ECLI:NL:RBZWB:2021:936

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 maart 2021
Publicatiedatum
4 maart 2021
Zaaknummer
AWB- 19_4988
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit over aanvullende en na-wettelijke uitkering na beëindiging dienstverband

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het dagelijks bestuur van Orionis Walcheren. Eiser, geboren op 18 april 1958, was op 1 april 2016 ontslagen uit zijn dienstverband bij Orionis en had recht op een bovenwettelijke uitkering. Na een herberekening door Orionis werd de uitkering herleefd met ingang van 3 september 2018, maar de hoogte van de na-wettelijke uitkering werd vastgesteld op een lager bedrag dan eerder toegekend. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, stellende dat de berekening van Orionis niet correct was en dat hij recht had op een hogere uitkering. De rechtbank heeft de argumenten van eiser gevolgd en geoordeeld dat de berekeningswijze van Orionis niet in overeenstemming was met de bepalingen van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst (CAR-UWO). De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat eiser recht heeft op de aanvullende en na-wettelijke uitkering zoals eerder vastgesteld in het toekenningsbesluit van 13 mei 2016. Tevens is Orionis veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/4988 AW

uitspraak van 3 maart 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. S.H.O. Schaapherder,
en

het dagelijks bestuur van Orionis Walcheren (Orionis), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 26 april 2019 (primair besluit) heeft Orionis een bovenwettelijke uitkering op basis van eisers voormalige dienstverband bij Orionis, na herberekening, laten herleven met ingang van 3 september 2018 en de hoogte van de na-wettelijke uitkering van eiser per 1 juni 2019 bepaald..
In het besluit van 30 augustus 2019 (bestreden besluit) heeft Orionis eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 6 januari 2021. Partijen hebben deelgenomen middels een videobelverbinding. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Orionis werd vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger] , werkzaam bij [naam bedrijf 1] .

Overwegingen

Feiten en omstandigheden

1.
Eiser, geboren op 18 april 1958, is op 1 april 2016 eervol ontslagen uit zijn dienstverband bij Orionis op grond van artikel 8:3 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst (CAR-UWO).
Het UWV heeft vervolgens aan eiser per 1 april 2016 een uitkering toegekend op grond van de Werkloosheidswet (WW).
Bij besluit van 13 mei 2016 (hierna toekenningsbesluit) heeft Orionis aan eiser in aanvulling op de WW-uitkering een bovenwettelijke uitkering toegekend voor 36 uur per week met ingang van 2 april 2016 tot en met 31 maart 2019 en in aansluiting op de WW-uitkering een na-wettelijke uitkering vanaf 1 april 2019 tot zijn pensioengerechtigde leeftijd.
In het toekenningsbesluit is de hoogte van de bovenwettelijke uitkering (gegeven het maandsalaris van eiser van € 6.416,79) vastgesteld op:
- over de periode van 2 april 2016 tot en met 1 april 2017 (eerste fase): € 1.925,04 bruto per maand (inclusief vakantietoeslag), zijnde 30% van het maandsalaris;
- over de periode van 2 april 2017 tot en met 31 maart 2019 (tweede fase): € 1.283,36 bruto per maand (inclusief vakantietoeslag), zijnde 20% van het maandsalaris.
Verder is de hoogte van de na-wettelijke uitkering in het toekenningsbesluit vastgesteld op:
- over de periode vanaf 1 april 2019 tot eisers AOW-gerechtigde leeftijd: 70% van het wettelijk dagloon van € 202,17.
Eiser is met ingang van 4 september 2017 gaan werken bij [naam bedrijf 2] voor 36 uur per week. Eisers WW-uitkering is in deze periode deels doorgelopen. De betaling van de bovenwettelijke uitkering is per 4 september 2017 beëindigd, omdat eiser nul uren werkloos was (besluit van 30 oktober 2017).
Eisers dienstverband bij [naam bedrijf 2] is vervolgens per 1 september 2018 van rechtswege geëindigd.
Bij besluit van 3 september 2018 heeft het UWV eisers nieuwe recht op WW-uitkering per deze datum berekend, nu eiser naast zijn bestaande recht vanaf 1 april 2016 ook een nieuw recht op WW-uitkering heeft opgebouwd. Daarbij is vermeld dat de eerdere uitkering niet meer volledig wordt betaald en het maandloon van de nieuwe uitkering (€ 3.562,-) wordt afgetrokken van het maandloon van de eerdere uitkering (€ 2.378,15).
