ECLI:NL:RBZWB:2021:819

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
AWB- 20_4758
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van een huishoudelijk medewerker na eerstejaars ZW-beoordeling

Op 25 februari 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiseres, werkzaam als huishoudelijk medewerker in de thuiszorg, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 4 september 2019, waarin haar aanspraak op een Ziektewet (ZW) uitkering werd afgewezen. Eiseres was eerder in 2015 al beoordeeld en had toen te horen gekregen dat zij in staat was om meer dan 65% van haar loon te verdienen, wat leidde tot de beëindiging van haar ZW-uitkering. Na een nieuwe ziekmelding in 2018 ontving zij opnieuw een ZW-uitkering, maar het UWV oordeelde in 2019 opnieuw dat zij arbeidsgeschikt was, wat resulteerde in de beëindiging van haar uitkering per 3 juni 2019. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde dit ongegrond.

Tijdens de zitting op 28 januari 2021 was eiseres niet aanwezig, maar het UWV werd vertegenwoordigd door A.G. Lavrijsen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beoordeling door de verzekeringsartsen van het UWV zorgvuldig is uitgevoerd en dat de door hen geduide functies, waaronder productiemedewerker en machinebediende, passend zijn voor eiseres, ondanks haar gezondheidsklachten zoals COPD en diabetes. De rechtbank concludeert dat het UWV op goede gronden de ZW-uitkering van eiseres heeft beëindigd en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/4758 ZW

uitspraak van 25 februari 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [naam woonplaats] , eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 4 september 2019 (bestreden besluit) van het UWV over haar aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 28 januari 2021. Eiseres is niet verschenen. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door A.G. Lavrijsen.

Feiten en omstandigheden

1. Eiseres is werkzaam geweest als huishoudelijk medewerker thuiszorg. Voor dat werk is zij uitgevallen wegens diverse klachten, waaronder COPD, hartfalen, OSAS, diabetes (type II) en vermoeidheid. Met ingang van 2 februari 2015 ontving zij een ZW-uitkering van het UWV. Bij de zogeheten eerstejaars ZW-beoordeling (EZWB) werden functies geduid. Het UWV heeft daarop geoordeeld dat eiseres per 3 augustus 2015 in staat was om meer dan 65% te verdienen van het loon dat zij verdiende voor zij ziek werd, daarom is de ZW-uitkering met ingang van die datum beëindigd. Het hiertegen door eiseres gemaakt bezwaar is bij besluit van 25 januari 2016 door het UWV ongegrond verklaard. Dat besluit staat in rechte vast.
Eiseres heeft zich vervolgens op 12 januari 2018 ziek gemeld vanuit een WW-situatie. Met ingang van 13 april 2018 ontving zij weer een ZW-uitkering van het UWV. Bij besluit van 29 mei 2019 (primair besluit) heeft het UWV eiseres echter weer arbeidsgeschikt geacht voor haar arbeid. De ZW-uitkering is daarom beëindigd met ingang van 3 juni 2019. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Beoordelingskader

2. Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn of haar arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep is de maatstaf die geldt bij een ziekmelding na een EZWB, als betrokkene niet in enig werk heeft hervat, gangbare arbeid zoals die nader is geconcretiseerd bij de EZWB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1225). Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste één van de geselecteerde functies.
De rechtbank stelt vast dat de bij de EZWB geduide functies van productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180), samensteller elektronische apparatuur, wikkelaar (Sbc-code 267050) en machinebediende inpak-/verpakkingsmachine (Sbc-code 271093) in het geval van eiseres als haar arbeid moet worden aangemerkt.

Overwegingen

3. Het bestreden besluit is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
3.1
De verzekeringsarts b&b ziet in de door eiseres ingebrachte informatie geen aanleiding om de door de verzekeringsarts aangegeven stoornissen en klachtencomplexen voor onjuist te houden. Dat eiseres klachten ervaart wordt onderkend en bij het beoordelen van haar belastbaarheid is daar rekening mee gehouden. De bij de EZWB geduide functies zijn echter dermate licht van aard dat eiseres daar geschikt voor kan worden geacht.
3.2
Eiseres heeft hiertegen aangevoerd dat voorbij wordt gegaan aan haar huidige gezondheidssituatie. Zij wacht op een oproep van de internist en van de arts die haar behandelt voor diabetes.
3.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten, waaronder moeheid bij hartfalen, diabetes, COPD en OSAS. De verzekeringsarts b&b heeft voldoende gemotiveerd dat eiseres ook met deze klachten in staat moet worden geacht om ten minste een van de bij de EZWB geduide functies uit te voeren. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts b&b, nu eiseres niet heeft onderbouwd waarom die bevindingen onjuist zouden zijn. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het UWV op goede gronden de ZW-uitkering van eiseres heeft beëindigd per 3 juni 2019.

Conclusie

4. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
5. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier op 25 februari 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.