ECLI:NL:RBZWB:2021:7103

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 september 2021
Publicatiedatum
18 september 2023
Zaaknummer
388085 HO RK 21-559 en 389457 HO RK 21-652
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Leppens
  • A. de Kroon
  • J. Wouters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing homologatie akkoord in het kader van de WHOA

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 september 2021 uitspraak gedaan over het verzoek tot homologatie van een akkoord dat door [verzoeker01] was aangeboden in het kader van de Wet Homologatie Onderhands Akkoord (WHOA). Het verzoek tot homologatie was ingediend na een periode van afkoeling en een reorganisatieplan dat aan de schuldeisers was voorgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de informatievoorziening aan de schuldeisers niet voldeed aan de wettelijke vereisten, waardoor de schuldeisers niet in staat waren om een geïnformeerd oordeel te vormen over het akkoord. De rechtbank oordeelde dat de waarde van de onderneming en de bijbehorende activa niet adequaat waren gepresenteerd, en dat er onvoldoende transparantie was over de financiële situatie van [verzoeker01]. Hierdoor was het niet aannemelijk dat de schuldeisers, indien zij volledig waren geïnformeerd, tot dezelfde stem zouden zijn gekomen. De rechtbank heeft het verzoek tot homologatie afgewezen, evenals het verzoek van [bedrijf03] tot afwijzing van het homologatieverzoek, omdat dit verzoek geen belang meer had na de afwijzing van het homologatieverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Afdeling Insolventies – meervoudige kamer
Zittingsplaats Breda
Vonnis op het verzoek tot homologatie van een akkoord ex artikel 383 lid 1 Faillissementswet (Fw) en het verzoek tot afwijzing van het homologatieverzoek ex artikel 383 lid 8 Fw
rekestnummer: 388085 HO RK 21-559 en 389457 HO RK 21-652
uitspraakdatum: 20 september 2021
ingediend door
[verzoeker01] ,
handelend onder de namen [bedrijf01] C.V.en
[bedrijf02],
wonende te [plaats01] ,
kantoorhoudende te [plaats02] ,
hierna ook te noemen ‘ [verzoeker01] ’,
advocaat mr. J.A. de Waard.

1.De procedure

1.1.
Op 4 maart 2021 hebben [verzoeker01] en de commanditaire vennootschap [bedrijf01] C.V. verklaringen ex artikel 370 lid 3 Fw ter griffie van deze rechtbank gedeponeerd, waarbij zij hebben gekozen voor een besloten akkoordprocedure buiten faillissement.
1.2.
Bij beschikking van 24 maart 2021 heeft de rechtbank ten aanzien van [verzoeker01] en de commanditaire vennootschap [bedrijf01] C.V. afkoelingsperiodes als bedoeld in artikel 376 Fw afgekondigd voor een periode van twee maanden, ingaande 25 maart 2021.
1.3.
De rechtbank heeft bij beschikking van 11 juni 2021 de beide afkoelingsperiodes verlengd voor de duur van twee maanden en mr. D.P. Schalken aangewezen als observator.
1.4.
Op 22 juli 2021 heeft [verzoeker01] op grond van artikel 383 lid 1 Fw een verzoekschrift strekkende tot homologatie van een aangeboden akkoord ingediend met bijlagen.
1.5.
Vervolgens heeft [verzoeker01] op 29 juli 2021 op grond van artikel 382 Fw het stemverslag ter griffie ingediend.
1.6.
Bij brief van 30 juli 2021 heeft [verzoeker01] , op verzoek van de griffier, een aantal uittreksels van de Kamer van Koophandel overgelegd.
1.7.
Bij beschikking van 3 augustus 2021 heeft de rechtbank
- bepaald dat het verzoekschrift strekkende tot homologatie van het akkoord op 6 september 2021 om 10.30 uur ter zitting zal worden behandeld via een videoverbinding;
- [verzoeker01] opgedragen de stemgerechtigde schuldeisers en aandeelhouders onverwijld schriftelijk in kennis te stellen van de beschikking.
1.8.
Op 30 augustus 2021 heeft de rechtbank een brief met bijlagen, waaronder een taxatierapport betreffende de woning van [verzoeker01] , ontvangen van mr. R.A.A. Maat, waarin hij namens [bedrijf03] B.V. (hierna: [bedrijf03] ) verklaart dat zij tegen de homologatie van het aangeboden akkoord zal stemmen. Mr. De Waard heeft daarop gereageerd bij brief van 2 september 2021.
1.9.
Bij brief van eveneens 2 september 2021 heeft mr. De Waard onder meer nieuwe crediteurenlijsten overgelegd.
1.10.
Op 3 september 2021 heeft de rechtbank de aanvullende zienswijze van de observator aangaande het homologatieverzoek ontvangen.
1.11.
Op 3 september 2021 heeft mr. R.A.A. Maat namens [bedrijf03] een afwijzingsverzoek ex artikel 383 lid 8 Fw ingediend.
1.12.
Het homologatieverzoek en het verzoek tot afwijzing van de homologatie zijn op 6 september 2021 door middel van een videoverbinding behandeld. Daarbij zijn verschenen en gehoord:
- de heer [verzoeker01] voornoemd;
- mr. J.A.A. de Waard, advocaat voornoemd;
- de heer van [naam01] , financier;
- mr. R.A.A. Maat, advocaat voornoemd;
- mevrouw [naam02] , directrice van [bedrijf03] B.V.;
- mr. D.P. Schalken, observator voornoemd.
1.13.
De rechtbank heeft tijdens de zitting de uitspraak bepaald op twee weken na datum zitting met aankondiging dat indien mogelijk de uitspraak bij vervroeging zal worden gedaan.

2.De feiten

2.1.
Bij brief van 6 juli 2021 heeft mr. De Waard, daarbij volgens de brief handelende namens “cliënte, de commanditaire vennootschap [bedrijf01] C.V., mede namens [verzoeker01] in privé”, aan de schuldeisers van zijn cliënte een crediteurenakkoord voorgelegd. Bij de brief, houdende de aanbieding van het akkoord, zijn gevoegd:
1) het reorganisatieplan,
2) de stemprocedure, en
3) de rapportage van de observator.
2.2.
In deze brief is onder meer het volgende vermeld:
“Dit betreft een verzoek op grond van de Wet Homologatie Onderhands Akkoord. Cliënt is van oordeel dat blijkens de onderliggende stukken het aangeboden akkoord een betere uitkomst geeft dan er in een faillissementssituatie kan worden verkregen.
Bijgevoegd treft u aan het reorganisatieplan, de stemprocedure en de rapportage van de observator (bijlagen). In het reorganisatieplan is het akkoord beschreven. Verzocht wordt om binnen negen dagen van heden aan te geven of u kunt instemmen met het aangeboden akkoord. Indien u kunt instemmen verzoek ik u deze brief voor akkoord getekend aan mij te retourneren. Indien u niet kunt instemmen verneem ik dat ook graag.
De onderliggende stukken kunnen worden ingezien. Indien gewenst wordt toegang verstrekt tot een portal waar alle gegevens te raadplegen zijn, een aanvraag tot toegang kan worden verzonden aan: [e_mail01] .
Door de rechtbank is reeds een observator aangewezen die de rechtbank zal adviseren of het aangeboden akkoord voldoet aan de wettelijke vereisten. De observator heeft reeds de stukken ingezien en zijn visie hierop gegeven. Deze stukken zullen ook beschikbaar zijn in het portal.”
In de brief aan de ING en ABN AMRO-Bank is anders dan aan de overige schuldeisers nog de volgende alinea toegevoegd:
“Het akkoord bestaat eruit dat de vordering van de bank volledig wordt betaald binnen drie jaar via de nieuw op te richten besloten vennootschap door middel van een herfinanciering onder verstrekking van (bestaande) zekerheden vanuit de nieuwe entiteit.”
2.3.
In het bij de brief van 6 juli 2021 gevoegde reorganisatieplan is als ‘inhoud van het akkoord’ het volgende opgenomen:
“Klasse 1: voorstel is om de schuldpositie lineair af te bouwen tot 0 in de komende drie jaren onder instandhouding van de zekerheidsrechten.
Klasse 2: voorstel is betaling van 22,75% van de vorderingen.
Klasse 3: voorstel is betaling van 45,5% van de vorderingen.
Klasse 4: voorstel is betaling van 22,75% van de vorderingen.
De privéschulden vallen buiten het akkoord, ook de hypothecaire schuld bij de Rabobank op de privé woning. Uit het opgemaakte taxatierapport blijkt dat de woning onder water staat en derhalve geen overwaarde heeft die aan de schuldeisers kan toekomen bij een faillissement van de CV en een daaropvolgend faillissement van [verzoeker01] als beherend vennoot. Verder is sprake van een lijfrentepolis maar deze valt buiten een boedel gelet op het bepaalde in artikel 21 lid 7 Fw.
