ECLI:NL:RBZWB:2021:6938

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
8 maart 2022
Zaaknummer
C/02/378773 FA RK 20-5875
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van Leuven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijf en contactregeling na echtscheiding met ondertoezichtstelling

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is een verzoek tot wijziging van de contactregeling en het hoofdverblijf van twee minderjarige kinderen na de echtscheiding van hun ouders aan de orde. De ouders, die in conflict zijn, hebben twee kinderen van 15 en 13 jaar. De vader heeft het hoofdverblijf van de kinderen en biedt structuur, maar zijn rigoureuze opvoedstijl laat weinig ruimte voor de sociale en emotionele ontwikkeling van de kinderen. De moeder pleit voor een co-ouderschapsregeling, maar de vader verzet zich hiertegen en weigert hulpverlening. De rechtbank heeft op 30 september 2021 de mondelinge behandeling gehouden, waarbij ook een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming en een jeugdzorgwerker aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen hulp nodig hebben en dat de vader bijgestuurd moet worden in zijn opvatting over de opvoeding.

De rechtbank oordeelt dat het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader blijft, maar dat er een strikte regeling voor contact met de moeder moet komen. De rechtbank legt een dwangsom op aan de vader voor het geval hij de contactregeling niet naleeft. De ouders worden aangespoord om samen te werken en de communicatie te verbeteren, in het belang van de kinderen. De rechtbank wijst het verzoek van de moeder om een bijzondere curator te benoemen af, omdat dit de situatie niet zou verbeteren. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is gegeven door mr. M. van Leuven en is openbaar uitgesproken op 14 oktober 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/378773 FA RK 20-5875
Nadere beschikking betreffende echtscheiding
in de zaak van
[de vrouw/de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw/de moeder,
advocaat mr. J.C. Hissink,
en
[de man/de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man/de vader,
advocaat mr. J.T. Gommer.
1. Het verdere verloop van het geding
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank van 3 mei 2021 en alle daarin vermelde stukken;
- het F9-formulier van mr. Hissink van 14 september 2021 met bijlagen;
- de brief van mr. Gommer van 17 september 2021 met bijlagen;
- het F9-formulier van mr. Hissink van 23 september 2021 met bijlagen.
1.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 30 september 2021. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten.
1.3. Tijdens de mondelinge behandeling is tevens aanwezig geweest een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, [regio] (hierna te noemen de raad), alsmede de jeugdzorgwerker van Jeugdbescherming Brabant (hierna te noemen JBB), beiden om de rechtbank over de verzoeken met betrekking tot de minderjarigen te adviseren.
1.4. De rechtbank heeft de minderjarige, [minderjarigen] , gelet op hun leeftijd, in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. De minderjarigen hebben hiervan gebruik gemaakt door de rechtbank een brief te sturen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechter de inhoud van die brieven kort weergegeven.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij beschikking van deze rechtbank van 3 mei 2021 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is bepaald dat de afspraken van partijen als neergelegd in het echtscheidingsconvenant deel uitmaken van de beschikking. De beslissingen op de verzoeken inzake het hoofdverblijf van de minderjarigen, de zorgregeling alsmede de kinderalimentatie zijn aangehouden tot na de mondelinge behandeling. Het huwelijk van partijen is op [datum] ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Bij beschikking van 24 september 2020 zijn de minderjarigen [minderjarigen] onder toezicht gesteld tot 24 maart 2021. Het verzoek is voor het resterende deel aangehouden. Bij beschikking van 9 maart 2021 heeft de kinderrechter het restant van het verzoek toegewezen en daarbij [minderjarigen] onder toezicht gesteld voor de duur van zes maanden, tot 24 september 2021. Op
4 augustus 2021 is door JBB bij de rechtbank een verzoek tot verlenging van de ondertoezicht-stelling ingediend, welke procedure bij de rechtbank is geregistreerd onder kenmerk 388746 JE RK 21-1710. Bij beschikking van 21 september 2021 is de ondertoezichtstelling ambtshalve verlengd tot 24 oktober 2021, in afwachting van de behandeling van het verzoek ter zitting. Het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling is vervolgens gelijktijdig behandeld met de voorliggende verzoeken in onderhavige echtscheidingsprocedure op 30 september 2021.
Hoofdverblijf en de regeling in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
2.3.