In het primaire besluit heeft Orionis eiser bericht dat de bovenwettelijke uitkering op basis van zijn dienstverband bij Orionis (zoals toegekend bij het besluit van 13 mei 2016) herleeft met ingang van 3 september 2018.
De hoogte van de bovenwettelijke uitkering wordt in het primaire besluit vastgesteld op:
- over de periode van 3 september 2018 tot en met 31 mei 2019: € 331,68 bruto per maand (inclusief vakantietoeslag), zijnde 20% van een bovenwettelijk maandloon van € 1.658,38.
De hoogte van de na-wettelijke uitkering wordt in het primaire besluit vastgesteld op:
- over de periode van 1 juni 2019 tot zijn AOW-gerechtigde leeftijd: € 847,38 bruto per maand (inclusief vakantietoeslag), zijnde 70% van het wettelijk dagloon van € 55,65, x 21,75 dagen.
Eisers dienstverband bij [naam bedrijf 2] geeft geen recht op een bovenwettelijke uitkering in aanvulling op een WW-uitkering.
Eiser heeft op 17 mei 2019 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Op 13 augustus 2019 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
In het bestreden besluit heeft Orionis eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Standpunt Orionis
2. Orionis stelt zich in het bestreden besluit op het volgende standpunt.
Eiser heeft opnieuw recht op aanvullende en na-wettelijke uitkering, omdat zijn WW-uitkering ook tijdens het dienstverband bij [naam bedrijf 2] is blijven doorlopen. Nu eiser echter geen recht heeft op een aanvullende uitkering op basis van zijn nieuw opgebouwd recht op WW-uitkering gebaseerd op het dienstverband bij [naam bedrijf 2] , moet volgens Orionis de hoogte van de aanvullende (en daarmee ook na-wettelijke) uitkering worden berekend aan de hand van het deel van de per 3 september 2018 toegekende/vastgestelde WW-uitkering die betrekking heeft op eisers dienstverband bij Orionis. In de brief van 13 juni 2019 is deze berekening opgenomen. Het laten herleven van de oude aanvullende en na-wettelijke uitkering voor de oorspronkelijke hoogte en duur naast de nieuwe WW-uitkering, zoals eiser betoogt, impliceert volgens Orionis een garantie-bepaling voor het geval iemand werk aanvaardt voor de einddatum van een aanvullende uitkering, terwijl de CAR-UWO een dergelijke bepaling niet bevat. Dat de rekenwijze van Orionis nadelig uitpakt voor eiser doet niet af aan de juistheid ervan, aldus Orionis.
Standpunt eiser
3. Eiser stelt dat er geen sprake is van een onafhankelijk besluit, omdat dit mede is ondertekend door zijn voormalige werkgever, Orionis. Orionis betaalt zijn uitkering en heeft dus een rechtstreeks belang bij het toekennen van een zo laag mogelijke uitkering.
Eiser voert verder aan dat zijn, per 1 april 2016, toegekende WW-uitkering, onder verrekening van inkomsten, steeds is voortgezet, en pas per 1 juni 2019 is beeïndigd. Volgens eiser staat op de website van [naam bedrijf 1] nadrukkelijk vermeld dat als het recht op WW wordt voortgezet het recht op aanvullende en na-wettelijke uitkering blijft bestaan. Omdat geen sprake is van een nieuw WW-recht, moet ook geen nieuwe berekening van zijn aanvullende en na-wettelijke uitkering plaatsvinden. Dat de WW-uitkering vanaf 3 september 2018 op een bepaalde wijze wordt uitbetaald, heeft enkel te maken met het feit dat hij anders twee lopende WW-uitkeringen zou hebben. Volgens eiser is de hoogte van de bovenwettelijke en na-wettelijke uitkering ten onrechte niet bepaald op de wijze zoals vermeld in het toekenningsbesluit van 13 mei 2016, maar op de hoogte van een toegekende WW-uitkering. Dit is niet conform de bepalingen in de CAR-UWO. De door Orionis gekozen berekeningswijze is daarmee willekeurig.
Doordat eiser werk heeft aanvaard, is hij in veel slechtere (financiële) omstandigheden komen te verkeren. De gekozen berekening van de hoogte van de aanvullende en na-wettelijke uitkering leidt tot groot financieel nadeel.
