Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.[eiser 1] ,
[eiser 2],
1.[gedaagde 1] ,
[gedaagde 2],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 23 september 2020, met de daarin genoemde stukken; en
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 29 januari 2021, met de daarin genoemde stukken.
2.De feiten
5.Wat is de oorzaak van het gebrek?
Het ongeoorloofd verwijderen van het achterste spantbeen ter plaatse van de slaapkamer op de eerste verdieping.
Het ongeoorloofd in gebruik nemen van de zolder als bestemming slaapkamer.
Het ongeoorloofd aanpassen van de zoldervloer door [gedaagde 1] in 2014.
3.Het geschil
4.De beoordeling
- vocht- en schimmelproblemen in de gehele woning,
- vochtdoorslag bij de schoorsteen en gevels,
- het ontbreken van een spant in de slaapkamer op de zolderetage,
- non-conforme elektra in de gehele woning en in de keuken in het bijzonder,
- een rotte balk aan de voorzijde van de woning en een lekkend dak,
- een balklaag die niet voldoet aan de wettelijke normen,
- een houtkachel die is doorgeroest en onbruikbaar is,
- een trap naar zolder (door [gedaagde 1] verplaatst) die niet voldoet aan het Bouwbesluit,
- beide buren hebben over de erfgrens gebouwd (zo is de aanbouw van de buurman aan een binnenmuur van de woning gemetseld met als gevolg dat de oppervlakte van het perceel daardoor niet klopt),
- de ‘vernieuwde keuken’ uit 2018 blijkt te zijn 'vernieuwd' met materialen uit 2008, inclusief de apparatuur (niet van 2018 maar uit 2008), en
- het dak van de woning is geen 20 jaar oud maar minstens 40 jaar.
- non-conforme elektra in de gehele woning en in de keuken in het bijzonder,
- een houtkachel die is doorgeroest en onbruikbaar is, en
- een trap naar zolder (door [gedaagden] verplaatst) die niet voldoet aan het Bouwbesluit.
beide buren hebben over de erfgrens gebouwd
de gebrekkige constructie van de woning
bij de zolderverdieping blijkt feitelijk niet te achterhalen wie welke aanpassingen heeft doorgevoerd en wanneer de zolderverdieping in gebruik is genomen als slaapkamer.”Tijdens de mondelinge behandeling is door [gedaagden] c.s. nog aangegeven dat tussen het trapgat (door [gedaagden] c.s. gemaakt bij het verplaatsen van de trap) en het spantbeen nog wel een paar meter ligt, met als gevolg dat het ook niet ervoor kan worden gehouden dat het [gedaagden] c.s. redelijkerwijze bij het verplaatsen van de trap moet zijn opgevallen dat het achterste spantbeen ontbrak. Dit gebrek was overigens – zoals door [eisers] c.s. zelf is aangevoerd – niet zichtbaar, nu zich voor het ontbrekende spantbeen een wand bevond. Bij deze stand van zaken zijn door [eisers] c.s. onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen volgen dat dat [gedaagden] c.s. heeft geweten van dit gebrek.
5.De beslissing
€ 5.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 8 juli 2020, tot de dag van volledige betaling, welk bedrag verder te vermeerderen met een bedrag van
€ 635,25aan buitengerechtelijke incassokosten,
€ 157,00aan salaris advocaat, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan, en
€ 82,00aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden,