In deze beschikking van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, uitgesproken op 17 februari 2021, is het verzoek van de verzoeker om een afkoelingsperiode ex artikel 376 van de Faillissementswet (Fw) toegewezen. De verzoeker, die een eenmanszaak drijft, heeft op 2 februari 2021 een verklaring ter griffie gedeponeerd en verzocht om een afkoelingsperiode van vier maanden. Dit verzoek is gedaan in het kader van een besloten akkoordprocedure buiten faillissement. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker in een situatie verkeert waarin het aannemelijk is dat hij niet in staat is om zijn schulden te betalen, mede door de gevolgen van de Corona-pandemie en de financiële tegenslagen die hij heeft ondervonden.
De rechtbank heeft de noodzaak van de afkoelingsperiode onderbouwd door te stellen dat deze periode essentieel is voor de verzoeker om zijn onderneming voort te zetten en een akkoord aan te bieden aan zijn schuldeisers. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belangen van de schuldeisers niet wezenlijk worden geschaad door de afkoelingsperiode, aangezien de verzoeker een concreet plan heeft gepresenteerd dat kan leiden tot een beter resultaat voor de schuldeisers dan een faillissement. De rechtbank heeft de verzoeker ook verplicht om binnen twee maanden na de beschikking te rapporteren over het aangeboden akkoord.
De beschikking is openbaar uitgesproken en ondertekend door de rechters van de meervoudige kamer, waarbij de griffier zich buiten staat verklaarde om de beschikking mede te ondertekenen.