Bepalingen CAR-UWO
4. In de besluitvorming van Orionis en de correspondentie tussen partijen wordt gesproken over ‘bovenwettelijke uitkering’. Hoofdstuk 10a van de CAR-UWO ziet op bovenwettelijke uitkeringen, maar is niet van toepassing op ambtenaren die op of na 1 juli 2008 worden ontslagen, zodat dit hoofdstuk niet op eiser van toepassing is. Orionis heeft ter zitting bevestigd dat in het toekenningsbesluit en het primaire en bestreden besluit toepassing is gegeven aan hoofdstuk 10d van de CAR-UWO, waarin de aanvullende en na-wettelijke uitkering is geregeld. In het navolgende zal daarom gesproken worden over aanvullende en na-wettelijke uitkering.
De relevante bepalingen van hoofdstuk 10d van de CAR-UWO zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling rechtbank
5.1
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat geen sprake van een onafhankelijk besluit, omdat dit mede is ondertekend door Orionis. Orionis is het bevoegd gezag met betrekking tot het toekennen van een aanvullende en na-wettelijke uitkering. Orionis heeft er in dit kader op gewezen dat [naam bedrijf 1] , en niet Orionis zelf, eisers situatie heeft getoetst aan de bepalingen van de CAR-UWO, ter voorkoming van belangenverstrengeling. Er bestaat geen aanleiding om ervan uit te gaan dat de verrichte beoordeling niet op objectieve wijze heeft plaatsgevonden.
5.2
In geschil is de hoogte van de aanvullende en na-wettelijke uitkering van eiser vanaf 3 september 2018 respectievelijk 1 juni 2019.
5.2.1
De rechtbank stelt voorop dat aan eiser met het toekenningsbesluit van 13 mei 2016 een recht op aanvullende uitkering (in aanvulling op WW-uitkering) en na-wettelijke uitkering (in aansluiting op WW-uitkering) is toegekend, waarmee werd voorzien in het voorkomen van een grote inkomensval tot aan zijn AOW-gerechtigde leeftijd.
5.2.2
Vanaf aanvang van de tweede fase van de aanvullende uitkering, per 1 april 2017, ontving eiser naast zijn WW-uitkering conform het toekenningsbesluit van 13 mei 2016 een bedrag van € 1.283,36 bruto per maand, zijnde 20% van het maandsalaris naar rato van het aantal uren dat hij werkloos was, in dit geval 36 uur (artikel 10d:26, derde lid, onder b van de CAR-UWO).
Na indiensttreding bij [naam bedrijf 2] voor 36 uur per week per 1 september 2018 is eisers WW-uitkering deels doorgelopen omdat hij bij [naam bedrijf 2] minder dan 87,5% verdiende dan voorheen bij Orionis. De aanvullende uitkering kwam in deze periode niet tot uitbetaling, omdat eiser nul uren werkloos was, maar de looptijd van deze uitkering werd niet opgeschort.
Na het eindigen van het dienstverband bij [naam bedrijf 2] per 3 september 2018 heeft Orionis de hoogte van de aanvullende uitkering in de tweede fase en na-wettelijke uitkering van eiser opnieuw vastgesteld. Zo heeft eiser volgens Orionis vanaf 3 september 2018 recht op een aanvullende uitkering van € 331,68 bruto per maand. Een aanzienlijk lager bedrag dan het bedrag toegekend in het toekenningsbesluit (€ 1.283,36).
5.2.3
Niet in geschil is dat eiser vanaf 3 september 2018 weer recht heeft op uitbetaling van de aanvullende uitkering. Artikel 10d:25, eerste lid, onder c van de CAR-UWO bepaalt dat recht bestaat op een aanvullende uitkering indien de ambtenaar recht heeft op een WW-uitkering en deze ook daadwerkelijk ontvangt. Eiser voldoet aan deze voorwaarden.
5.2.4
In artikel 10d:26, derde lid, onder b van de CAR-UWO is de hoogte van de aanvullende uitkering van eiser in de tweede fase bepaald, te weten 20% van de bezoldiging naar rato van het aantal uren dat de ambtenaar werkloos is.
