ECLI:NL:RBZWB:2021:7074

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 september 2021
Publicatiedatum
9 november 2022
Zaaknummer
8840780_T08092021
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • P. Ponds
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot bewijslevering van een mondelinge overeenkomst inzake overname klanten en bedrijfsauto

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, vordert eiser, een ondernemer in koeriersdiensten, betaling van een bedrag van € 6.753,78 van de gedaagden, Flower Express en [gedaagde sub 2]. Eiser stelt dat er een mondelinge overeenkomst is gesloten waarbij de gedaagden vijf klanten en een bedrijfsauto van hem zouden overnemen voor een totaalbedrag van € 18.000,00, te betalen in maandelijkse termijnen. Eiser heeft echter geen betaling ontvangen voor de geleverde diensten en vordert daarom de wettelijke handelsrente en proceskosten.

De gedaagden betwisten de stelling van eiser en stellen dat zij slechts hulp hebben geboden aan eiser in verband met zijn ziekte. Flower Express is opgericht na de gestelde overeenkomst en is volgens hen geen partij bij de overeenkomst. De kantonrechter oordeelt dat eiser de bewijslast draagt voor het bestaan van de mondelinge overeenkomst en dat de vordering tegen Flower Express voor afwijzing gereed ligt, aangezien deze vennootschap niet betrokken was bij de gestelde overeenkomst. De kantonrechter geeft eiser de gelegenheid om bewijs te leveren van de overeenkomst met [gedaagde sub 2].

De zaak wordt naar de rol verwezen voor bewijslevering, waarbij eiser moet aangeven op welke wijze hij het bewijs wil leveren. De kantonrechter houdt verdere beslissingen aan in afwachting van de bewijslevering.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Middelburg
zaak/rolnr.: 8840780 / CV EXPL 20-3535
vonnis van de kantonrechter d.d. 8 september 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te Middelburg,
eiser,
verder te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: [naam] , gerechtsdeurwaarder te Goes,
tegen:

1.de vennootschap onder firmaFLOWER EXPRESS ZEELAND,

gevestigd te Kerkwerve, gemeente Schouwen-Duiveland,
hierna verder te noemen: Flower Express,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te Kerkwerve, gemeente Schouwen-Duiveland,
hierna verder te noemen: [gedaagde sub 2] ,
gedaagden,
gemachtigde: mr. R.J. van der Zee.

1.het verdere verloop van de procedure

1.1.
Voor het verloop van de procedure verwijst de kantonrechter naar het tussenvonnis van 25 november 2020. Na dit tussenvonnis heeft op 2 april 2021 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De griffier heeft van hetgeen partijen hebben aangevoerd aantekeningen gemaakt. De kantonrechter heeft na het sluiten van de mondelinge behandeling de procedure naar de rol verwezen voor het wijzen van vonnis.

