ECLI:NL:RBZWB:2021:7076

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 juli 2021
Publicatiedatum
5 januari 2023
Zaaknummer
356932_T14072021
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. van der Lende-Mulder Smit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschillen over vermogensafname en feitelijk beheer binnen een nalatenschap

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van erfrecht, zijn er geschillen ontstaan over de verdeling van de nalatenschap van een overleden moeder. De eiseres in conventie, die ook de feitelijke beheerder van de financiën van de moeder was, vordert een partiële verdeling van de nalatenschap. De gedaagde, die ook een erfgenaam is, betwist deze vordering en stelt dat de eiseres onrechtmatig heeft gehandeld door gelden aan het vermogen van de moeder te onttrekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres gedurende een lange periode het beheer over de financiën van de moeder heeft gevoerd, zonder dat de moeder hier daadwerkelijk toezicht op hield. Dit heeft geleid tot een onverklaarde vermogensafname van € 417.418,-. De rechtbank heeft besloten dat er een deskundige moet worden benoemd om het verloop van het vermogen en inkomen van de moeder te onderzoeken, en heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling. De beslissing van de rechtbank is op 14 juli 2021 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/356932 / HA ZA 19-213
Vonnis van 14 juli 2021
in de zaak van
in conventie
[eiseres in conventie],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. P.M.H. Cruts te Simpelveld,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. E.P. van der Schraaf te Hilversum,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 1] ,
gedaagde,
niet verschenen,
in reconventie
[eiseres in reconventie],
wonende te [woonplaats 2] ,
eiseres,
advocaat mr. E.P. van der Schraaf te Hilversum,
tegen

1.[verweerster in reconventie sub 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
verweerster,
advocaat mr. P.M.H. Cruts te Simpelveld,
2.
[verweerster in reconventie sub 2],
wonende te [woonplaats 1] ,
verweerster,
advocaat mr. P.M.H. Cruts te Simpelveld.
Partijen worden hierna [eiseres in conventie] , en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 2 september 2020,
  • de oproeping ex art. 118 Rv, waarmee [gedaagde 2] door [gedaagde 1] in het geding in reconventie is betrokken,
  • het B2 formulier waarmee mr. P.M.H. Cruts zich voor [gedaagde 2] heeft gesteld ‘ten behoeve van antwoord op de eis in reconventie’,
  • de conclusie van antwoord op eis in reconventie van [gedaagde 2] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie en in reconventie

2.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zal de rechtbank deze gezamenlijk behandelen.
2.2.
Partijen zijn het erover eens dat de primaire vordering van [eiseres in conventie] moet worden gelezen als de vordering tot toewijzing van de partiële verdeling van de nalatenschap van moeder overeenkomstig de als productie 3 bij de dagvaarding overgelegde conceptakte.
In deze conceptakte staat onder meer dat het zuiver saldo van de nalatenschap per overlijdensdatum van moeder € 364.765,- bedraagt. Op 15 januari 2019, nadat alle in de boedelbeschrijving gemelde schulden, waaronder drie legaten van elk € 50.000,- zijn voldaan en baten zijn geïnd, bedraagt het te verdelen saldo volgens de conceptakte
€ 200.462,60. De erfdelen van [eiseres in conventie] , [gedaagde 2] en [gedaagde 1] worden vervolgens berekend op € 66.820,85 per persoon.
[eiseres in conventie] meent dat beoordeling van de vorderingen van [gedaagde 1] niet in de weg behoeft te staan aan de partiële verdeling en dat verdeling van de banksaldi naar rato niet op die beoordeling behoeft te wachten. [eiseres in conventie] gaat uit van een partiële verdeling, wegens een p.m. post in verband met een lopende gerechtelijke procedure met betrekking tot een piramidefonds dat in beheer is bij BNP Paribas Fortis.
2.3.
