ECLI:NL:RBZWB:2021:7089

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 september 2021
Publicatiedatum
10 januari 2023
Zaaknummer
8863281_E15092021
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Ebben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van standplaatskosten en buitengerechtelijke incassokosten

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 september 2021, vordert eiseres, een vennootschap onder firma, betaling van standplaatskosten van gedaagde. De vordering bedraagt € 172,22, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. Eiseres stelt dat gedaagde tekort is geschoten in zijn betalingsverplichtingen voortvloeiende uit een mondelinge overeenkomst over een standplaats van 31 december 2019 tot en met 11 januari 2020. Gedaagde erkent dat hij kosten verschuldigd is, maar betwist de hoogte van de in rekening gebrachte kosten en stelt dat hij reeds een aanbetaling heeft gedaan. De kantonrechter oordeelt dat de niet weersproken stellingen van eiseres het verweer van gedaagde voldoende weerleggen. De kantonrechter wijst de vordering toe, inclusief buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente, en veroordeelt gedaagde in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Tilburg
zaak/rolnr.: 8863281 \ CV EXPL 20-4819
vonnis d.d. 15 september 2021
inzake
de vennootschap onder firma
[eiseres],
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
hierna te noemen: “ [eiseres] ”,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V., gerechtsdeurwaarders te Tilburg,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonadres] ,
gedaagde,
hierna te noemen: “ [gedaagde] ”,
procederend in persoon.

1.Het verloop van het geding

De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
de dagvaarding van 28 oktober 2020 met producties;
het extract audiëntieblad van de rolzitting van 13 januari 2021 met de weergave van de mondelinge conclusie van antwoord;
de conclusie van repliek met producties.

2.Het geschil

2.1
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 172,22, vermeerderd met de wettelijke rente over € 130,30, te berekenen vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2.2
[gedaagde] voert verweer.

3.De beoordeling

3.1
Tussen partijen staan de volgende feiten - voor zover relevant - in rechte vast:
Partijen zijn mondeling een overeenkomst aangegaan ten aanzien van een standplaats op [eiseres] voor de periode 31 december 2019 tot en met 11 januari 2020.
[eiseres] heeft hiervoor op 25 februari 2020 een factuur gestuurd waarin de volgende kosten staan vermeld:
“1x Volwassenen inclusief
Stroom per kwh 36 x € 0,50 = € 18,00
Stalling op plaats 1 x 8 x € 5,00 = € 40,00
Plaats volgens afspraak 3 x € 22,50 = € 67,50
Toeristenbelasting 1 x 3 x € 1,60 = € 4,80
Subtotaal € 130,30”
Partijen zijn het eens over de verschuldigdheid van de kostenposten: stroom per kwh, stalling op plaats en toeristenbelasting.
3.2
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van zijn betalingsverplichting voortvloeiende uit de overeenkomst. Zij stelt dat [gedaagde] op grond van die overeenkomst gehouden is tot het betalen van diverse standplaatskosten, hetgeen hij – ondanks herinneringen daartoe – heeft nagelaten. Derhalve wordt daarvan thans betaling gevorderd, vermeerderd met rente en kosten. Verder stelt [eiseres] dat met [gedaagde] op 2 november 2020 een betalingsregeling is overeengekomen, waarmee [gedaagde] de vordering impliciet heeft erkend.
3.3
[gedaagde] erkent dat hij aan [eiseres] standplaatskosten verschuldigd is, maar betwist de hoogte van de in rekening gebrachte kosten voor plaats volgens afspraak. [gedaagde] voert aan te hebben afgesproken (met de zoon van de eigenaar) het wintertarief te betalen, terwijl op de factuur het zomertarief in rekening is gebracht. Daarnaast voert [gedaagde] aan dat hij reeds € 50,00 contant heeft aanbetaald. Tot slot voert [gedaagde] aan dat hij niet regelmatig aanmaningen heeft ontvangen en dat hij nog in afwachting was van de juiste rekening.
3.4
Aan [gedaagde] is - na ontvangst van de conclusie van repliek zijdens [eiseres] - de gelegenheid geboden om nogmaals een reactie te geven op hetgeen [eiseres] stelt. Daarvan heeft hij geen gebruik gemaakt.
3.5
Aangezien de niet weersproken (nadere) stellingen van [eiseres] het verweer van [gedaagde] voldoende weerleggen en de vordering geheel kunnen dragen, zal de vordering worden toegewezen. Vast staat immers dat partijen een overeenkomst met elkaar zijn aangegaan. Uit deze overeenkomst vloeit een betalingsverplichting voort aan de zijde van [gedaagde] . [eiseres] heeft – in reactie op de conclusie van antwoord – nader gesteld dat aan [gedaagde] het juiste van toepassing zijnde wintertarief in rekening is gebracht en [gedaagde] heeft die nadere stelling niet weersproken. Derhalve zal van de juistheid van die stelling van [eiseres] worden uitgegaan. Ten aanzien van het verweer van [gedaagde] , inhoudende dat hij een bedrag van € 50,00 contant heeft aanbetaald, oordeelt de kantonrechter dat het een bevrijdend verweer betreft, zodat de stelplicht en het bewijsrisico ten aanzien hiervan bij [gedaagde] liggen. Nu [gedaagde] slechts stelt dat een bedrag contant is betaald, zonder die betaling te staven met bijvoorbeeld een betaalbewijs, overweegt de kantonrechter dat [gedaagde] dit verweer, gelet op de betwisting daarvan door [eiseres] , onvoldoende heeft onderbouwd. Concluderend geldt dan ook dat de hoofdsom van € 130,30 zal worden toegewezen.
3.6
[eiseres] vordert tevens een bedrag van € 40,00 aan buitengerechtelijke incassokosten. Voor zover [gedaagde] bedoeld heeft met zijn stelling - dat hij niet regelmatig is aangemaand - te betwisten de buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd te zijn, verwerpt de kantonrechter dit verweer. [gedaagde] heeft immers niet (specifiek) betwist de vereiste veertiendagenbrief van 27 mei 2020 te hebben ontvangen. Nu [eiseres] aan [gedaagde] een aanmaning heeft gestuurd die voldoet aan de eisen van art. 6:96 lid 6 BW acht de kantonrechter vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ad € 40,00, waarvan de hoogte ook overeenkomt met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief, toewijsbaar.
3.7
Vanwege het betalingsverzuim is de gevorderde wettelijke rente, welke tot
28 oktober 2020 is berekend op een bedrag van € 1,92, eveneens toewijsbaar.
3.8
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Die proceskosten worden begroot op een bedrag van € 86,85 aan explootkosten, een bedrag van € 124,00 aan griffierecht en een bedrag van € 74,00 aan gemachtigdensalaris (2 punten à € 37,00), zijnde een totaalbedrag van € 284,85.

4.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 172,22, vermeerderd met de wettelijke rente over € 130,30 vanaf
28 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 284,85, daarin begrepen een bedrag van € 74,00 als salaris voor de gemachtigde van [eiseres] ;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ebben, en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2021.