ECLI:NL:RBZWB:2021:991

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 maart 2021
Publicatiedatum
8 maart 2021
Zaaknummer
02-060239-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. de Brouwer
  • A. Beudeker
  • J. Schuur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot verkrachting, mishandeling en vernieling met voorwaardelijke straf

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 maart 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot verkrachting, mishandeling en vernieling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 18 februari 2018 in Oosteind, gemeente Oosterhout, heeft geprobeerd om het slachtoffer, met wie hij een relatie had, te verkrachten. Dit gebeurde in de woning van het slachtoffer, waar ook hun gezamenlijke zoontje aanwezig was. De verdachte heeft met geweld geprobeerd om seksuele handelingen te verrichten, ondanks herhaaldelijke weigeringen van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en getuigen als betrouwbaar beoordeeld, en heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Dit voorwaardelijke deel is opgelegd om de kans op een respectvoller contact tussen de verdachte en het slachtoffer te bevorderen, gezien hun gezamenlijke ouderrol. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan het slachtoffer van € 5.000,- voor immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie voor een hogere straf niet volledig toegewezen, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/060239-20
vonnis van de meervoudige kamer van 5 maart 2021
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1986 te [Geboorteplaats] ,
wonende te [Adres verdachte]
raadsman mr. R.G.J. van Kerkhof, advocaat te Gilze, ter terechtzitting waargenomen door zijn kantoorgenoot mr. G. Demir.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 februari 2021, waarbij de officier van justitie, mr. Gaillard, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer, dat verdachte
- op 18 februari 2018 in Oosteind geprobeerd heeft om [Slachtoffer] te verkrachten of haar heeft aangerand,
- tussen 12 februari 2016 en 28 februari 2018 in Oosteind zijn levensgezel [Slachtoffer] meerdere malen heeft mishandeld,
- op 25 februari 2018 in Oosteind een ruit van [Naam 1] heeft vernield.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Voor feit 3 baseert de officier van justitie zich op de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte. Voor feit 2 baseert de officier van justitie zich op de aangifte, de verklaring van de getuigen [Naam 2] en [Naam 3] en de foto’s die bij de GGD zijn genomen. Zij acht wettig en overtuigend bewezen dat er sprake was van mishandeling op 18 februari 2018, maar niet dat het plaatsvond in de gehele ten laste gelegde periode. Voor het meerdere vraagt zij dan ook vrijspraak. Voor feit 1 is de officier van justitie van mening dat de aangifte, het geconstateerde letsel, de getuigenverklaringen van [Naam 2] en [Naam 3] en de kapotte onderbroek van aangeefster voldoende bewijs leveren voor een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen voor feit 1. Zowel voor het primair als het subsidiair tenlastegelegde is niet voldaan aan het bewijsminimum, nu een gescheurde onderbroek niets zegt over een poging tot verkrachting of aanranding. De verdediging stelt dat er niet zonder meer kan worden uitgegaan van de juistheid van de aangifte. Zo verklaart aangeefster wisselend over het wel of niet voorhanden hebben van een of twee telefoons tijdens de ruzie op 18 februari 2018 en blijkt uit navraag bij de buren dat zij regelmatig horen dat er ruzie is, maar juist die nacht niets hebben gehoord. Ook het feit dat aangeefster verklaart op 12 februari 2018 te zijn mishandeld, maar dan een week later gezellig naar het bos gaat met verdachte, komt de verdediging vreemd voor. Gelet hierop kan niet worden voldaan aan het bewijsminimum, wat maakt dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1.
