ECLI:NL:RBZWB:2021:982

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 maart 2021
Publicatiedatum
5 maart 2021
Zaaknummer
AWB- 20_9398, 20_9399, 20_9401, 20_9403 en 20_9405
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake bijstandsuitkering en bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet

Op 4 maart 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak waarbij eiser, woonachtig in [plaatsnaam], beroep heeft ingesteld tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen. Deze besluiten betroffen de aanspraken van eiser op een bijstandsuitkering en bijzondere bijstand, zoals geregeld in de Participatiewet. De besluiten waartegen beroep is ingesteld, dateren van 25 augustus 2020 en 29 september 2020.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet heeft voldaan aan de verplichting tot betaling van griffierecht, zoals vastgelegd in artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser is schriftelijk gewezen op deze verplichting, maar het griffierecht is niet binnen de gestelde termijn ontvangen. Hierdoor zijn de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft een beroep op betalingsonmacht gedaan, maar heeft geen onderbouwende stukken overgelegd, waardoor de rechtbank dit verzoek heeft afgewezen.

De rechtbank heeft eiser opnieuw gewezen op de betalingsverplichting en aangegeven dat bij niet-tijdige betaling het beroepschrift niet-ontvankelijk verklaard kan worden. Uiteindelijk heeft de rechtbank in haar beslissing de beroepen niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen een termijn van zes weken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 20/9398, 20/9399, 20/9401, 20/9403 en 20/9405

uitspraak van 4 maart 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen,verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen diverse besluiten van het college inzake zijn aanspraken op een bijstandsuitkering en bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet.
Het gaat om twee besluiten van 25 augustus 2020 en drie besluiten van 29 september 2020,
Op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. In artikel 8:41, eerste lid, van de Awb is de verplichting opgenomen tot betaling van griffierecht. Eiser is schriftelijk gewezen op deze verplichting.
Eiser heeft een beroep op betalingsonmacht gedaan. De rechtbank heeft eiser verzocht om een onderbouwing te geven van zijn stelling dat hij het griffierecht niet kan betalen. Eiser heeft een formulier ondertekend, maar geen stukken overgelegd. De rechtbank heeft het verzoek op betalingsonmacht afgewezen.
Er is een nieuwe nota voor betaling van het griffierecht aan eiser gestuurd. Eiser is erop gewezen dat als hij niet tijdig betaald, het beroepschrift niet-ontvankelijk verklaard kan worden.
2. De rechtbank constateert dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is ontvangen. De beroepen zijn dan ook kennelijk niet-ontvankelijk.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 4 maart 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.