ECLI:NL:RBZWB:2021:6940

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
15 maart 2022
Zaaknummer
389485 HO RK 21/654 en 390630 HO RK 21/758
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. de Kroon
  • A. Idzenga
  • M. de Bruijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Homologatie van een akkoord ex artikel 384 lid 1 Faillissementswet en afwijzing van het verzoek tot afwijzing van het homologatieverzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 november 2021 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de homologatie van een akkoord op basis van artikel 384 lid 1 van de Faillissementswet (Fw). De verzoekster, een besloten vennootschap gevestigd in Breda, had een akkoord aangeboden aan haar schuldeisers na een periode van financiële problemen die waren ontstaan door de coronamaatregelen. De verzoekster had haar restaurant geopend op 13 december 2019, maar moest kort daarna sluiten en had tot 5 juni 2021 slechts een marginale omzet uit afhaalactiviteiten. De schuldenlast van de verzoekster bedroeg op het moment van het aanbieden van het akkoord € 806.814,31. De rechtbank heeft de homologatie van het akkoord toegewezen, omdat er geen afwijzingsgronden aanwezig waren zoals bedoeld in artikel 384 lid 2 Fw. De rechtbank oordeelde dat de verzoekster in een toestand verkeerde waarin het redelijkerwijs aannemelijk was dat zij met het betalen van haar schulden niet zou kunnen voortgaan. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de informatie die in het akkoord was opgenomen toereikend was en dat de stemming correct was uitgevoerd. De klasseindeling van de schuldeisers werd als juist beoordeeld, ondanks bezwaren van enkele schuldeisers die meenden dat de klasseindeling oneerlijk was. De rechtbank concludeerde dat de nakoming van het akkoord voldoende gewaarborgd was en dat de verzoekster levensvatbaar was, wat leidde tot de homologatie van het akkoord.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Insolventies – meervoudige kamer
Vonnis op het verzoek tot het homologeren van een akkoord ex artikel 384 lid 1 Faillissementswet (Fw) en tot afwijzing van het homologatieverzoek ex artikel 383 lid 8 Fw
rekestnummers: 389485 HO RK 21/654
390630 HO RK 21/758
uitspraakdatum: 2 november 2021
ingediend door
de besloten vennootschap
[verzoekster],
gevestigd en zaakdoende te Breda,
hierna te noemen [verzoekster] ,
verzoekster,
advocaat: mr. M.A.J. Kemps.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Dit blijkt uit:
- de beschikking ex artikel 383 lid 4 Fw van deze rechtbank van 9 september 2021;
- de herstelbeschikking van deze rechtbank van 17 september 2021;
- het e-mailbericht van mr. R.J.M. Sintnicolaas, namens mevrouw [naam] en de heer [naam] , hierna te noemen [naam] c.s., van 5 oktober 2021 houdende standpunten tot afwijzing van het homologatieverzoek, met bijlagen;
- het verzoek tot afwijzing van het verzoek tot homologatie van mr. R.J.M. Sintnicolaas, namens [naam] c.s. van 8 oktober 2021, met bijlagen;
- het e-mailbericht van mr. M.A.J. Kemps namens [verzoekster] van 11 oktober 2021; houdende een reactie op het verzoek tot afwijzing van het akkoord, met bijlagen;
- het proces-verbaal van de zitting van 12 oktober 2021.
1.2.
Het homologatieverzoek en het verzoek tot afwijzing van de homologatie zijn op 12 oktober 2021 door middel van een videoverbinding behandeld. Daarbij zijn namens [verzoekster] verschenen en gehoord de heer [naam aandeelhouder] , middellijk bestuurder van [verzoekster] , vergezeld door zijn advocaat mr. M.A.J. Kemps, voornoemd, en zijn kantoorgenoot mr. R. Raaijmakers en de heer [naam] en de heer [naam] , beiden financieel adviseurs van [verzoekster] . Namens [naam] c.s. zijn verschenen en gehoord mr. R.J.M. Sintnicolaas en mr. F.A. Schel.
1.3.
De rechtbank heeft tijdens de zitting de uitspraak bepaald op drie weken na datum zitting met aankondiging dat indien mogelijk de uitspraak bij vervroeging zal worden gedaan.

2.Het verzoek tot homologatie

2.1.
[verzoekster] verzoekt op basis van artikel 383 lid 1 Fw homologatie van het door haar aangeboden akkoord. Zij voert daartoe – kort samengevat – het volgende aan.