De uitwerking van het akkoord is in de bijlagen zichtbaar gemaakt door duiding van de situatie per 1 mei 2021, de duiding van de situatie van de overnemende vennootschap en de duiding van de inbreng in die vennootschap en betaling van de in te brengen schulden vanuit die vennootschap (bijlagen).”
2.4.
[verzoeker01] heeft zijn schuldeisers in vier klassen ingedeeld:
Klasse 1: de zekerheidsgerechtigden
Abn Amro bank en ING Bank
De banken hebben zekerheidsrechten op de debiteuren en vervoermiddelen voor zover zij gedekt zijn in haar vorderingen. De banken worden in faillissement niet geheel gedekt, maar bij voortzetting zal er wel van een gehele dekking sprake zijn. Daarom wordt de banken gevraagd de onderneming te blijven financieren tegen andere afspraken rond het in te brengen kapitaal als achtergestelde lening.
Abn Amro bank heeft een eerste pandrecht op debiteuren, voorraad en inventaris. Deze zekerheden blijven in tact. ABN bouwt haar obligo (€ 62.500,00) af in een periode van drie jaar.
ING Bank heeft een tweede pandrecht op debiteuren, voorraad en inventaris. Deze zekerheden blijven in tact.
ING bank zal haar obligo verlagen naar € 50.000,00 en vervolgens een afbouw in drie jaar. De investeerder is bereid een borgstelling af te geven via zijn holding voor een bedrag van maximaal € 25.000,00 omdat ING een risico loopt bij voortzetten van de financiering vanuit de nieuwe entiteit vanwege haar tweede pandrecht.
Klasse 2: Kapitaalverschaffers zonder zekerheden
Dit betreffen de nabestaanden van de moeder van [verzoeker01] , de voorheen commanditair vennoot. [verzoeker01] heeft in deze geen vordering als nabestaande. Deze vordering is ontstaan vanwege het overlijden van de commandiet en de voortzetting van de onderneming door [verzoeker01]
Klasse 3: de preferente schuldeisers
De belastingdienst heeft op grond van het bodemvoorrecht aanspraak op de waarde van de bodemzaken, al hetgeen in het bedrijfspand ter stoffering daarvan aanwezig is. De waarde daarvan is in en buiten faillissement beperkt.
Klasse 4: de concurrente handelsschuldeisers
De handelsschuldeisers”.
De in het akkoord betrokken schuldeisers konden in de periode van 6 tot en met 15 juni 2021 door invulling en retournering van de brief van 6 juli 2021 hun stem uitbrengen. Op één na alle schuldeisers hebben vòòr het akkoord gestemd. Alleen [bedrijf03] heeft tegen het akkoord gestemd. [bedrijf03] is ingedeeld in klasse 4. Gelet op de stemverhoudingen is klasse 4 daarmee een tegenstemmende klasse in de zin van de wet.