2.het geschil en de beoordeling

2.1.
[eiser] vordert bij dagvaarding Flower Express en [gedaagde sub 2] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 6.753,78, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 5.808,00 vanaf 5 oktober 2020, alsmede tot betaling van € 726,00 per maand voor iedere maand welke er zal verstrijken per augustus 2020 totdat de expiratiedatum van de overeenkomst, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over iedere maand welke Flower Express en [gedaagde sub 2] per september 2020 geheel of gedeeltelijk onbetaald laten, vanaf de vervaldatum van iedere termijn tot de dag der algehele voldoening. [eiser] vordert tevens de veroordeling van Flower Express en [gedaagde sub 2] in de proceskosten.
2.2.
[eiser] heeft – samengevat – het navolgende aan zijn vordering ten grondslag gelegd. [eiser] heeft een onderneming die zich richt op koeriersdiensten. Wegens ziekte moest [eiser] deze werkzaamheden medio december 2019 staken. Tussen partijen is kort daarna een mondelinge overeenkomst gesloten waarbij Flower Express en [gedaagde sub 2] vijf klanten en [gedaagde sub 2] de bedrijfsauto – een Opel Combo met bouwjaar 2004 – van [eiser] zou overnemen tegen betaling van € 18.000,00 exclusief btw. De betaling diende met ingang van januari 2020 in maandelijkse termijnen te geschieden. [eiser] heeft hiervoor maandelijks tot en met juli 2020 facturen verstuurd. Ondanks verzoeken daartoe worden deze facturen niet betaald. [eiser] maakt om die reden ook aanspraak op de wettelijke handelsrente, die tot 5 oktober 2020 € 95,78 bedraagt, en op de buitengerechtelijke incassokosten van € 850,00. [gedaagde sub 2] is als contractspartij en enig vennoot van Flower Express hoofdelijk aansprakelijk.
2.3.
Flower Express en [gedaagde sub 2] voeren verweer. Zij betwisten dat zij de klanten en de auto van [eiser] hebben overgenomen. Flower Express en [gedaagde sub 2] zijn [eiser] slechts te hulp geschoten in verband met zijn ziekte. De auto van [eiser] is op zijn verzoek op naam gezet van Flower Express, omdat hij de kosten daarvan niet meer kon dragen. Daarnaast heeft de auto gelet op zijn leeftijd nauwelijks waarde en zijn de klanten van [eiser] niet gebonden aan de door [eiser] gestelde vermeende overname. Deze klanten mogen zelf bepalen wie hun koeriersdiensten uitvoeren en zijn niet gebonden aan een overeenkomst met [eiser] .
2.4.
De kantonrechter overweegt als volgt. De vordering ingesteld tegen Flower Express ligt voor afwijzing gereed. Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel, overgelegd bij conclusie van antwoord, blijkt dat Flower Express op 1 januari 2020 is opgericht en op 27 mei 2020 is opgeheven. Ter zitting heeft [eiser] verklaard dat hij medio december 2019 het laatste gesprek met [gedaagde sub 2] heeft gevoerd met betrekking tot de – door hem gestelde – overname van de auto en klanten. [eiser] heeft verder verklaard dat hij pas later heeft vernomen dat [gedaagde sub 2] deze vennootschap onder firma had opgericht; dat zou achter zijn rug om zijn gebeurd. Hieruit volgt dat in ieder geval Flower Express geen partij was bij de door [eiser] gestelde overeenkomst.
2.5.
[eiser] baseert zijn vordering op een met [gedaagde sub 2] mondeling gesloten overeenkomst. [gedaagde sub 2] heeft het bestaan van deze overeenkomst gemotiveerd betwist. Aangezien [eiser] zich op het rechtgevolg van de gestelde overeenkomst beroept, rust conform de hoofdregel van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering de bewijslast van het bestaan hiervan op [eiser] . Hetgeen [eiser] heeft aangevoerd is, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagde sub 2] , vooralsnog onvoldoende om vast te kunnen stellen dat er tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen, zodat de kantonrechter [eiser] in de gelegenheid zal stellen om bewijs te leveren van zijn stelling dat tussen hem en [gedaagde sub 2] een overeenkomst tot stand is gekomen waarbij [gedaagde sub 2] vijf klanten en de bedrijfsauto van [eiser] heeft overgenomen tegen een koopprijs van € 18.000,00 exclusief btw, te betalen in maandelijkse termijnen van € 600,00 exclusief btw vanaf 1 januari 2020.
2.6.
De procedure zal naar de rol worden verwezen om bewijsstukken in het geding te brengen. Indien [eiser] gebruik wil maken van bewijslevering door middel van getuigen, kan hij dit kenbaar maken onder opgave van de getuigen en de verhinderdata van alle partijen.
2.7.
In afwachting van de bewijslevering wordt iedere verdere beslissing aangehouden.

3.de beslissing

De kantonrechter
3.1.
draagt [eiser] op te bewijzen dat tussen hem en [gedaagde sub 2] een overeenkomst tot stand is gekomen waarbij [gedaagde sub 2] vijf klanten en de bedrijfsauto van [eiser] heeft overgenomen tegen een koopprijs van € 18.000,00 exclusief btw, te betalen in maandelijkse termijnen van € 600,00 exclusief btw vanaf 1 januari 2020;
3.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol van 6 oktober 2021 te 09.00 uur zal komen voor uitlating door [eiser] of en zo ja op welke wijze zij het aan hem opgedragen bewijs wenst te leveren;
3.3.
bepaalt, voor het geval dat [eiser] dat bewijs (mede) wil leveren door middel van schriftelijke bewijsstukken, hij die stukken op die zitting in het geding moet brengen;
3.4.
bepaalt, voor het geval dat [eiser] dat bewijs (mede) wil leveren door het doen horen van getuigen, hij uiterlijk op genoemde zitting het aantal en de personalia van de getuigen zal opgeven alsmede de verhinderdata van de getuigen en van de partijen en hun gemachtigden over de maanden november en december 2021 alsmede januari en februari 2022, waarna dag en uur van de zitting zal worden bepaald;
3.5.
bepaalt dat de eventuele getuigenverhoren zullen plaatsvinden op de terechtzitting van mr. Ponds in het gerechtsgebouw te Middelburg aan de Kousteensedijk 2;
3.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ponds en in het openbaar uitgesproken op 8 september 2021.