2.2.
[verzoekster] is met ingang van 13 december 2019 aangevangen met de exploitatie van een restaurant in Breda. De bestuurder en enig aandeelhouder van verzoekster is [naam aandeelhouder] De bestuurders en aandeelhouders van [naam aandeelhouder] zijn de heer [naam aandeelhouder] en mevrouw [naam aandeelhouder] .
2.3.
[verzoekster] heeft kort na de opening van het restaurant op 13 december 2019 haar deuren moeten sluiten in verband met de maatregelen die de overheid heeft genomen in het kader van de Corona-crisis. Na heropening trof haar op 14 oktober 2020 hetzelfde lot. Deze sluiting duurde voort tot 5 juni 2021. [verzoekster] had tot 5 juni 2021 enkel een zeer marginale omzet uit de verkoop van afhaalactiviteiten. Ten tijde van het aanbieden van het akkoord bedroeg haar schuldenlast € 806.814,31. [verzoekster] kwam niet in aanmerking voor de steun die de overheid ondernemers bood tijdens de coronacrisis, omdat [verzoekster] als startende onderneming niet kon bogen op de omzet uit het verleden. [verzoekster] verkeert derhalve thans in een toestand waarbij het (redelijk) aannemelijk is dat zij niet met het betalen van haar schulden zal kunnen voortgaan. Nu [verzoekster] evenwel heeft ervaren dat zij gedurende de periode dat zij open was een goede omzet kon behalen, is zij ervan overtuigd dat zij onder normale omstandigheden goede zaken had kunnen doen. In dat kader verwijst ze naar de rapportage van Claassen Moolenbeek & Partners welke samen met de brief aan de schuldeisers als bijlage 4 bij haar verzoek is gevoegd. Teneinde de volgens haar op zichzelf levensvatbare onderneming te kunnen voortzetten, ziet [verzoekster] zich genoodzaakt om tot herstructurering van haar schulden te komen. Hiertoe wil ze haar schuldeisers een akkoord aanbieden.
2.4.
Bij schrijven van 21 april 2021 heeft mr. Kemps de stemgerechtigde schuldeisers geïnformeerd omtrent het aan de crediteuren van [verzoekster] aan te bieden crediteurenakkoord. Bij schrijven van 5 juli 2021 zijn de stemgerechtigde crediteuren aanvullend geïnformeerd omtrent de inhoud van het akkoord en de klasseindeling.
2.5.
In de brief van 5 juli 2021 is als ‘inhoud van het akkoord en indeling van de klasse’ het volgende opgenomen:
“(..) ABN AMRO Bank N.V. (“AAB”) voor een bedrag van € 60.000,00 is ingedeeld in Klasse A. De reden daarvan is dat AAB in het kader van de door haar verstrekte financiering zekerheid heeft gekregen in de vorm een pandrecht op de bedrijfsinventaris van [verzoekster] .
De bedrijfsinventaris is getaxeerd door Taxatie- en Expertisebureau [naam] Dit rapport is een van de bijlage zoals aangehecht aan de het rapport van Claassen Moolenbeek & Partners (zie ook hierna). Indien [verzoekster] failliet mocht worden verklaard dan zou de bedrijfsinventaris moeten worden verkocht. AAB is dan gerechtigd op de verkoopopbrengst. Op basis van het taxatierapport is de veronderstelling gerechtvaardigd dat deze opbrengst ca. € 60.000,00 zou zijn. Dit bedrag wordt in het kader van het akkoord aan AAB aangeboden in ruil waarvoor zij afstand zal moeten doen van haar pandrecht.
Na ontvangst van het bedrag van € 60.000,00 heeft AAB nog een bedrag te vorderen van € 308.169,46. Voor dit restant bedrag wordt zij ingedeeld in Klasse B. Hetzelfde geldt voor de schuldeisers Heineken N.V., Engie Energie Nederland B.V. en Persoonality Payrolling B.V., die allen kwalificeren als zogenaamde “grote ondernemingen/schuldeisers”. Aan deze schuldeisers wordt 10% van hun vordering tegen finale kwijting aangeboden.