De moeder geeft de voorkeur aan een vorm van co-ouderschap, waarbij [minderjarigen] bij hun vader verblijven iedere week van maandag aanvang school tot en met woensdag einde school alsmede eens per veertien dagen van vrijdag uit school tot maandag aanvang school. Voorts wenst de vrouw dat er een verdeling van de zorg tijdens de vakanties en feestdagen wordt vastgesteld, waarbij de vakanties en feestdagen bij helfte worden verdeeld op de wijze zoals door haar aangegeven in haar verzoekschrift. Als dat niet tot de mogelijkheden behoort verzoekt zij het hoofdverblijf van de minderjarige kinderen bij haar te bepalen.
2.4.
De vader is van mening dat hij de afgelopen periode heeft laten zien dat hij de primaire opvoeder dient te zijn en dat de moeder in het belang van de kinderen een beperkte rol dient te aanvaarden. Gelet daarop verzoekt hij het hoofdverblijf van de minderjarige [minderjarigen] bij hem te bepalen alsmede een zorgregeling vast te stellen, waarbij de vrouw gerechtigd is tot contact met [minderjarigen] gedurende één weekend per veertien dagen vanaf vrijdagmiddag uit school tot maandagochtend aanvang school en wekelijks op woensdag uit school tot donderdagochtend aanvang school. De vakanties en feestdagen wenst de man te verdelen in de verhouding de verhouding 70% bij hem en 30% bij de moeder.
2.5.
Aan de hand van de stukken en het verloop van de mondelinge behandeling is de rechtbank gebleken dat de ouders ernstige problemen ondervinden in de uitvoering van hun ouderschap op het gebied van communicatie en opvoedstijl. Ten aanzien van de communicatie erkennen ouders beiden dat zij zeer slecht met elkaar communiceren en dat al gedurende vele jaren. Voor de vader betekent dit dat hij nu niet meer (rechtstreeks) met de moeder wil communiceren. De communicatie zou wat hem betreft alleen via een tussenpersoon kunnen verlopen. De moeder is nog bereid om te investeren in een traject om de communicatie met de vader te verbeteren. Als dat niet mogelijk is, dan is zij ook bereid om een tussenpersoon te accepteren. Op de vraag van de rechtbank wie de kosten van deze tussenpersoon zou moeten dragen reageren ouders verschillen. De vader wil de daaraan verbonden kosten bij helfte delen, de moeder wil de kosten verdelen naar rato van ieders draagkracht.
Met betrekking tot de opvoedstijl ziet de moeder graag dat zij beiden als ouders hulp krijgen om er voor te zorgen dat zij de wijze van opvoeden op elkaar afstemmen en elkaar daarin ondersteunen. Ook de kinderen hebben volgens haar ondersteuning en hulp nodig in de situatie die tussen de ouders is ontstaan. De vader meent dat hij alleen in staat is de kinderen te verzorgen en op te voeden en dat de moeder, ook in een beperkte opvoedrol, behandeling en ondersteuning behoeft. Volgens de vader gaat het goed met de kinderen nu zij bij hem verblijven, hebben zij geen hulp nodig en zullen zij iedere vorm van hulp ook afwijzen, waardoor er van aangeboden hulp ook niets terecht zal komen.
2.6.
De jeugdzorgwerker is tijdens de mondelinge behandeling gebleven bij datgene dat in het schriftelijk verslag vanuit JBB aan de rechtbank is gerapporteerd. Kort gezegd komt dit erop neer dat de kinderen, met name [minderjarige1] , hulpverlening nodig hebben en dat de vader bijgestuurd dient te worden in zijn opvatting dat de kinderen geen hulp nodig hebben en dat hij de verzorging en opvoeding alleen voor zijn rekening zou kunnen nemen. De jeugdzorgwerker is voorts van mening dat ook moeder ondersteuning nodig heeft en het aanbod daartoe wordt door moeder aanvaard. De vader wijst iedere verdere inmenging van JBB af.
2.7.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de raad opgemerkt dat [minderjarigen] een forse last ondervinden van de situatie die de ouders hebben gecreëerd. Voor de raad is het belangrijk dat de kinderen hulp krijgen, die hen in staat stelt te leren op welke manier zij met (de strijd van) hun ouders om moeten gaan. Dit omdat de identiteitsontwikkeling van de kinderen op scherp staat. Zij zullen ongetwijfeld schade ondervinden van de wijze waarop de ouders met de situatie om gaan. De raad vindt het dan ook belangrijk dat de ouders duidelijke afspraken maken over de wijze waarop beslissingen worden genomen ten aanzien van de kinderen. De raad vraagt echter wel af of voortzetting van de ondertoezichtstelling nog zinvol is, gelet op de volstrekt afwijzende houding van de vader ten opzicht van de ondertoezichtstelling en hulpverlening in het algemeen.