3.Het verzoek tot homologatie

3.1.
[verzoeker01] verzoekt de rechtbank het op 6 juli 2021 aan de schuldeisers aangeboden akkoord te homologeren. In het verzoekschrift en de daarbij gevoegde bijlagen heeft hij onder meer het volgende naar voren gebracht.
3.2.
[verzoeker01] exploiteert een onderneming die zich richt op handel, reparatie en operational lease van personen auto's. Daarnaast handelt en repareert de onderneming zwaardere bedrijfsauto’s en verhuurt zij via “ [bedrijf02] ” personenauto’s en kleine bedrijfsbussen.
Bij vonnis van 10 februari 2021 van deze rechtbank zijn [verzoeker01] en [bedrijf01] C.V. veroordeeld tot - kortgezegd - betaling aan [bedrijf03] van achterstallige huur ten belope van € 101.422,74 te vermeerderen met rente en kosten.
Vanwege de zeer slechte financiële situatie zijn [verzoeker01] en [bedrijf01] C.V. niet in staat aan het vonnis te voldoen.
[verzoeker01] en [bedrijf01] C.V. hebben kostenbesparende maatregelen genomen, maar die hebben niet tot een positief bedrijfsresultaat geleid.
Volgens [verzoeker01] is [bedrijf02] in de kern een gezonde onderneming die een goede en afdoende winst weet te behalen. Doch als gevolg van enorme financiële tegenslagen onder meer vanwege een afschrijving van een debiteur, het wegvallen van onderverhuur en de coronapandemie, zijn er liquiditeitsproblemen ontstaan en is het bedrijf door de schuldenlast en de schuldeisers thans niet in staat om deze te voldoen.
3.3.
Om tot een verantwoorde continuïteit te komen, is een kapitaalinjectie nodig van
€ 80.000,-. De heer [naam01] heeft zich bereid verklaard daarin via zijn vennootschap [bedrijf04] B.V., onder voorwaarden als omschreven in het reorganisatieplan, te voorzien.
3.4
Na homologatie van het akkoord en de uitvoering daarvan, zal een levensvatbare
onderneming overblijven.

4.Zienswijze observator

4.1.
De observator staat niet negatief ten aanzien van het aangeboden akkoord. De observator concludeert dat de informatievoorziening vanuit [verzoeker01] voldoet aan de wettelijke vereisten. Ook de tijdslijnen wat betreft de stemming en deponering van het stemverslag zijn correct in acht genomen.
4.2.
De observator heeft [accountantskantoor01] opdracht gegeven om de reorganisatiewaarde van (de onderneming van) [verzoeker01] en [bedrijf01] C.V. te berekenen om te kunnen bepalen in hoeverre het aangeboden akkoord daaraan recht doet. [accountantskantoor01] komt in het rapport van 1 juli 2021 uit op een reorganisatiewaarde die iets hoger ligt dan de waarde waarvan het akkoord uitgaat. Daarnaast signaleert [accountantskantoor01] onder meer dat [verzoeker01] optiewaarde krijgt toegekend in de vorm van aandelen, terwijl hij daar op grond van zijn rangorde geen recht op heeft.
4.3.
De observator heeft diens voorlopige bevindingen en het rapport van [accountantskantoor01] met [verzoeker01] gedeeld. Daarop heeft [verzoeker01] € 9.837,- extra ter beschikking gesteld aan zijn schuldeisers. Naar het oordeel van de observator doet het akkoord daarmee recht aan de financiële, feitelijke en juridische situatie. De observator heeft wel geconstateerd dat de door [bedrijf03] ingebrachte taxatierapportage aangaande de woning van [verzoeker01] op een hoger bedrag sluit dan de taxatierapportage die [verzoeker01] heeft laten opmaken. Dit rapport was niet beschikbaar ten tijde van het opmaken van de zienswijze die ter gelegenheid van het aanbieden van het akkoord aan de schuldeisers is verstrekt. De observator had evenwel geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de op of omstreeks 3 maart 2021 uitgevoerde taxatie. Een taxatie is volgens de observator altijd enigszins subjectief en een momentopname. Het verschil is echter te groot om onvermeld te laten en kan mogelijk leiden tot een hogere uitkering aan concurrente crediteuren. Of dat echter ook in faillissement geldt, is volgens de observator de vraag, nu bij beide taxatierapportages is uitgegaan van de marktwaarde terwijl de ervaring leert dat in faillissement de verkoopprijs onder die marktwaarde ligt (zie artikel 384 lid 4 sub c Fw).

5.Het verzoek tot afwijzing van de homologatie

5.1.
[bedrijf03] heeft in haar verzoek tot afwijzing van de homologatie samengevat gesteld dat is voldaan aan meerdere afwijzingsgronden van artikel 384 Fw, omdat
  • de artikelen 369 e.v. Fw niet toepasselijk zijn ten aanzien van [verzoeker01] pro se, zodat de WHOA hem niet ten dienste staat;
  • ten aanzien van [bedrijf03] in het WHOA Business Plan [bedrijf02] ten onrechte de suggestie is gewekt dat het voorstel aan haar was betaling van 20% van haar vordering;
  • [verzoeker01] niet verkeert in een toestand waarin het redelijkerwijs aannemelijk is dat hij met het betalen van zijn schulden niet zal kunnen voortgaan;
  • ten aanzien van de positie van [verzoeker01] als erfgenaam en de positie van de erven in het algemeen veel onjuiste informatie wordt verstrekt en een waar ‘rookgordijn’ wordt opgetrokken;
  • het plan voor het akkoord ten onrechte geen informatie over de wijze waarop schuldeisers nadere informatie kunnen verkrijgen, bevat en ten onrechte gevraagde nadere informatie niet is verstrekt.

6.De beoordeling

Procedure, rechtsmacht en bevoegdheid
6.1.
Ingevolge artikel 384 lid 1 Fw wijst de rechtbank, nadat zij haar rechtsmacht heeft vastgesteld, het verzoek tot homologatie toe, tenzij zich één of meer van de afwijzingsgronden, bedoeld in artikel 384 lid 2 tot en met lid 5 Fw, voordoet. Voormelde afwijzingsgronden kunnen blijkens de toelichting bij het wetsvoorstel (Kamerstukken II, 2018-2019, 35 249, nr. 3, p. 16) worden onderverdeeld in de algemene afwijzingsgronden (artikel 384 lid 2 Fw) en aanvullende afwijzingsgronden (artikel 384 lid 3 tot en met 5 Fw). De afwijzingsgronden van artikel 384 lid 2 Fw zien onder meer op de vraag of het besluitvormingsproces zuiver is geweest en dienen door de rechter ambtshalve te worden getoetst. Nu er door een tegenstemmende schuldeiser tegen de homologatie is opgekomen, vindt er vervolgens een verdere toets van het akkoord door de rechter plaats (artikel 384 lid 3 Fw).
6.2.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft bij de eerdere beschikking van 24 maart 2021 in de WHOA-procedure ten aanzien van [verzoeker01] haar rechtsmacht vastgesteld en zich relatief bevoegd verklaard. Hoewel de rechtbank ten tijde van die beschikking in de veronderstelling verkeerde dat [verzoeker01] vennoot was van [bedrijf01] C.V., terwijl nu het standpunt wordt ingenomen dat (van rechtswege) sprake is (geworden) van een eenmanszaak - waarover hierna meer - is de rechtbank op grond van artikel 369 lid 8 Fw gelet op de eerdere beschikking en ook overigens gelet op de woonplaats, althans het vestigingsadres van de eenmanszaak van [verzoeker01] bevoegd om kennis te nemen van voorliggend verzoekschrift.
Afwijzingsgronden
6.3.
Het verzoek dat thans aan de rechtbank is voorgelegd, is ingediend door [verzoeker01] als eenmanszaak handelend onder de namen [bedrijf01] C.V. en [bedrijf02] . Het door [verzoeker01] overgelegde recente uittreksel van de Kamer van Koophandel bevestigt dat die eenmanszaak bestaat. Van indiening van een verzoek pro se zoals door [bedrijf03] in haar verzoekschrift tot afwijzing van de homologatie is gesteld, is dan ook geen sprake. Met de indiening van het verzoekschrift door [verzoeker01] als eenmanszaak is de ontvankelijkheid van [verzoeker01] als zodanig dan ook gegeven.
Daarnaast is de toestand ex artikel 370 lid 1 Fw reeds aangenomen bij eerdere, als hiervoor onder 1. (de procedure) gegeven beschikkingen en is voldoende summierlijk gebleken dat van de toestand als daar omschreven ook op dit moment ten aanzien van [verzoeker01] zonder meer sprake is.
6.4.
Ten aanzien van de algemene afwijzingsgronden van artikel 384 lid 2 Fw oordeelt de rechtbank als volgt.
Informatievoorziening
Artikel 384 lid 2 sub c Fw schrijft voor dat de rechtbank een verzoek tot homologatie