De overige (zijnde “MKB”-)schuldeisers, die zijn ingedeeld in Klasse C, wordt een bedrag aangeboden van 20% van hetgeen zij van [verzoekster] te vorderen hebben, tegen finale kwijting van het restant. De reden dat aan deze schuldeisers een hoger percentage wordt aangeboden is mede gelegen in het bepaalde van artikel 374 lid 2 Faillissementswet. Voor de schuldeisers in Klasse B zijn voldoende middelen beschikbaar om in het kader van het akkoord aan hen een hoger percentage dan genoemde 10% te voldoen.”
2.6.
Bij het akkoord zijn de volgende bijlagen gevoegd:
 bijlage 1: crediteurenlijst;
 bijlage 2: rapportage Claassen Moolenbeek & Partners;
 bijlage 3: stemformulier.
2.7.
Voor het aanbieden van het akkoord aan de crediteuren, zoals dat hierboven is omschreven, is een kapitaalinjectie van € 125.226,63 nodig. Om de nakoming hiervan te garanderen is door [verzoekster] een bedrag van € 25.226,63 gestort op de derdengeldenrekening van mr. Kemps. Daarnaast is [verzoekster] erin geslaagd om een zogenaamd Time Out Arrangement krediet (TOA krediet) te verkrijgen van € 100.000,- van Qredits.
2.8.
De in het akkoord betrokken schuldeisers konden in de periode van 5 tot en met 16 juli 2021 door invulling en retournering van het bij de brief van 6 juli 2021 gevoegde stemformulier hun stem uitbrengen. Alleen de Bredase Horeca Vleescentrale B.V. en [naam] c.s. hebben tegen het akkoord gestemd. Alle overige schuldeisers hebben voor het akkoord gestemd. Beide schuldeisers die tegen het akkoord hebben gestemd, zijn ingedeeld in klasse C. Gelet op de stemverhoudingen is het akkoord in alle klassen, dus ook in klasse C, aangenomen.

3.Het verzoek tot afwijzing van de homologatie

3.1.
[naam] c.s. hebben in hun verzoek tot afwijzing van de homologatie – samengevat - gesteld dat de nakoming van het crediteurenakkoord onvoldoende is gewaarborgd nu uit het herstructureringsrapport niet blijkt op welke wijze het bedrag van € 125.226,63 dat benodigd is voor het akkoord zal worden gefinancierd.
3.2.
Tevens voeren [naam] c.s. in hun verzoek tot afwijzing van de homologatie aan dat de homologatie van het akkoord dient te worden afgewezen, omdat de vorderingen in klasse C niet kunnen worden geverifieerd op basis van de beschikbare informatie en de klasseindeling oneerlijk is. [naam] c.s. menen dat de klasseindeling oneerlijk is, omdat de aan [verzoekster] gelieerde (rechts)personen een doorslaggevende stem hebben nu hun vorderingen tezamen ten minste twee derde vertegenwoordigen van het totale bedrag aan vorderingen behorend tot de schuldeisers in klasse C. In dit kader voeren [naam] c.s. ook nog aan dat schuldeisers op grond van artikel 374 Fw gelijkwaardig moeten zijn wanneer zij in dezelfde klasse worden ingedeeld. De schuldeisers in klasse C zijn volgens hen niet gelijkwaardig, omdat deze uiteenlopende belangen hebben.
Volgens [naam] c.s. zijn de schuldeisers in klasse B ook niet gelijkwaardig, omdat Heineken een hypotheekrecht heeft op het privé appartement van de heer [naam aandeelhouder] .
3.3.
Op grond van het voorgaande menen [naam] c.s. dat de informatie en de daarbij gevoegde bijlagen dusdanige hiaten en onjuistheden bevat dat ze zich geen geïnformeerd oordeel hebben kunnen vormen over het akkoord.
3.4.
Verder voeren [naam] c.s. aan dat er geen sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 370 lid 1 Fw. De bedrijfsactiviteiten van [verzoekster] zijn niet levensvatbaar. Dit blijkt volgens [naam] c.s. uit het feit dat in de liquiditeitsprognose geen rekening is gehouden met de huurverplichting van [verzoekster] . Dit geldt te meer omdat [naam] c.s. hebben moeten constateren dat [verzoekster] pas op 1 juli 2021 voor het eerst aan haar huurverplichting heeft voldaan, terwijl ze al op 19 mei 2021 haar deuren (volledig) mocht openen.

4.De beoordeling

Procedure, rechtsmacht en bevoegdheid
4.1.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft bij de eerdere beschikking van 14 april 2021 in de WHOA-procedure ten aanzien van [verzoekster] haar rechtsmacht vastgesteld en zich relatief bevoegd verklaard. Ook is daarin vastgesteld dat door [verzoekster] is gekozen voor een besloten akkoordprocedure buiten faillissement.
