In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 juli 2021 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende voorlopige voorzieningen in het kader van een echtscheiding. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.M.G. Cox, verzocht om het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning en de toevertrouwing van de minderjarige kinderen aan haar. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. S. van Reeven-Özer, verzocht om een co-ouderschapsregeling en het gebruik van de echtelijke woning. Tijdens de mondelinge behandeling op 1 juli 2021 werd duidelijk dat de man zijn kinderen belast met zijn opvattingen over het COVID-19-virus, wat leidde tot zorgen over hun welzijn. De rechtbank oordeelde dat de vrouw beter in staat is om de kinderen rust en stabiliteit te bieden en dat het in hun belang is dat zij aan haar worden toevertrouwd. De rechtbank wees het verzoek van de vrouw tot uitsluitend gebruik van de echtelijke woning toe, terwijl het verzoek van de man om gezamenlijk gebruik werd afgewezen. De rechtbank stelde ook een zorgregeling vast waarbij de man contact heeft met de kinderen op bepaalde dagen, maar wees het verzoek om een co-ouderschapsregeling af. De vrouw trok haar verzoek om een onderhoudsbijdrage voor de kinderen in, waardoor dit verzoek niet verder werd behandeld. De beschikking werd uitgesproken door mr. De Beer, in aanwezigheid van griffier mr. Reijerse.