Op 1 maart 2021 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. Van 't Nedereind, de rechter die belast was met de behandeling van een kort geding. Het wrakingsverzoek werd ingediend op 12 februari 2021 en was gebaseerd op de stelling dat er een schijn van partijdigheid bestond. De verzoeker betoogde dat de rechter niet had ingegaan op zijn argumenten dat de zaak zich niet leende voor kort geding en dat de spoedeisendheid door hem was betwist. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter op grond van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn en dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die deze onpartijdigheid in twijfel trokken. De wrakingskamer concludeerde dat de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden geen zwaarwegende aanwijzing opleverden voor vooringenomenheid van de rechter. Daarom werd het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond verklaard, en werd besloten om de mondelinge behandeling van de zaak voort te zetten zonder verdere behandeling van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar gemaakt en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.