opeising van goederen die zich in de macht van [Verzoeker] bevinden, gedurende een periode van vier maanden kan worden uitgeoefend dan met machtiging van de rechtbank, mits die derden geïnformeerd zijn over de afkondiging van de afkoelingsperiode of op de hoogte van het feit dat een akkoord wordt aangeboden;
- bepaalt dat de rechtbank
binnen twee maanden na afgifte van deze beschikkingis geïnformeerd over het aangeboden akkoord, op de wijze zoals hiervoor onder 3.7 beschreven.
Deze beschikking is gegeven door mr. Leppens, voorzitter, mr. De Bruijn en mr. Van Emstede, rechters, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2021.
de griffier verklaart zich buiten staat
deze beschikking mede te ondertekenen