2.8.
De rechtbank ziet zich geconfronteerd met een situatie waarin geen enkele beslissing recht kan doen aan wat de kinderen en de ouders op dit moment zodanig kan dienen dat de weg uit de impasse op korte termijn gevonden kan worden. Aan de ene kant is duidelijk geworden dat de vader als primaire opvoeder kwaliteiten heeft waar de kinderen op dit moment van profiteren zoals blijkt uit hun schoolresultaten. Aan de andere kant is de opvoedstijl van de vader zo rigoureus en in dat opzicht ook beperkt, dat er ook voor de kinderen weinig tot geen ruimte is om zich te ontwikkelen op het sociaal emotionele vlak. Het lijkt erop dat de kinderen op dit moment steeds voor de keuze zwart of wit staan en dat vader in een keuze die hem niet zint niet in staat en bereid is om de kinderen dan te bewegen tot een keuze of oplossing die beter bij de situatie past. Als voorbeeld benoemt de rechtbank de kwestie of de kinderen al dan niet op bij de rechter op gesprek mogen komen. Daar waar een kind aanvankelijk de keuze heeft gemaakt om niet in te gaan op de uitnodiging van de rechter voor een gesprek en later, al dan niet door moeder op andere gedachten gebracht, twijfelt over de door hem gemaakte keuze, maakt vader duidelijk dat de eenmaal gemaakte keuze niet veranderd kan worden. Dat leidt er uiteindelijk toe dat het gesprek met de rechter er niet alsnog komt. Het gevolg hiervan is dat het kind een mogelijkheid wordt onthouden om zich in deze zeer complexe situatie persoonlijk tot de rechter te verhouden, die uiteindelijk over dat kind wel een beslissing gaat nemen.
Alles in aanmerking nemende, in het bijzonder de belangen van de kinderen, de moeder en de vader tegen elkaar afgezet, komt de rechtbank tot het oordeel dat het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader dient te zijn. Vervolgens acht de rechtbank het in het belang van de ouders en de kinderen wenselijk dat er een zeer strikte regeling met betrekking tot het contact tussen de moeder en de kinderen zal gelden, die door de ouders nagekomen wordt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank al laten weten dat het opleggen van een “ambtshalve” dwangsom in overweging zal worden genomen. De rechtbank acht die dwangsom nodig om de structuur, die de vader heeft verklaard te willen bieden voor dat contact, ook te verzekeren. De rechtbank zal hierna bepalen dat de moeder en de kinderen contact met elkaar zullen hebben één weekend per veertien dagen van vrijdag na school tot maandag voor school. Indien er geen school is, vangt het contact op vrijdag aan om 16.00 uur en eindigt het maandagochtend om 11.00 uur. Voorts zullen de vakanties bij helfte bij helfte worden gedeeld, waarbij te gelden heeft dat tweeweekse vakanties gedeeld worden in die zin dat de kinderen het eerste deel van de vakantie bij de moeder doorbrengen en het tweede deel bij de vader. Kortere vakanties worden ook bij helfte verdeeld, aldus dat de kinderen het eerste deel bij de moeder verblijven en het tweede deel bij de vader. De vakanties vangen aan op de zaterdagochtend en eindigen op de zondagavond. Tijdens de zomervakantie zullen de kinderen de eerste helft bij de moeder verblijven en de tweede helft bij de vader. Indien de vader in gebreke blijft deze regeling uit te voeren zal hij ten behoeve van de moeder een dwangsom verbeuren van € 1.000,= voor iedere dag dat niet wordt nagekomen met een maximum van
€ 10.000,= per periode en € 500.000,= voor het geheel. De rechtbank bepaalt tevens dat indien en zodra ouders een ruimere regeling met elkaar overeenkomen en deze regeling gedurende tenminste zes maanden naar wederzijdse tevredenheid wordt uitgevoerd, de bepaling met betrekking tot de dwangsom op de onderhavige regeling zal komen te vervallen. Indien de ouders binnen zes maanden terugvallen op de oude regeling blijft de regeling met betrekking tot de dwangsom in stand. Naast voormelde weekend- en vakantieregeling zal ook gelden dat de kinderen iedere woensdag uit school tot donderdagochtend aanvang school bij de moeder zullen zijn. De rechtbank zal aan deze (doordeweekse) regeling geen dwangsom verbinden, omdat naar mate de kinderen ouder worden en zelfstandig meer andersoortige activiteiten gaan ondernemen, dit contactmoment moeilijker te overzien zal zijn. Dit laat onverlet dat van de vader wel wordt verwacht de kinderen, zonodig te stimuleren om wekelijks op de woensdagsmiddag naar hun moeder te gaan.