Het verzoek tot homologatie en het verzoek tot afwijzing daarvan
4.2.
Op grond van artikel 384 lid 1 Fw wordt een verzoek tot homologatie toegewezen, tenzij zich één of meer van de afwijzingsgronden als bedoeld in artikel 384 lid 2 tot en met 4 Fw voordoen. De afwijzingsgronden kunnen worden onderverdeeld in de algemene (artikel 384 lid 2 Fw) en de aanvullende afwijzingsgronden (artikel 384 lid 3 tot en met 4 Fw).
4.3.
De algemene afwijzingsgronden zien op de vraag of de schuldenaar verkeert in de toestand als bedoeld in artikel 370 lid 1 Fw en of de besluitvormingsproces zuiver is geweest. Toegespitst op het hier voorliggende verzoek zal de rechtbank in dat kader moeten beoordelen of:
- [verzoekster] in de toestand verkeert waarin het redelijkerwijs aannemelijk is dat zij met het betalen van haar schulden niet zal kunnen voortgaan (artikel 384 lid 2 sub a jo. artikel 370 lid 1 Fw);
- de informatie die in het akkoord en de bijlagen is opgenomen toereikend was en de stemming juist is uitgevoerd (artikel 384 lid 2 sub c jo. artikel 375 en artikel 381 Fw);
- de schuldeisers en aandeelhouders op een correcte wijze zijn onderverdeeld in klassen (artikel 384 lid 2 sub c jo artikel 374 Fw);
- de schuldeisers voor het juiste bedrag tot de stemming zijn toegelaten (artikel 384 lid 2 sub d);
- de nakoming van het akkoord voldoende is gewaarborgd (artikel 384 lid 2 sub e Fw);
- er andere redenen zijn om de homologatie af te wijzen (artikel 384 lid 2 sub i Fw).
4.4.
Indien er door een (tegenstemmende) schuldeiser of aandeelhouder tegen de homologatie bezwaar is gemaakt, kan er vervolgens een verdere toets van het akkoord plaats vinden op grond van de aanvullende afwijzingsgronden. Er is geen beroep op een aanvullende afwijzingsgrond gedaan, zodat de rechtbank zich zal beperken tot het toetsen van de algemene afwijzingsgronden.
De toestand van niet kunnen voortgaan met betalen
4.5.
De toestand ex artikel 370 lid 1 Fw is reeds eerder aangenomen bij eerdere beschikking van 14 april 2021. Tevens is voldoende summierlijk gebleken dat van de toestand als daar omschreven ook op dit moment ten aanzien van [verzoekster] sprake is.
Tijdig en correct in kennis gesteld
4.6.
Artikel 381 lid 1 Fw schrijft voor dat het akkoord gedurende een redelijke termijn wordt voorgelegd aan de schuldeisers. Deze termijn mag in ieder geval niet korter zijn dan acht dagen, tenzij de betreffende schuldeisers verklaren het akkoord te aanvaarden.
4.7.
[verzoekster] heeft het akkoord op 5 juli 2021 per e-mail aan haar schuldeisers gezonden. In het stemformulier dat bij het akkoord was gevoegd, staat dat de schuldeisers uiterlijk op 16 juli 2021 hun stem moesten hebben uitgebracht. Dat komt neer op elf dagen, daarmee heeft [verzoekster] een redelijke termijn gehanteerd en is voldaan aan de verplichtingen bedoeld in artikel 381 lid 1 Fw.
Informatie toereikend en stemming juist uitgevoerd
4.8.
[naam] c.s. hebben gesteld dat de informatie en de bij akkoord gevoegde bijlagen dusdanige hiaten en onjuistheden bevatten dat ze zich geen geïnformeerd oordeel hebben kunnen vormen over het akkoord. Concreet hebben ze alleen aangegeven dat ze de vorderingen van de aan [verzoekster] gelieerde (rechts-)personen onvoldoende hebben kunnen controleren aan de hand van de door [verzoekster] bij het akkoord overgelegde stukken. De rechtbank volgt deze stelling niet. Uit de door [verzoekster] bij het aangeboden akkoord overgelegde balans, welke door de heer Mandigers is opgesteld aan de hand van de boekhouding die door een extern administratiekantoor is opgesteld, volgt genoegzaam op basis waarvan de vorderingen van de aan [verzoekster] gelieerde (rechts-)personen in het akkoord zijn betrokken tegen de vermelde hoogte. Gelet hierop kan de rechtbank geen relevant hiaat in de informatieverplichting vaststellen.