Partijen verschillen van mening hoe de zinsnede ‘naar rato van het aantal uren dat de ambtenaar werkloos is’ moet worden uitgelegd. Volgens eiser is hij per 3 september 2018 weer volledig werkloos (36 uur) en heeft hij recht op een aanvullende en na-wettelijke uitkering naar rato van 36 uur. Volgens Orionis is eiser deels werkloos vanwege de beëindiging van de dienstbetrekking bij Orionis en deels werkloos vanwege de beëindiging van de dienstbetrekking bij [naam bedrijf 2] en heeft hij daarom slechts voor het eerste deel recht op een aanvullende en na-wettelijke uitkering.
5.2.5.
In het bestreden besluit zoekt Orionis voor de vraag voor hoeveel uren eiser voor voornoemd eerste deel werkloos is, aansluiting bij de uitbetaling van de WW-uitkering per 3 september 2018 door het UWV.
Volgens het besluit van 3 september 2018 van het UWV bedraagt de WW-uitkering per 1 april 2016 € 2.378,15 en de WW-uitkering per 3 september 2018 € 3.562,- en wordt voor de betaling het maandloon van de nieuwe WW-uitkering (€ 3.562,-) afgetrokken van het maandloon van de eerdere WW-uitkering (€ 2.378,15).
Aan de hand van deze bedragen berekent Orionis het deel van de uitbetaalde uitkering vanuit de werkloosheid bij Orionis op een bedrag van € 1.194,30 per maand (€ 2.378,15 min (€ 3.562,- min € 2.378,15)). Door dit bedrag van € 1.194,30 te delen door € 4.756,30 (€ 1.194,30 plus € 3.562,-) en vervolgens te vermenigvuldigen met het geïndexeerde loon van € 6.604,48 maal 20%, komt Orionis op een aanvullende uitkering van € 331,68 bruto per maand.
5.2.6
De rechtbank constateert dat het besluit van het UWV, waarop Orionis zich baseert, niet spreekt over arbeidsuren en dat de vermelding van de aftrek van het genoemde hogere bedrag aan nieuwe uitkering van het genoemde lagere bedrag aan eerdere uitkering vragen oproept over de feitelijke berekening van de betaling door het UWV. Dit is ter zitting door Orionis ook erkend. Navraag door [naam bedrijf 1] bij het UWV heeft geen verdere duidelijkheid gegeven, zo stelde Orionis op zitting. De gehanteerde berekeningswijze van Orionis is zonder nadere toelichting ook niet inzichtelijk. Die berekening kan echter verder onbesproken blijven.
5.2.7
Het feit dat het eerdere recht niet volledig wordt uitbetaald, laat namelijk onverlet dat wel volledig recht bestaat op deze WW-uitkering. Het bestaande recht komt enkel niet geheel tot uitbetaling. Eisers eerste WW-recht is niet (deels) komen te vervallen door het besluit van 3 september 2018 van het UWV. Dit volgt ook niet uit dit besluit.
Enkel voor het recht op de aanvullende uitkering (artikel 10d:25 van de CAR-UWO) is relevant of de WW-uitkering daadwerkelijk wordt betaald. In artikel 10d:26 over de hoogte van de aanvullende uitkering komt een dergelijke voorwaarde of verwijzing naar de (betaling van de) WW-uitkering niet voor.
Daar komt bij dat een berekening welke WW-uitkeringsrechten tot uitbetaling komen iets anders is dan het aantal uren dat een ambtenaar werkloos is uit de dienstbetrekking met Orionis, zoals is bepaald in artikel 10d:26 van de CAR-UWO.
5.2.8
De stelling van Orionis op zitting dat de bepalingen uit de CAR-UWO niet zijn aangepast aan de WWZ die per 1 juli 2015 in werking is getreden en men daarom in dit uitzonderlijke geval een andere formule heeft proberen te vinden, maakt het voorgaande niet anders en kan niet meebrengen dat de betreffende bepalingen van de CAR-UWO dan in het nadeel van eiser worden uitgelegd.
5.2.9
Anders dan Orionis stelt kan uit de gedeeltelijke uitbetaling van de eerdere WW-uitkering dus niet worden geconcludeerd dat eiser slechts deels werkloos is, zoals bedoeld in artikel 10d:26 van de CAR-UWO. Het bestreden besluit kan wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel (artikel 3:2 van de Awb) en het motiveringsbeginsel (artikel 7:11 van de Awb) daarom niet in stand kan blijven.
