Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[bedrijf02],
1.De procedure
2.De feiten
3.Het verzoek tot homologatie
onderneming overblijven.
4.Zienswijze observator
5.Het verzoek tot afwijzing van de homologatie
- de artikelen 369 e.v. Fw niet toepasselijk zijn ten aanzien van [verzoeker01] pro se, zodat de WHOA hem niet ten dienste staat;
- ten aanzien van [bedrijf03] in het WHOA Business Plan [bedrijf02] ten onrechte de suggestie is gewekt dat het voorstel aan haar was betaling van 20% van haar vordering;
- [verzoeker01] niet verkeert in een toestand waarin het redelijkerwijs aannemelijk is dat hij met het betalen van zijn schulden niet zal kunnen voortgaan;
- ten aanzien van de positie van [verzoeker01] als erfgenaam en de positie van de erven in het algemeen veel onjuiste informatie wordt verstrekt en een waar ‘rookgordijn’ wordt opgetrokken;
- het plan voor het akkoord ten onrechte geen informatie over de wijze waarop schuldeisers nadere informatie kunnen verkrijgen, bevat en ten onrechte gevraagde nadere informatie niet is verstrekt.
6.De beoordeling
Geconstateerd wordt dat het homologatieverzoek vervolgens is ingediend door (de eenmanszaak van) [verzoeker01] en dat de inschrijving in het Handelsregister op of omstreeks 22 juli 2021 met terugwerkende kracht is gewijzigd: volgens de huidige inschrijving is het samenwerkingsverband [bedrijf01] C.V. op 5 augustus 2019 ontbonden en beëindigd en is de onderneming van [bedrijf01] C.V. per die datum voortgezet door [verzoeker01] .
In de eerste plaats valt op dat in het aan de schuldeisers toegezonden reorganisatieplan zelf geen enkele waarde wordt genoemd. Daarvoor dient te rade te worden gegaan bij het rapport van [accountantskantoor01] , dat in opdracht van de observator is opgemaakt. Uit dit rapport volgt, dat volgens [verzoeker01] sprake is van een reorganisatiewaarde van
7.De beslissing
- wijst af het verzoek van [verzoeker01] tot homologatie van het door hem aangeboden akkoord;
- wijst af het verzoek van [bedrijf03] tot afwijzing van het homologatieverzoek.