Het verweer van [gedaagde 1] tegen de voorgestelde verdeling is, evenals haar vorderingen in reconventie, gebaseerd op haar stelling dat [eiseres in conventie] gedurende de periode vanaf het overlijden van vader op 13 oktober 2010 tot het overlijden van moeder op 2 september 2017 feitelijk het beheer heeft gevoerd over de financiën van moeder en daarbij gelden aan het vermogen van moeder heeft onttrokken. [gedaagde 1] stelt daartoe als volgt:
  • tijdens leven van vader beheerde hij de financiën en regelde alles voor moeder;
  • moeder was slechtziend: aan een oog blind, met het andere oog als gevolg van maculadegeneratie 50 % zicht;
  • moeder was slecht ter been als gevolg van een heupbreuk;
  • moeder kon door haar medische beperkingen niet zelfstandig geld pinnen en was dit tijdens het huwelijk met vader ook niet gewend te doen;
  • moeder kon niet internetbankieren;
  • na het overlijden van vader liet moeder haar financiën beheren door [eiseres in conventie] ;
  • [eiseres in conventie] kon wel internetbankieren en deed dat voor moeder;
  • [eiseres in conventie] beschikte over de enige bankpas van de betaalrekening van moeder en over de bijbehorende pincode;
  • moeder heeft vanaf begin 2011 tot het moment van haar opname in een verpleeghuis in februari 2017 bij [eiseres in conventie] in huis gewoond; zij had daar een slaapkamer met een douche;
  • moeder ging vanaf begin 2012 vier dagen per week naar de dagopvang van [verpleeghuis] ; moeder ging daar naartoe met een taxibusje en werd aan het einde van de dag met een taxibusje naar [gedaagde 2] gebracht, waar zij at; [gedaagde 2] bracht haar na het eten naar [eiseres in conventie] ;
  • moeder kreeg thuishulp bij [eiseres in conventie] ; de thuishulp hielp haar met douchen en naar bed gaan;
  • op zaterdag kwam een mantelzorger bij moeder om leuke dingen te doen.
Ten aanzien van het verloop van het vermogen van moeder stelt [gedaagde 1] :
  • na uitkering van de aandelen van de kleinkinderen, de betaling van de successierechten en de kosten van de notaris bedroeg het vermogen van moeder inclusief het saldo van de nalatenschap van vader € 1.192.220,-;
  • in 2014 zijn de erfdelen van de drie kinderen in de nalatenschap van vader uitgekeerd tot een totaal bedrag van € 282.252,-;
  • aan de kinderen is een uitkering gedaan uit vruchtgebruik van in totaal € 124.686,-;
  • er resteert dan € 785.262;
  • op het moment van overlijden van moeder was haar vermogen € 367.844,-;
  • er is een onverklaarde vermogensdaling van € 417.418,-.
[gedaagde 1] stelt verder dat moeder maandelijks een netto inkomen had van circa € 3.900,- uit rente en pensioen. Uitgaande van een verblijf van moeder bij [eiseres in conventie] van zes jaar, zou moeder per maand € 417.418,- : 72 + € 3.900,- = € 9.697,- hebben besteed. Volgens [gedaagde 1] is dat zeer ongeloofwaardig. Zij stelt dat het aannemelijk is dat [eiseres in conventie] het vertrouwen van moeder heeft geschonden en gelden aan het vermogen van moeder heeft onttrokken.
2.4.
Op grond van deze stellingen meent [gedaagde 1] dat zij niet gehouden is mee te werken aan de verdeling als in conventie door [eiseres in conventie] wordt gevorderd. De nalatenschap is nog niet voor verdeling gereed. In reconventie betoogt zij primair dat [eiseres in conventie] inbreuk heeft gepleegd op het eigendomsrecht van moeder en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld. [gedaagde 1] stelt dat de nalatenschap daardoor in omvang is afgenomen, waardoor zij schade heeft geleden. Zij begroot deze schade op € 139.139,-, zijnde 1/3e deel van € 417.418,- en vordert van [eiseres in conventie] betaling van dit bedrag aan haar. Subsidiair betoogt [gedaagde 1] dat [eiseres in conventie] ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van de nalatenschap, omdat [eiseres in conventie] kon beschikken over het merendeel van het inkomen van moeder en over het bedrag van € 417.418,-. Zij vordert van [eiseres in conventie] op grond daarvan betaling van dit bedrag aan de nalatenschap. Ten slotte vordert [gedaagde 1] voor recht te verklaren dat bij de berekening van de legitimaire massa rekening moet worden gehouden met giften ten bedrage van € 417.418, althans een bedrag aan giften dat door de rechtbank redelijk en billijk wordt geacht.