4.9.
Er is gesteld noch gebleken dat de stemming niet is uitgevoerd zoals voorgeschreven in artikel 381 Fw.
Klasseindeling correct
4.10.
Uit artikel 374 Fw volgt dat schuldeisers in verschillende klassen worden ingedeeld als de rechten die zij bij een vereffening van het vermogen van de schuldenaar in faillissement hebben of de rechten die zij op basis van het akkoord aangeboden krijgen zodanig verschillend zijn dat van een vergelijkbare positie geen sprake is.
4.11.
[naam] c.s. stellen dat Heineken N.V. ten onrechte in klasse B is geplaatst. In klasse B zijn immers de vermogensverschaffers zonder zakelijke zekerheden ingedeeld, terwijl uit de bijlagen bij het verzoek tot afwijzing van het homologatieverzoek blijkt dat Heineken N.V. een hypotheekrecht op het privé appartement van de bestuurder heeft. In aanvulling hierop hebben ze ter zitting aangevoerd dat in paragraaf 3.6.5 van het rapport van Claassen Moolenbeek & Partners staat dat [verzoekster] Heineken N.V. een tweede pandrecht op de bedrijfsinventaris heeft verstrekt.
4.12.
Uit hetgeen ter zitting namens [verzoekster] is verklaard, volgt dat de heer Mandigers per abuis in zijn rapport heeft opgenomen dat Heineken N.V. een tweede pandrecht heeft op de bedrijfsinventaris. [verzoekster] heeft enkel een tapinstallatie in bruikleen gekregen van Heineken N.V. Derhalve is niet gebleken dat [verzoekster] zakelijke zekerheden aan Heineken N.V. heeft verstrekt. Het hypotheekrecht op het appartement van de heer [naam aandeelhouder] geeft geen aanspraak op het vermogen van [verzoekster] , wat betekent dat het geen relevantie heeft voor de klasseindeling. Zoals hiervoor reeds overwogen gaat het bij de klasseindeling immers uitsluitend over de rechten op het vermogen van de schuldenaar. Dat is hier [verzoekster] en niet de heer [naam aandeelhouder] . Ten overvloede merkt de rechtbank hierbij op dat – zoals [verzoekster] ter zitting terecht heeft aangegeven - de uitslag van de stemming niet anders was geweest wanneer Heineken N.V. in een aparte klasse was ingedeeld, omdat zowel Heineken N.V. als de overige schuldeisers in klasse B voor het akkoord hebben gestemd.
4.13.
[naam] c.s. hebben tevens gesteld dat het oneerlijk is dat hun vordering in klasse C is ingedeeld. Dit omdat er in die klasse geen sprake is van democratische besluitvorming nu de gelieerde (rechts-)personen in die klasse een doorslaggevende stem hebben en de vorderingen van de gelieerde (rechts-)personen tezamen ten minste twee derde van het totale bedrag aan vorderingen behorend tot de schuldeisers in klasse C vertegenwoordigen. Ter zitting hebben [naam] c.s. hier aan toegevoegd dat uit het rapport van Claassen Moolenbeek & Partners blijkt dat de vordering van [naam aandeelhouder] een achtergestelde lening betreft, welke om die reden in een aparte klasse had moeten worden opgenomen. [naam] c.s. hebben in dit kader verder nog gesteld dat de schuldeisers in klasse C niet gelijkwaardig zijn, omdat deze uiteenlopende belangen hebben.
4.14.
In reactie hierop heeft [verzoekster] ter zitting betoogd dat er geen sprake is van een oneerlijke klasseindeling. Het klopt dat [naam aandeelhouder] een doorslaggevende stem heeft, maar [naam aandeelhouder] is geen gelieerde partij. De aandelen van [naam aandeelhouder] worden weliswaar gehouden door de heer [naam aandeelhouder] , maar de vennootschap is een volledig zelfstandige rechtspersoon. [naam aandeelhouder] heeft [verzoekster] een geldlening van € 105.000,- verstrekt. [verzoekster] heeft [naam aandeelhouder] in dit kader geen zekerheden verstrekt. Dit blijkt ook uit de tekst van de leningsovereenkomst die als bijlage 12 bij het verzoek is gevoegd. De heer Mandigers voegt hier nog aan toe dat wanneer er sprake zou zijn van een achtergestelde lening dit ook zo in de jaarstukken had moeten worden opgenomen. Gelet op het voorgaande dient de lening die door [naam aandeelhouder] aan [verzoekster] is verstrekt te worden gezien als een concurrente vordering die terecht in klasse C is ingedeeld. Tot slot heeft [verzoekster] nog verklaard dat de belangen van schuldeisers weliswaar niet parallel lopen, maar dat dat ook niet uitmaakt nu iedere schuldeiser zelf een eigen belangenafweging dient te maken en kan beslissen om al dan niet voor een akkoord te stemmen.
