Op 4 maart 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiseres, vertegenwoordigd door mr. D.J.C. Post, en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Eiseres had op 20 oktober 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister inzake haar verzoek op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De rechtbank heeft het beroep versneld behandeld en vastgesteld dat de beslistermijn was verstreken voordat eiseres beroep had ingesteld. De rechtbank oordeelde dat het beroepschrift voldeed aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat eiseres rechtsgeldig beroep had ingesteld.
De rechtbank constateerde dat eiseres niet had gereageerd op een brief van de rechtbank van 8 januari 2021, waarin werd gevraagd of zij het eens was met het besluit van de minister van 24 december 2020. Aangezien eiseres niet had gereageerd, ging de rechtbank ervan uit dat zij het niet eens was met dit besluit. De rechtbank besloot het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk te verklaren en het beroep tegen het besluit van 24 december 2020 door te verwijzen naar de minister ter behandeling als bezwaar.
De rechtbank droeg de minister op het door eiseres betaalde griffierecht van € 354,- te vergoeden en veroordeelde de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 267,-. Deze uitspraak werd gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande en openbaar gemaakt op 4 maart 2021.