2.5.
[eiseres in conventie] betwist de vorderingen van [gedaagde 1] . [gedaagde 2] sluit zich daarbij aan.
2.6.
De rechtbank overweegt als volgt. In conventie is de verdeling van de nalatenschap van moeder aan de orde. Partijen procederen daarmee in conventie in hun hoedanigheid van erfgenaam in die nalatenschap. Art. 136 Rv eist dat de procedure in reconventie wordt gevoerd door partijen in dezelfde hoedanigheid als in conventie. Dit betekent dat een eis in reconventie niet kan worden ingesteld wanneer de eiseres in conventie is opgetreden in haar hoedanigheid van erfgenaam en de reconventie haar persoonlijk treft en omgekeerd, wanneer de gedaagde in conventie is opgetreden in haar hoedanigheid van erfgenaam en de reconventie in persoon door haar wordt ingesteld. [gedaagde 1] kan in reconventie dus alleen in haar hoedanigheid van erfgenaam een vordering jegens [eiseres in conventie] (en [gedaagde 2] ) instellen in haar/hun hoedanigheid van erfgenaam.
2.7.
[gedaagde 1] vordert primair dat [eiseres in conventie] aan haar de schade vergoedt die zij lijdt doordat [eiseres in conventie] onrechtmatig heeft gehandeld. Voor zover zij die vordering grondt op de stelling dat [eiseres in conventie] jegens haarzelf onrechtmatig heeft gehandeld, omdat zij haar schade heeft toegebracht door gelden aan het vermogen van moeder te onttrekken en daarmee nadeel heeft toegebracht aan haar erfrechtelijke aanspraak op het nagelaten vermogen van moeder, is dat een vordering die zij in persoon instelt tegen [eiseres in conventie] in persoon. Dat is dus niet in de hoedanigheid van erfgenaam, waarin zij in conventie optreden. Zoals hiervoor onder 2.6 is overwogen, staat het bepaalde in art. 136 Rv daaraan in de weg. De primaire vordering van [gedaagde 1] kan in zoverre dan ook niet worden toegewezen.
2.8.
Voor zover [gedaagde 1] de primaire vordering grondt op de stelling dat [eiseres in conventie] onrechtmatig jegens moeder en daarmee jegens de nalatenschap heeft gehandeld, kan de vordering evenmin worden toegewezen. [gedaagde 1] stelt in dat geval de vordering mogelijk wel in, in haar hoedanigheid van erfgenaam. Zij kan een dergelijke vordering jegens (een van) haar deelgenoten in de nalatenschap echter alleen ten behoeve van de nalatenschap instellen en alleen op de voet van de artikelen 3:184 en 185 BW, dus in het verband van de verdeling. Dat heeft zij niet gedaan. Zij vordert betaling aan haarzelf van 1/3e deel van het gestelde schadebedrag. De primaire vordering is ook in deze variant niet toewijsbaar. De primaire vordering van [gedaagde 1] zal dan ook worden afgewezen.
2.9.
Hoewel [gedaagde 1] de subsidiaire vordering wel ten behoeve van de nalatenschap en strekkende tot betaling van het totale gestelde schadebedrag heeft ingesteld, kan ook deze vordering niet worden toegewezen en wel om de als tweede onder 2.8 uiteengezette reden. [gedaagde 1] kan als deelgenoot in de nalatenschap haar vermeende vordering op [eiseres in conventie] , eveneens deelgenoot in die nalatenschap, slechts betrekken in een vordering tot verdeling op grond van de artikelen 3:184 en 185 BW. Voor zover [gedaagde 1] haar vordering heeft gegrond op art. 3:171 BW overweegt de rechtbank, dat deze bepaling in beginsel niet geldt voor vorderingen tegen een andere deelgenoot, maar alleen voor vorderingen tegen derden. ‘In beginsel’, want als een vordering tegen een deelgenoot zich er niet voor leent in de verdeling van de gemeenschap te worden betrokken, kan deze wel op grond van dit artikel worden ingesteld. Van zodanige uitzondering is in dit geval echter geen sprake. [gedaagde 1] heeft ook geen feiten of omstandigheden gesteld, die tot dat oordeel zouden kunnen leiden.