(onder meer) afwijst als het akkoord of de daaraan gehechte bijlagen niet alle
informatie omvatten zoals voorgeschreven in artikel 375 Fw, tenzij zodanig gebrek redelijkerwijs niet tot een andere uitkomst van de stemming had kunnen leiden. Bedoelde informatie bestaat onder meer uit:
de naam van de schuldenaar (artikel 375 lid 1 onder a Fw);
de financiële gevolgen van het akkoord per klasse van schuldeisers en aandeelhouders (artikel 375 lid 1 onder d Fw);
de waarde die naar verwachting gerealiseerd kan worden als het akkoord tot stand komt (artikel 375 lid 1 onder e Fw);
de opbrengst die naar verwachting gerealiseerd kan worden bij een vereffening van het vermogen van de schuldenaar in faillissement (artikel 375 lid 1 onder f Fw);
de bij de berekening van de waardes, bedoeld in 375 lid 1 onder e en f Fw, gehanteerde uitgangspunten en aannames (artikel 375 lid 1 onder g Fw).
Het betreft hier informatie die de stemgerechtigde schuldeisers en eventuele aandeelhouders nodig hebben om zich voorafgaand aan de stemming een geïnformeerd oordeel te kunnen vormen over het akkoord (zie artikel 375 aanhef van lid 1 Fw). De informatie die in het akkoord en de bijlagen is opgenomen moet overzichtelijk en correct zijn. Er moet sprake zijn van een compleet en helder dossier, waarbij op relatief eenvoudige wijze duidelijk wordt hoe men tot bepaalde berekeningen en de daarop gebaseerde beslissingen is gekomen.
6.5.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de informatievoorziening bij het aangeboden akkoord niet op de hierboven genoemde onderdelen 1 tot en met 5. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
6.6.
In de onderhavige kwestie is bij de rechtbank aanvankelijk de indruk gewekt dat het gaat om een voorgenomen herstructurering c.q. afwikkeling van een commanditaire vennootschap. Blijkens de aanbiedingsbrief van 6 juli 2021 is het akkoord ook als zodanig aan de schuldeisers aangeboden. Daarin spreekt mr. De Waard immers over “cliënte, de commanditaire vennootschap [bedrijf01] C.V., mede namens [verzoeker01] in privé”.
Geconstateerd wordt dat het homologatieverzoek vervolgens is ingediend door (de eenmanszaak van) [verzoeker01] en dat de inschrijving in het Handelsregister op of omstreeks 22 juli 2021 met terugwerkende kracht is gewijzigd: volgens de huidige inschrijving is het samenwerkingsverband [bedrijf01] C.V. op 5 augustus 2019 ontbonden en beëindigd en is de onderneming van [bedrijf01] C.V. per die datum voortgezet door [verzoeker01] .
Ter zitting is van de zijde van [verzoeker01] aangegeven dat de commanditaire vennootschap – achteraf bezien – met het overlijden van de enige andere vennoot, de moeder van [verzoeker01] , op 5 augustus 2019 van rechtswege is opgehouden te bestaan en vanaf die datum door [verzoeker01] feitelijk is voortgezet als eenmanszaak.
Mr. De Waard heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat de in het akkoord betrokken schuldeisers niet van de wijziging van dit inzicht, dat pas na de aanbieding van het akkoord heeft plaatsgehad, in kennis zijn gesteld.
Naar het oordeel van de rechtbank kan daarmee niet worden gezegd dat aan het bepaalde in artikel 375 lid 1 onder a Fw is voldaan.
6.7.
Naar het oordeel van de rechtbank kan evenmin worden gezegd dat aan de schuldeisers voldoende informatie is verstrekt over de waarde die naar verwachting gerealiseerd kan worden als het akkoord tot stand komt en over de waarde die naar verwachting gerealiseerd kan worden bij een vereffening in geval van faillissement.
In de eerste plaats valt op dat in het aan de schuldeisers toegezonden reorganisatieplan zelf geen enkele waarde wordt genoemd. Daarvoor dient te rade te worden gegaan bij het rapport van [accountantskantoor01] , dat in opdracht van de observator is opgemaakt. Uit dit rapport volgt, dat volgens [verzoeker01] sprake is van een reorganisatiewaarde van
