ECLI:NL:RBZWB:2021:7080

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 november 2021
Publicatiedatum
10 januari 2023
Zaaknummer
8660450_10112021
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Koch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallige lidmaatschapsbijdragen door Beheervereniging aan gedaagde

In deze civiele zaak vordert de Beheervereniging Bedrijfsunits ’t Spectrum A Oude Molen, gevestigd te Halsteren, betaling van achterstallige lidmaatschapsbijdragen van gedaagde. De vordering betreft een bedrag van € 904,87, vermeerderd met wettelijke handelsrente over een deel van dit bedrag, alsook de proceskosten. De Beheervereniging stelt dat gedaagde tekort is geschoten in zijn betalingsverplichtingen die voortvloeien uit zijn lidmaatschap, en dat hij zijn lidmaatschap niet heeft opgezegd, ondanks dat hij zijn bedrijfsunit in februari 2017 heeft verkocht.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde inderdaad lid is geweest van de Beheervereniging en dat dit lidmaatschap een betalingsverplichting met zich meebracht. Gedaagde heeft verweer gevoerd door te stellen dat zijn verplichtingen zijn overgegaan naar de nieuwe eigenaar van de bedrijfsunit, maar de kantonrechter oordeelt dat gedaagde nog steeds verantwoordelijk is voor de betaling van de achterstallige bijdragen, aangezien hij zijn lidmaatschap niet conform de statuten heeft opgezegd.

De kantonrechter concludeert dat de vordering van de Beheervereniging toewijsbaar is, inclusief de gevorderde wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op een totaalbedrag van € 849,96. Het vonnis is uitgesproken op 10 november 2021 door mr. Koch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Bergen op Zoom
zaak/rolnr.: 8660450 \ CV EXPL 20-2486
vonnis d.d. 10 november 2021
inzake
de vereniging
Beheervereniging Bedrijfsunits ’t Spectrum A Oude Molen,
gevestigd en kantoorhoudende te Halsteren,
eiseres,
hierna te noemen: “de Beheervereniging”,
gemachtigde: M.P.A. Roelands, gerechtsdeurwaarder te Bergen op Zoom,
tegen
[gedaagde],
wonende en zaakdoende te [woonadres] ,
gedaagde,
hierna te noemen: “ [gedaagde] ”,
procederend in persoon.

1.Het verloop van het geding

De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
de dagvaarding van 13 juli 2020 met producties;
het extract audiëntieblad van de rolzitting van 9 september 2020 met de weergave van de mondelinge conclusie van antwoord met producties;
de conclusie van repliek;
het extract audiëntieblad van de rolzitting van 4 november 2020 met de weergave van de mondelinge conclusie van dupliek met producties;
de brief van 9 november 2020 waarin de Beheervereniging aangeeft af te zien van verdere aktewisseling.

2.Het geschil

2.1.
De Beheervereniging vordert bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 904,87, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over € 750,50 vanaf 26 juni 2020 tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2.2.
[gedaagde] voert verweer.