2.10.
De vordering van [gedaagde 1] voor recht te verklaren dat bij de berekening van de legitimaire massa rekening moet worden gehouden met giften tot een bedrag van in totaal
€ 417.418,-, kan wel inhoudelijk ter beoordeling komen, zij het dat [gedaagde 1] vooralsnog niet heeft bevestigd dat zij een beroep heeft gedaan op haar legitieme portie.
2.11.
Verder overweegt de rechtbank dat uit de stellingen van [gedaagde 1] vooralsnog is af te leiden dat zij in de eerste plaats meent dat [eiseres in conventie] gelden aan het vermogen van moeder heeft onttrokken en moeder hiervan niet op de hoogte was, in ieder geval niet wist tot welke omvang [eiseres in conventie] zich gelden toe-eigende voor eigen gebruik. Als die lijn wordt gevolgd, is van giften geen sprake. Daarvoor is vereist dat moeder uit vrijgevigheid en dus bewust, geld aan [eiseres in conventie] gaf of betalingen voor haar deed/liet doen.
2.12.
Los van het onder 2.10 en 2.11 overwogene, ziet de rechtbank aanleiding de beoordeling van de laatste vordering van [gedaagde 1] vooralsnog in het midden te laten. Ook bij afwijzing van alle vorderingen van [gedaagde 1] in reconventie, komen haar onderliggende stellingen ter beoordeling, nu zij die ook als verweer tegen de door [eiseres in conventie] voorgestane verdeling in conventie heeft aangevoerd. Op grond van de heersende jurisprudentie van de Hoge Raad is bij een vordering tot verdeling van een deelgenoot niet vereist dat de andere deelgenoot zelfstandig een vordering indient om te komen tot een andere verdeling dan gevorderd. De rechtbank zal in het kader van de verdeling de stellingen van [gedaagde 1] hierna inhoudelijk beoordelen.
2.13.
De rechtbank overweegt verder dat een strikte uitleg van de vorderingen van [eiseres in conventie] ertoe zou kunnen leiden dat iedere afwijking van de conceptverdelingsakte (prod. 3 bij dagvaarding) tot afwijzing van die vorderingen zou moeten leiden. Dat betekent dat zodra een onderdeel van het verweer van [gedaagde 1] opgaat, de vorderingen in conventie worden afgewezen. Het komt de rechtbank voor dat die uitkomst ongewenst is, gelet ook op de tijd die sinds het openvallen van de nalatenschap is verstreken. De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat het in het belang is van alle erfgenamen dat in rechte komt vast te staan hoe de nalatenschap van moeder moet worden verdeeld, met inachtneming van ieders standpunt daarover. De rechtbank stelt daarbij vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de schulden van de nalatenschap aan externe partijen, waaronder de legaten aan de kinderen van [eiseres in conventie] , zijn voldaan, zodat de nalatenschap gereed is voor verdeling. Op grond van art. 3:185 lid 1 BW kan de rechter, nu partijen over een verdeling niet tot overeenstemming kunnen komen, de wijze van verdeling gelasten of de verdeling vaststellen, rekening houdende naar billijkheid zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang.
in de verdeling te betrekken vermogensbestanddelen
2.14.