€ 153.000,- en van een liquidatiewaarde van € 75.000,-. Uit het rapport van
[accountantskantoor01] noch uit de overige bij het akkoord gevoegde stukken is evenwel op te maken op welke aannames [verzoeker01] deze waardebepalingen heeft gebaseerd en via welke methodiek hij de waardes heeft berekend. Ter zitting is van de zijde van [verzoeker01] daarover opgemerkt dat [verzoeker01] feitelijk een optelling heeft gemaakt van de waarde van de aanwezige activa en dat [verzoeker01] bij de berekening van de reorganisatiewaarde en de liquidatiewaarde geen financieel deskundige heeft betrokken. Daargelaten of de door [verzoeker01] gehanteerde wijze van berekenen juist is, is deze niet ter kennis van de schuldeisers gebracht, zoals wel door artikel 375 lid 1 onder e, f en g Fw wordt voorgeschreven.
Waar het gaat om de bepaling van de liquidatie- en reorganisatiewaarde is de rechtbank voorts van oordeel dat [verzoeker01] onvoldoende transparantie heeft betracht ten aanzien van zijn privévermogen, dat naar het oordeel van de rechtbank, nu het om de herstructurering van een eenmanszaak gaat, in het akkoord dient te worden betrokken. Dit geldt met name waar het gaat om de afwikkeling van de nalatenschap van de moeder van [verzoeker01] en de waardering van zijn privéwoning.
Wat betreft de waarde van de woning constateert de rechtbank dat een door [bedrijf03] overgelegde zichttaxatie (uitgevoerd op 13 juli 2021) uitgaat van een marktwaarde die € 75.000,- hoger ligt dan de op 3 maart 2021 in opdracht van [verzoeker01] getaxeerde waarde. Gelet hierop – en indachtig de huidige overspannen huizenmarkt – had het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van [verzoeker01] gelegen om kort voor de aanbieding van het akkoord – doch ten minste in de aanloop naar de zitting – door een deskundige te laten toetsen of de bij het akkoord in aanmerking genomen waarde (nog) juist is, hetgeen [verzoeker01] heeft nagelaten.
Wat betreft de erfenis van de moeder van [verzoeker01] is ter zitting ter sprake gekomen dat het aan [verzoeker01] toekomende erfdeel niet is verdisconteerd in de “zakelijke” schuld van [verzoeker01] aan wijlen zijn moeder, zoals uit de overgelegde stukken zou kunnen worden opgemaakt, maar geheel is verrekend met een privéschuld die [verzoeker01] aan zijn moeder (en na haar overlijden dus aan de nalatenschap) had. Van bedoelde privéschuld en van de voldoening daarvan door middel van verrekening, wordt in het akkoord noch in de onderliggende stukken gewag gemaakt, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank wel had gemoeten. Bij vermelding hadden schuldeisers immers de afweging kunnen maken of zij aanspraak op (een deel van) de nalatenschap hadden kunnen of willen maken.
6.8.
Gegeven het voorgaande is de rechtbank niet alleen van oordeel dat [verzoeker01] jegens zijn schuldeisers tekort is geschoten in de informatievoorziening, maar ook dat onvoldoende valt uit te sluiten dat schuldeisers, wanneer zij wel volledig waren geïnformeerd, bij het uitbrengen van hun stem tot een andere afweging zouden zijn gekomen.
6.9.
De rechtbank zal dan ook het verzoek tot homologatie van het akkoord op de voet van artikel 384 lid 2 Fw afwijzen.
6.10.
Dit brengt met zich dat [bedrijf03] bij haar verzoek tot afwijzing geen belang meer heeft, zodat dit verzoek zal worden afgewezen. Ook de overige stellingen van partijen behoeven geen bespreking meer.

7.De beslissing

De rechtbank:
  • wijst af het verzoek van [verzoeker01] tot homologatie van het door hem aangeboden akkoord;
  • wijst af het verzoek van [bedrijf03] tot afwijzing van het homologatieverzoek.
Gewezen door mr. Leppens, voorzitter, mr. De Kroon en mr. Wouters, rechters, en in aanwezigheid van Schipper-Heijmans, griffier, in het openbaar uitgesproken op 20 september 2021.