2.9.
Nu het hoofdverblijf van de kinderen bij vader wordt bepaald, zal de vader degene zijn die vanuit de Sociale Verzekeringsbank de kinderbijslag zal ontvangen. De rechtbank houdt de vader er echter aan, dat hij conform zijn toezegging in de schriftelijke stukken, de kinderbijslag zal doorgeleiden aan de moeder en dat hij verder de (verblijfsoverstijgende) kosten van de kinderen voor zijn rekening zal nemen. Vanuit de kinderbijslag kan de moeder betalen de verblijfskosten van de kinderen op de momenten dat de kinderen bij haar verblijven.
2.10.
De rechtbank zal niet ingaan op het verzoek van de moeder om een bijzondere curator te benoemen. Gelet op de bevindingen van JBB en de adviezen die de raad ter zitting heeft gegeven, staat het voor de rechtbank wel vast dat [minderjarigen] klem zitten in de huidige situatie. De inschakeling van een bijzondere curator zal daarin geen verandering brengen. Het is aan de ouders om de huidige situatie op te heffen, door loyaal om te gaan met de door de rechtbank in deze procedure gegeven beslissing.
2.11.
Voorts zal de rechtbank er niet toe overgaan een tussenpersoon voor de communicatie te benoemen. Zodra ouders de omschakeling kunnen maken om elkaar niet langer te zien als ex-partners, maar als (betrokken) ouders van [minderjarigen] , elkaar in die rol respecteren en zich positief over de ander uit te laten, zal er voor onderlinge communicatie ruimte gaan ontstaan. Het doet er niet toe wie van de ouders hierin de eerste stap zal zetten. Als één ouder start met positieve bejegening zal de andere ouder volgen. De rechtbank realiseert zich dat dit een lastige opgave is, doch de ouders zijn het aan hun kinderen verplicht hierin een eerste stap te gaan zetten om zo de ontwikkeling van de kinderen geen (verdere) schade toe te brengen.
Kinderalimentatie
2.12.
Nu [minderjarigen] het hoofdverblijf bij de man verkrijgen en de man alle kosten ten behoeve van de kinderen voor zijn rekening zal nemen, behoeft het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een door de vader te betalen onderhoudsbijdrage geen bespreking meer.
Proceskosten
2.13.
De rechtbank ziet in het onderhavige geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat de proceskosten tussen de ouders zal worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de minderjarigen:
1. [minderjarige1] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2006,
2. [minderjarige2] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2008,
hun hoofdverblijf hebben bij de vader;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de moeder en voornoemde minderjarigen in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar:
  • iedere week op woensdag uit school tot donderdagochtend aanvang school;
  • één weekend per veertien dagen van vrijdag na school tot maandag voor school. Indien er geen school is vangt het contact op vrijdag aan om 16.00 uur en eindigt het maandagochtend om 11.00 uur;
  • de helft van de vakanties en feestdagen. Daarbij heeft te gelden dat alle vakanties bij helfte worden verdeeld, zodanig dat de kinderen de eerste helft van de vakantie aaneengesloten bij de moeder verblijven en de tweede helft van de vakantie aaneengesloten bij de vader. De vakanties vangen aan op de zaterdagochtend en eindigen op de zondagavond, een en ander zoals uiteengezet in rechtsoverweging 2.8;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de vader voor iedere keer dat de contactmomenten tussen de moeder en de minderjarige kinderen tijdens de weekenden en de vakanties, zoals hiervoor onder het tweede en derde gedachtestreepje, beschreven, door hem niet wordt nagekomen, aan de moeder een dwangsom verbeurt van € 1.000,= per dag met een maximum van € 10.000,= per periode en
€ 500.000,= voor het geheel, een en ander zoals uiteengezet in rechtsoverweging 2.8;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van Leuven, en, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.