5.2.10
Feit is dat het recht op WW-uitkering van eiser uit zijn beëindigde aanstelling met Orionis sinds 1 april 2016 steeds is doorgelopen. Eiser had tijdens zijn dienstverband bij [naam bedrijf 2] deels en, na beëindiging van het dienstverband bij [naam bedrijf 2] , per 3 september 2018 volledig recht op deze WW-uitkering, omdat hij op dat moment weer volledig werkloos was (36 uur). Deze WW-uitkering vloeit voort uit het arbeidsurenverlies bij Orionis. Het enkele feit dat deze WW-uitkering, naast het nieuwe recht op WW-uitkering, deels werd uitbetaald, kan, gelet op de tekst van artikel 10d:26 van de CAR-UWO, niet leiden tot het lager vaststellen van de hoogte van de aanvullende uitkering.
5.2.11
Voor de hoogte van de na-wettelijke uitkering betekent dit dat eveneens dient te worden uitgegaan van een werkloosheid van 36 uur (artikel 10d:31 van de CAR-UWO).
5.2.12
Dit brengt mee dat eiser recht heeft op een aanvullende uitkering per 3 september 2018 en een na-wettelijke uitkering per 1 juni 2019 zoals is bepaald in het toekenningsbesluit van 13 mei 2016.
5.2.13
Nu voorgaande volgt uit de tekst van de relevante bepalingen van de CAR-UWO, is, anders dan Orionis stelt, voor deze uitleg niet vereist dat in de CAR-UWO een aparte garantiebepaling is opgenomen.
Conclusie
6. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het beroep gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen.
Zelf in de zaak voorzien
7. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat eiser recht heeft op een aanvullende uitkering per 3 september 2018 en een na-wettelijke uitkering per 1 juni 2019 zoals is bepaald in het toekenningsbesluit van 13 mei 2016. De rechtbank zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. Het voorgaande leidt ertoe dat een nabetaling aan eiser moet plaatsvinden.
Griffierecht
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat Orionis aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
Proceskosten
9. De rechtbank veroordeelt Orionis in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 534,- (1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1). De verzochte vergoeding voor de eigen bijdrage komt niet voor vergoeding in aanmerking. Daartoe overweegt de rechtbank dat in een bijlage bij het Bpb een limitatieve opsomming is gegeven van proceshandelingen waarvoor een forfaitaire vergoeding kan worden toegewezen. In vergoeding van de in verband met de afgegeven toevoeging te betalen eigen bijdrage is daarbij niet voorzien.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat eiser recht heeft op een aanvullende uitkering per 3 september 2018 en een na-wettelijke uitkering per 1 juni 2019 zoals is bepaald in het toekenningsbesluit van 13 mei 2016;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt Orionis op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt Orionis in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 534,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 3 maart 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage

Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst (CAR-UWO)
Artikel 10d:1 Werkingssfeer
Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar die als gevolg van een organisatieverandering boventallig is geworden of op grond van, 8:5, 8:6 of 8:8 ontslagen wordt en de ambtenaar die op grond van artikel 8:3, 8:5, 8:6 of 8:8 ontslagen is.
Artikel 10d:2 Begripsbepalingen
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a. aanvullende uitkering: uitkering tijdens de werkloosheidsuitkering;
b. bezoldiging: het gemiddelde van de bezoldiging als bedoeld in artikel 3:1, berekend over een periode van 12 maanden direct voorafgaand aan de start van de re-integratiefase of de start van het Van werk naar werk-traject, vermeerderd met de vakantietoelage en de eindejaarsuitkering; deze wordt geïndexeerd met de generieke salarisverhoging in de gemeentelijke sector;
c. gemeentelijke sector: de gemeenten en gemeenschappelijke regelingen, die de CAR van toepassing hebben verklaard;
d. boventalligheid: de situatie dat een ambtenaar wegens reorganisatie niet kan terugkeren in de formatie na de reorganisatie;
e. na-wettelijke uitkering: de uitkering na afloop van de werkloosheidsuitkering;
f. werkloosheid: werkloosheid als bedoeld in de Werkloosheidswet, waarbij het arbeidsurenverlies voortvloeit uit de beëindiging van de aanstelling of arbeidsovereenkomst bij de gemeente;
g. werkloosheidsuitkering: uitkering op grond van de Werkloosheidswet, welke uitkering voortvloeit uit de aanstelling of arbeidsovereenkomst met de gemeente.