4.15.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de tekst van de leningsovereenkomst die [verzoekster] met [naam aandeelhouder] heeft gesloten, blijkt niet dat er sprake is van een achtergestelde lening. Uit de wet volgt ook niet dat de lening van [naam aandeelhouder] achtergesteld is. [naam] c.s. en de gelieerde vennootschappen hebben derhalve vergelijkbare rechten op het vermogen van [verzoekster] . Artikel 374 Fw verplicht alleen om schuldeisers met vergelijkbare rechten op het vermogen van de schuldenaar in een zelfde klasse te plaatsen. Aan die eis is voldaan bij het in eenzelfde klasse plaatsen van [naam] c.s. en de gelieerde vennootschappen. Om die reden is de hier besproken afwijzingsgrond niet van toepassing. Aan een redelijkheidsoordeel wordt in dit kader ook niet toegekomen. Aldus, is de rechtbank van oordeel dat [naam aandeelhouder] terecht is ingedeeld bij de overige schuldeisers in klasse C.
Voor het juiste bedrag tot de stemming toegelaten
4.16.
[naam] c.s. stellen dat zij de juistheid van de vorderingen van de aan [verzoekster] gelieerde (rechts)personen niet kunnen verifiëren aan de hand van de beschikbare informatie. Ten aanzien van [naam aandeelhouder] heeft [verzoekster] echter de onderliggende overeenkomst van geldlening overgelegd. De daarin vermelde omvang van de vordering van [naam aandeelhouder] komt overeen met het bedrag waartoe zij tot de stemming is toegelaten. Het had op de weg van [naam] c.s. gelegen om te stellen op basis waarvan niettemin zou moeten worden aangenomen dat dit niet klopt. Dat deden zij niet, zodat om die reden aan hun bezwaar ten aanzien van deze vordering voorbij wordt gegaan.
4.17.
Ten aanzien van de vorderingen van schuldeisers [naam aandeelhouder] , [naam aandeelhouder] en [naam aandeelhouder] is geen aanvullende informatie overgelegd. Echter zelfs als er vanuit zou worden gegaan dat deze schuldeisers geen vordering hebben, kan dit niet leiden tot afwijzing van de homologatie op grond van artikel 384 lid 2 onder d Fw. Ook in dat geval zouden de instemmende schuldeisers in klasse C immers meer dan twee derde van het totaal van alle vorderingen in die klasse vertegenwoordigen. Het bezwaar van [naam] c.s. kan om die reden in geen geval leiden tot het toepasselijk zijn van de hier besproken afwijzingsgrond.
Nakoming is voldoende gewaarborgd
4.18.
[naam] c.s. stellen dat de nakoming van het akkoord onvoldoende zou zijn gewaarborgd. Immers, [verzoekster] zou, zo blijkt uit de door haar verstrekte informatie, eerst een lening ontvangen van de ouders van bestuurders, terwijl nu blijkt dat er een TOA krediet wordt verstrekt. Daar komt bij dat [naam] c.s. aanvankelijk in de veronderstelling waren dat dit krediet door de overheid wordt verstrekt, terwijl nu blijkt dat deze kredietverstrekker, Qredits een private partij is. Voorts is het rentepercentage dat door Qredits wordt gehanteerd buitengewoon hoog.
4.19.