3.De beoordeling

3.1.
Tussen partijen staan de volgende feiten – voor zover relevant – in rechte vast:
tussen februari 2009 en (in ieder geval) februari 2017 is [gedaagde] eigenaar geweest van de bedrijfsunit met [bouwnummer] , staande en gelegen aan het [adres] , alsmede van een daar gelegen parkeerplaats met [nummer] (hierna gezamenlijk te noemen: “bedrijfsunit”). Daarnaast is [gedaagde] voor 1/14e deel medegerechtigde geworden in een ten tijde van de aankoop nog onbebouwd perceel dat bestemd was tot gemeenschappelijk nut van de gezamenlijke eigenaren van de daar gelegen bedrijfsunits;
in artikel 9 lid 5 van de leveringsakte staat:
“Verkoper legt bij dezen aan Koper de verplichting op om lid te worden en te blijven van de Beheervereniging en de Vereniging Parkmanagement, welke verplichting bij dezen door Koper wordt aanvaard.”
in artikel 6.2 van de statuten is de volgende bepaling opgenomen omtrent de opzegging van het lidmaatschap:
“Opzegging van een lidmaatschap door een lid geschiedt per aangetekend schrijven gericht aan het Bestuur met inachtneming van een opzeggingstermijn van tenminste dertig dagen en slechts mits gelijktijdig of te voren aan het Bestuur een verzoek om toelating tot het lidmaatschap wordt respectievelijk is gedaan door degene aan wie het opzeggend lid zijn Kavel of Beperkt recht zal overdragen en dit verzoek door het Bestuur is ingewilligd.”;
in artikel 7.1 van de statuten staat het volgende opgenomen:
“De leden zijn gehouden tot het betalen van:
a.
een jaarlijkse basisbijdrage, die door de Algemene Vergadering op voorstel van het Bestuur zal worden vastgesteld en die voor alle leden gelijk is naar rato van de eigendom van een Bedrijfsunit; en
b.
een variabele bijdrage, die jaarlijks zal worden vastgesteld overeenkomstig het in artikel 7.4 bepaalde.”
de Beheervereniging heeft [gedaagde] de volgende facturen gestuurd voor de bijdragen van het lidmaatschap:
- factuur d.d. 12 augustus 2016 ( [factuurnummer 1] ) voor de bijdrage van het derde kwartaal van 2016 met factuurbedrag € 283,50;
- factuur d.d. 12 augustus 2016 ( [factuurnummer 2] ) voor de bijdrage van het vierde kwartaal van 2016 met factuurbedrag € 283,50;
- factuur d.d. 23 januari 2017 ( [factuurnummer 3] ) voor de bijdrage van het eerste kwartaal van 2017 met factuurbedrag € 283,50;
[gedaagde] heeft zijn lidmaatschap niet opgezegd;
de bedrijfsunit is in het eerste kwartaal van 2017 verkocht;
de Beheervereniging heeft per ultimo 2017 het lidmaatschap van [gedaagde] beëindigd.
3.2.
De Beheervereniging legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van zijn betalingsverplichtingen voortvloeiende uit zijn lidmaatschap. Zij stelt dat [gedaagde] de eigenaarsbijdrage over het derde en vierde kwartaal van 2016 en het eerste kwartaal van 2017 onbetaald heeft gelaten, ondanks herinneringen daartoe. Evenmin heeft [gedaagde] zijn lidmaatschap opgezegd. Van een einde van rechtswege vanwege de verkoop van de bedrijfsunit is geen sprake. Derhalve wordt thans betaling gevorderd van die eigenaarsbijdrage, vermeerderd met rente en kosten.
3.3.
[gedaagde] erkent dat sprake is geweest van een lidmaatschap bij de Beheervereniging, maar betwist gehouden te zijn tot betaling van de gevorderde termijnen. De bedrijfsunit is op
21 februari 2017 verkocht en alle verplichtingen en verantwoordelijkheden ten aanzien van het lidmaatschap zijn op dat moment overgegaan naar de nieuwe eigenaar. Voorts voert [gedaagde] aan dat de Beheervereniging pas 3 à 4 jaar later met deze vordering komt. Tot slot voert [gedaagde] aan dat hij reeds betalingen heeft verricht tot een bedrag van inmiddels € 400,00.
3.4.
De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] lid is geweest van de Beheervereniging en dat dit lidmaatschap aan de zijde van [gedaagde] een betalingsverplichting met zich brengt. Voor zover [gedaagde] bedoeld heeft – met zijn stelling dat de Beheervereniging pas 3 à 4 jaar later met deze vordering tot betaling komt – een beroep te doen op verjaring, is de kantonrechter van oordeel dat daarvan geen sprake is. De verjaringstermijn is op grond van artikel 3:307 BW namelijk vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden. Die termijn was ten tijde van dagvaarding niet verstreken, zodat van verjaring geen sprake is.
3.5.
Daarnaast gaat de kantonrechter niet mee in het verweer van [gedaagde] dat de bedrijfsunit op 21 februari 2021 is verkocht en dat vanaf dat moment alle verplichtingen en verantwoordelijkheden omtrent de bedrijfsunit zijn overgenomen door de bank en de nieuwe eigenaar. Het feit dat de bedrijfsunit verkocht is, betekent naar het oordeel van de kantonrechter niet dat er daardoor geen verplichtingen meer rusten op [gedaagde] . Deze verplichtingen volgen immers uit het lidmaatschap van [gedaagde] bij de Beheervereniging en op het moment van verkoop was [gedaagde] nog steeds lid, aangezien hij niet conform artikel 6.2 van de statuten zijn lidmaatschap heeft opgezegd en de Beheervereniging pas per ultimo 2017 het lidmaatschap van [gedaagde] heeft beëindigd.
3.6.
De kantonrechter concludeert voorts dat het verweer van [gedaagde] - dat hij reeds € 400,00 betaald heeft - slechts een blote stelling is die niet onderbouwd is met bijvoorbeeld betalingsoverzichten. Nu dit ook pas bij dupliek is aangevoerd, heeft de Beheervereniging geen gelegenheid meer gehad om hier op te reageren, zodat de kantonrechter de juistheid ervan niet kan vaststellen. De kantonrechter stelt daarom vast dat de hoofdsom van € 750,50 toewijsbaar is. Voor zover [gedaagde] al dan niet deels betalingen heeft verricht, hoeft hij dit uiteraard niet nogmaals te doen. Vanwege het betalingsverzuim is de gevorderde wettelijke handelsrente hierover eveneens toewijsbaar.
3.7.
De Beheervereniging heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag van € 154,37 aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
3.8.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Die proceskosten worden vastgesteld op een bedrag van € 102,96 aan explootkosten, een bedrag van € 499,00 aan griffierecht en een bedrag van € 248,00 aan gemachtigdensalaris
(2 punten à € 124,00), zijnde een totaalbedrag van € 849,96.

4.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de Beheervereniging te betalen een bedrag van € 904,87 vermeerderd met de wettelijke handelsrente over € 750,50 vanaf 26 juni 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, aan de zijde van de Beheervereniging tot op heden begroot op € 849,96, daarin begrepen een bedrag van € 248,00 als salaris voor de gemachtigde van de Beheervereniging;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. Koch en in het openbaar uitgesproken op 10 november 2021.