Artikel 10d:25 Aanvullende uitkering
1. Recht op een aanvullende uitkering heeft de ambtenaar die:
a. op grond van artikel 8:6 is ontslagen en de re-integratiefase heeft doorlopen, waarbij de situatie zoals beschreven in artikel 10d:7 tweede en derde lid niet aan de orde is; of
b. op grond van artikel 8:3 is ontslagen en het Van werk naar werk-traject heeft doorlopen, waarbij de situatie zoals beschreven in artikel 10d:19 niet aan de orde is; en
c. recht heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet en deze ook daadwerkelijk ontvangt.
2. Voorwaarde voor het verkrijgen van een aanvullende uitkering is dat de ambtenaar ten aanzien van iedere betaling van de aanvullende uitkering alle gegevens aan de gemeente overlegt die van invloed kunnen zijn op de hoogte van zijn aanvullende uitkering.
Artikel 10d:26 Hoogte aanvullende uitkering bij ontslag
1. De aanvullende uitkering kent twee fases.
2. Gedurende de eerste fase bedraagt de aanvullende uitkering:
a. voor ambtenaren met een bezoldiging tot een bedrag van € 4.375,= 10% van de bezoldiging naar rato van het aantal uren dat de ambtenaar werkloos is;
b. voor ambtenaren met een bezoldiging vanaf € 4.375,= tot een bedrag van € 5.250,= 20% van de bezoldiging naar rato van het aantal uren dat de ambtenaar werkloos is;
c. voor ambtenaren met een bezoldiging vanaf € 5.250,= 30% van de bezoldiging naar rato van het aantal uren dat de ambtenaar werkloos is.
3. Gedurende de tweede fase bedraagt de aanvullende uitkering:
a. voor ambtenaren met een bezoldiging van € 4.375,= tot een bedrag van € 5.250,= 10% van de bezoldiging naar rato van het aantal uren dat de ambtenaar werkloos is;
b. voor ambtenaren met een bezoldiging van € 5.250,= tot een bedrag van € 6.560,= 20% van de bezoldiging naar rato van het aantal uren dat de ambtenaar werkloos is;
c. voor ambtenaren met een bezoldiging vanaf € 6.560,= 30% van de bezoldiging naar rato van het aantal uren dat de ambtenaar werkloos is.
Artikel 10d:27 Duur aanvullende uitkering bij ontslag
1. De eerste fase van de aanvullende uitkering is één jaar, te rekenen vanaf de dag na de dag van ontslag.
2. De tweede fase van de aanvullende uitkering begint direct na afloop van de eerste fase en duurt tot het einde van de werkloosheidsuitkering.
Artikel 10d:29 Einde aanvullende uitkering
De aanvullende uitkering eindigt als de uitkeringsduur is verstreken.
Artikel 10d:30 Na-wettelijke uitkering
1. De ambtenaar die recht had op een aanvullende uitkering heeft recht op een na-wettelijke uitkering indien:
a. de werkloosheid direct aansluitend op de werkloosheidsuitkering voortduurt;
b. hij ten aanzien van iedere betaling alle gegevens aan de gemeente overlegt die van invloed kunnen zijn op de hoogte van zijn na-wettelijke uitkering.
Artikel 10d:31 Hoogte na-wettelijke uitkering
1. De na-wettelijke uitkering bij werkloosheid voor 36 uur of meer heeft de hoogte van de WW-uitkering, als deze zou zijn voortgezet.
2. Wanneer sprake is van minder dan 36 uur werkloosheid, wordt het bedrag van de uitkering berekend naar rato van het aantal uren dat de ambtenaar werkloos is.
3. De na-wettelijke uitkering en het inkomen dat de ambtenaar uit of in verband met arbeid ontvangt, mag de hoogte van 90% van de oude bezoldiging niet overschrijden. Het meerdere wordt gekort op de na-wettelijke uitkering.
Artikel 10d:33 Einde na-wettelijke uitkering
1. De na-wettelijke uitkering eindigt wanneer de uitkeringsduur is verstreken.
2. De na-wettelijke uitkering eindigt wanneer de werkloosheid eindigt.
3. Vanaf 15 juli 2014 eindigt de na-wettelijke uitkering op de dag waarop de ambtenaar de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.