Voor de vaststelling van de omvang en samenstelling van de tot de nalatenschap van moeder behorende vermogensbestanddelen is de peildatum 2 september 2017, het tijdstip onmiddellijk na haar overlijden. Uit de aangifte erfbelasting (prod. 2 bij dagvaarding) en de conceptverdelingsakte (prod. 3 bij dagvaarding) leidt de rechtbank af dat tot de nalatenschap in ieder geval behoorden:
activa
- een bedrag van € 238.787,- aan bank- en spaartegoeden,
- een bedrag van € 10.513,- aan effecten,
- een vordering op [naam] ten bedrage van € 125.236,-,
- een vordering op [eiseres in conventie] van € 5.137,- wegens voorgeschoten erfbelasting,
- een vordering op [gedaagde 2] van € 5.137,- wegens voorgeschoten erfbelasting,
- een vordering op [gedaagde 1] van € 188,60,
passiva
- schulden wegens te betalen inkomstenbelasting van in totaal € 4.375,-
- uitvaartkosten ten bedrage van € 5.396,- en
- de legaten aan de drie kinderen van [eiseres in conventie] van € 50.000,- per kind.
Aan de orde is de vraag of en in hoeverre bij de verdeling in aanmerking moeten worden genomen de door [gedaagde 1] gestelde en door [eiseres in conventie] betwiste onttrekkingen door [eiseres in conventie] tot een totaal bedrag van € 417.418,-. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
het feitelijk beheer door [eiseres in conventie]
2.15.
Moeder werd op [geboortedag] 1925 geboren en was 85 jaar op het moment van overlijden van vader op 13 oktober 2010. Vader en moeder waren in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. Tijdens het leven van vader heeft moeder het voeren van het financiële beheer van de huwelijksgoederengemeenschap geheel overgelaten aan vader. [eiseres in conventie] heeft niet betwist dat vader alles voor moeder regelde. Het ligt onder deze omstandigheden niet voor de hand dat moeder na het overlijden van vader haar financiën geheel zelfstandig is gaan voeren. Daar komt bij dat moeder kort na het overlijden van vader, begin 2011, bij [eiseres in conventie] is gaan wonen en dat [eiseres in conventie] erkent dat zij moeder is gaan helpen met haar financiën. Ook erkent zij dat zij over de enige bankpas en de daarbij behorende pincode van moeder beschikte. Zij verklaart ook dat zij door moeder was gemachtigd om voor haar te bankieren via internet. Zij heeft echter geen schriftelijke machtiging van moeder aan haar overgelegd, noch een volmacht ten behoeve van de bank. Zij heeft ter zitting verklaard dat ze niet weet of haar vader internetbankierde. Dat duidt erop dat zij voor de rekening(en) van moeder zelf een internetaccount heeft aangemaakt en niet een al bestaand account van vader en/of moeder heeft overgenomen of voortgezet. Ook als moeder haar hiervoor mondeling toestemming heeft gegeven, komt het er feitelijk op neer dat [eiseres in conventie] voor moeder het financiële beheer over haar vermogen kon voeren en ook is gaan voeren, zoals vader dat voor moeder deed tijdens hun huwelijk.
2.16.
Ter beoordeling komt dan of en in hoeverre moeder toezicht hield en kon houden op het beheer door [eiseres in conventie] . Als niet door [eiseres in conventie] betwist, staat vast dat moeder tijdens het huwelijk alles overliet aan vader. Dat betekent dat zij op het moment van zijn overlijden een achterstand had in kennis en ervaring op het gebied van financieel beheer. Moeder woonde bij [eiseres in conventie] . Zij had lichamelijke beperkingen, waaronder slechtziendheid. De verklaring van [eiseres in conventie] dat moeder soms slechtziend was, komt zonder nadere onderbouwing niet aannemelijk voor. Moeder kreeg bij het aankleden, douchen en naar bed gaan ondersteuning van thuiszorg, hetgeen erop duidt dat moeder daartoe zelfstandig niet of onvoldoende in staat was. Verder verbleef moeder tot haar fulltime opname in 2017 vanaf begin 2012 vier dagen per week voor dagopvang in een verpleeghuis. Kennelijk was zij daarvoor op grond van haar lichamelijke en/of geestelijke beperkingen geïndiceerd. Deze feiten en omstandigheden gevoegd bij het feit dat het ging om een vermogen van behoorlijke omvang, met verschillende bankrekeningen, een effectenportefeuille, de echtelijke woning in België en een vakantiehuis in Spanje, leiden de rechtbank tot het oordeel dat ervan moet worden uitgegaan dat moeder voor het beheer daarvan en het voeren van de administratie volledig vertrouwde op [eiseres in conventie] , zoals zij daarvoor deed op haar echtgenoot. [eiseres in conventie] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd en bij betwisting onderbouwd, waaruit het tegendeel kan worden afgeleid. De rechtbank stelt dan ook vast dat [eiseres in conventie] gedurende de periode vanaf het overlijden van vader tot het moment van overlijden van moeder feitelijk het beheer heeft gevoerd over het vermogen van moeder en dat moeder daarop niet daadwerkelijk en kritisch toezicht hield en daartoe ook niet voldoende in staat was, althans geen aanleiding voelde, omdat zij [eiseres in conventie] daarin volledig vertrouwde.