Voor wat betreft de waarborging van het akkoord heeft [verzoekster] ter zitting verklaard dat het voor de ouders van de bestuurders achteraf niet mogelijk is gebleken om een lening te verstrekken nu zij hun woning niet konden herfinancieren. [verzoekster] was daarom genoodzaakt een TOA krediet aan te vragen. De heer Mandigers heeft daarop ter zitting verklaard dat hij over een getekende overeenkomst beschikt waar in staat dat Qredits aan [verzoekster] een lening van € 100.000,- zal verstrekken op voorwaarde dat het thans voorliggende akkoord door de rechtbank wordt gehomologeerd. Mr. Kemps heeft in dit verband nog verklaard dat Qredits een kredietverstrekker is die door de overheid is ingeschakeld voor de uitvoering van het TOA krediet. De rente die wordt gehanteerd, is gestaffeld. Nu uit het bankafschrift dat als bijlage 10 bij het verzoek is gevoegd, blijkt dat de resterende € 25.226,63 die is benodigd voor akkoord op de derdengeldenrekening van mr. Kemps staat. Gelet op het voorgaande acht [verzoekster] de nakoming voldoende gewaarborgd.
4.20.
Gezien het hiervoor overwogene, is voldoende komen vast te staan dat er € 25.226,63 op de derdengeldenrekening van mr. Kemps is overgemaakt en dat de heer Mandigers beschikt over een getekende onherroepelijke leningsovereenkomst waar in staat dat Qredits [verzoekster] een lening zal verstrekken van € 100.000,- onder de enkele voorwaarde dat het akkoord wordt gehomologeerd. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee de nakoming van het akkoord voldoende gewaarborgd. De rechtbank hoeft, zo volgt uit de Memorie van Toelichting, immers niet te onderzoeken of de toekomstige nakoming van de verplichtingen uit de in het akkoord voorgestelde leningen zeker is, nu het aan de schuldeisers zelf is om te beoordelen en vervolgens te bepalen of ze al dan niet met het akkoord kunnen instemmen.
Andere reden voor afwijzing van de homologatie van het akkoord
4.21.
Zoals hiervoor al gemeld, stellen [naam] c.s. zich op het standpunt dat het oneerlijk is dat zij met de gelieerde vennootschappen is ingedeeld in klasse C. De rechtbank heeft reeds geoordeeld dat de klasseindeling als zodanig voldoet aan de wettelijke eisen. Voor zover [naam] c.s. met hun standpunt hebben willen betogen dat het akkoord met behulp van oneerlijke middelen tot stand is gekomen of dit anderszins zou moeten leiden tot afwijzing van de homologatie, wordt zij daarin niet gevolgd. Vast staat dat zowel [naam] c.s. als de andere schuldeisers in klasse C op basis van hun rechten in en buiten het akkoord in eenzelfde klasse geplaatst kunnen worden. Het zijn allen concurrente schuldeisers. Het enkele feit dat veel van de andere schuldeisers in de klasse gelieerde vennootschappen zijn maakt op zichzelf niet dat het indelen in eenzelfde klasse, hoewel in overeenstemming met artikel 374 Fw, toch onaanvaardbaar is. [naam] c.s. hebben niets aangevoerd wat tot een ander oordeel kan leiden.
4.22.
Tot slot wordt door [naam] c.s. nog gesteld dat de homologatie van het akkoord dient te worden afgewezen, omdat [verzoekster] niet levensvatbaar zou zijn, althans om aan de lopende betalingsverplichtingen te (blijven) voldoen. In dit kader wijst ze erop dat [verzoekster] bij de haar liquiditeitsprognose geen rekening heeft gehouden met de huurverplichting.
4.23.
De rechtbank volgt de stelling van [naam] c.s. dat [verzoekster] niet levensvatbaar zou zijn niet. Uit hetgeen de heer Mandigers ter zitting heeft verklaard volgt genoegzaam dat de huurverplichting in de liquiditeitsprognose zijn opgenomen onder de huisvestigingskosten. Met het rapport van Claassen Moolenbeek & Partners wordt door [verzoekster] onderbouwd op grond waarvan kan worden aangenomen dat het continuïteitsperspectief van [verzoekster] goed is. De rechtbank acht dat daarmee voldoende aannemelijk. Daarnaast is als onweersproken gesteld dat [verzoekster] vanaf juli, toen ze haar restaurant weer volledig kon openen, aan haar huurverplichtingen heeft voldaan.
Conclusie
4.24.
De slotsom is dat zich geen afwijzingsgrond als bedoeld in artikel 384 Fw voordoet, wat betekent dat het verzoek tot homologatie moet worden toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- homologeert het door [verzoekster] aangeboden akkoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Kroon, voorzitter, en mr. Idzenga en mr. De Bruijn, rechters en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2021 door mr. De Kroon in de aanwezigheid van de griffier.