het vermogen van moeder vanaf het overlijden van vader tot 2 september 2017
2.17.
[gedaagde 1] stelt dat ten tijde van het overlijden van vader het vermogen van moeder na aftrek van de legaten aan de kleinkinderen, de successierechten en de kosten van de notaris € 1.192.200,- bedroeg. Op het moment dat moeder overleed was het zuiver saldo van haar nalatenschap volgens de laatste opgave van [gedaagde 1] € 367.844,-. In de periode van 13 oktober 2010 tot 2 september 2017 is het vermogen met € 824.356 afgenomen. Niet in geschil is dat de erfdelen van de kinderen in de nalatenschap van vader in 2014 tot een totaal bedrag van € 282.252,- zijn uitgekeerd. Verder brengt zij het bedrag € 124.686,- in mindering wegens het vruchtgebruik. [gedaagde 1] komt dan tot de conclusie dat de vermogensafname voor een bedrag van € 417.418,- onverklaard is (hierna: de vermogensafname). Zij meent dat met dit bedrag bij de verdeling rekening moet worden gehouden, waarbij ervan moet worden uitgegaan dat dit bedrag aan het vermogen is onttrokken door [eiseres in conventie] .
2.18.
[eiseres in conventie] weerspreekt de gestelde bedragen niet, maar voert diverse posten op die de afname volgens haar zouden verklaren.
2.19.
Bij de beoordeling of en in hoeverre de vermogensafname door waardedaling van vermogensbestanddelen en/of uitgaven ten behoeve van moeder kan worden verklaard, moet worden betrokken dat moeder behalve haar vermogen, ook inkomen uit pensioen/AOW-uitkering had. Uit de overgelegde aangiften IB zou dit jaarlijks een bedrag betreffen van circa € 50.000,- bruto. Verder had zij inkomen uit haar effectenportefeuille.
2.20.
De rechtbank oordeelt het vooralsnog aangewezen dat een deskundige wordt benoemd om nader onderzoek te doen naar het verloop van het vermogen en inkomen van moeder gedurende de periode 13 oktober 2010 tot 2 september 2017 en bij benadering vast te stellen of en in hoeverre uitgaven ten laste van dit vermogen en inkomen niet ten goede van moeder zijn gekomen. Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld zich uit te laten over de wenselijkheid van een deskundigenbericht, het aantal te benoemen deskundigen (een of drie) en over het specialisme van de deskundige(n), waarbij gedacht kan worden aan een notaris of accountant. Verder kunnen zij een voorstel doen ten aanzien van de te stellen vragen aan de deskundige(n). Indien partijen zich wensen uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige(n), dienen zij daarbij aan te geven over welke deskundige(n) zij het eens zijn, dan wel tegen wie zij gemotiveerd bezwaar hebben. De rechtbank zal de zaak hiertoe naar de rol verwijzen.
2.21.
De rechtbank ziet in de bewijslastverdeling aanleiding om te bepalen dat het voorschot op de kosten van de deskundige(n) door [gedaagde 1] moet worden gedeponeerd. Dit voorschot zal daarom door haar moeten worden betaald. Afhankelijk van de uitkomst van de procedure zal worden beslist door wie uiteindelijk deze kosten moeten worden gedragen.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 4 augustus 2021 voor het nemen van een akte door beide partijen waarin zij zich uitlaten als bedoeld in r.o. 2.20,
in conventie en in reconventie
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Lende-Mulder Smit en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2021.