Ook voor feit 2 dient vrijspraak te volgen met eenzelfde onderbouwing als voor feit 1. Daar komt bij dat niet kan worden vastgesteld wanneer het letsel is ontstaan dat te zien is op de zich in het dossier bevindende foto’s. Als er al een veroordeling zou volgen voor dit feit, dan zou er hoogstens één incident bewezen kunnen worden verklaard. Gelet op de bekennende verklaring van verdachte wordt ten aanzien van feit 3 geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten 1 en 2
Betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster
De rechtbank constateert dat de discussie over de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster, zowel voorafgaand aan de zitting bij de rechter-commissaris, als ook ter zitting, zich heeft toegespitst op de onduidelijkheden over het wel of niet kunnen beschikken over een telefoon door aangeefster op bepaalde momenten in de nacht van 18 februari 2018. De rechtbank overweegt hieromtrent dat het een hectische nacht moet zijn geweest. Volgens de verklaring van aangeefster zijn er meerdere momenten geweest waarop de gemoederen weer bedaard leken, waarna de ruzie en het geweld weer oplaaiden. Dat aangeefster in haar aangifte niet exact weet te reproduceren waar haar telefoon(s) zich op bepaalde momenten bevonden, acht de rechtbank niet meer dan voorstelbaar. Dat maakt haar aangifte op de cruciale punten voor de feiten 1 en 2 niet onbetrouwbaar. Daarbij komt dat de verklaring van aangeefster niet alleen wordt ondersteund door de verklaring van getuige [Naam 3] , die verklaart over de gemoedstoestand van aangeefster de volgende ochtend en globaal te horen kreeg wat er die nacht was voorgevallen, maar ook door de op zitting getoonde foto’s van het letsel die door verbalisanten bij de GGD zijn genomen. Op die foto’s, gedateerd 18 februari 2018, constateert de rechtbank zichtbare verwondingen die gelet op de kleuren als ‘recent’ kunnen worden betiteld, welke recente verwondingen passen in het verhaal van aangeefster. Tot slot past ook de in beslag genomen kapotte onderbroek in de verklaring van aangeefster. De rechtbank heeft dan ook geen reden om aan te nemen dat aangeefster op de wezenlijke onderdelen niet de waarheid heeft gesproken In dat verband merkt de rechtbank tot slot op dat aangeefster feitelijk een genuanceerd verhaal van het verloop van de nacht heeft verteld. Er is geen sprake geweest van een aanval uit het niets door verdachte, maar van een gezamenlijk filmpjes van de familie kijken op haar slaapkamer waarbij verdachte langzaamaan ontspoort.
Gelet op het voorgaande leidt de rechtbank uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen af dat verdachte op 18 februari 2018 geprobeerd heeft [Slachtoffer] te verkrachten. Hij kwam meerdere malen bij haar liggen, terwijl zij aangaf dat niet te willen, en probeerde telkens seks met haar te hebben door haar vast te pakken, op bed en later over de wasmachine te duwen, tegen haar aan te rijden, aan haar kleding te trekken, haar onderbroek kapot te trekken en met zijn penis tegen haar billen en vagina te duwen. Daarbij werd het slachtoffer stevig beetgepakt, geslagen, en geduwd omdat zij niet mee wilde werken. Naar hun uiterlijke verschijningsvorm waren de handelingen gericht op het seksueel binnendringen van het lichaam van aangeefster, maar door haar verzet is dat niet gelukt. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder feit 1 primair tenlastegelegde poging verkrachting op 18 februari 2018 heeft gepleegd en de onder feit 2 tenlastegelegde mishandeling op dezelfde datum.
Voor feit 2 merkt de rechtbank op dat in de tenlastelegging staat dat het om mishandeling van een levensgezel gaat. Aangeefster heeft in het informatief gesprek zeden van 22 februari 2018 echter verklaard dat de relatie tussen haar en verdachte al tien maanden definitief over was. Verdachte woonde enkel nog bij haar omdat hij nog geen andere plek had om te verblijven. Daarom was op 18 februari 2018 geen sprake meer van het begrip levensgezel als in de wet bedoeld. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank verder van oordeel dat voor de bij feit 2 tenlastegelegde periode vóór 18 februari 2018 het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt. Daarvan zal verdachte worden vrijgesproken.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat bij de feiten 1 en 2 op 18 februari 2018 sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De bewezenverklaarde gedragingen leveren in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt. De feitelijke handelingen van feit 2 vormen namelijk een belangrijk deel van het bij de poging verkrachting gebruikte geweld.
Feit 3
Gelet op de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte over feit 3, de vernieling van een ruit, komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van dit feit.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 18 februari 2018 te Oosteind, gemeente Oosterhout, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld [Slachtoffer] te dwingen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [Slachtoffer] ,
- ( geheel of gedeeltelijk ontkleed) tegen die [Slachtoffer] aan is gaan liggen en
- die [Slachtoffer] op bed heeft getrokken en op/over het bed en de wasmachine en de grond heeft gegooid en
- met kracht tegen de armen van die [Slachtoffer] heeft geslagen en
- met kracht die [Slachtoffer] bij haar nek heeft vastgepakt en
- die [Slachtoffer] heeft vastgehouden en
- met kracht aan de (onder)broek van die [Slachtoffer] heeft getrokken en
- die [Slachtoffer] heeft betast/gestreeld aan/over haar buik en/of zij en/of heup(en) en
- rijdende bewegingen heeft gemaakt tegen het lichaam van die [Slachtoffer] en
- zijn penis tegen de vagina en billen van die [Slachtoffer] heeft geduwd
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
op 18 februari 2018 te Oosteind, gemeente Oosterhout, [Slachtoffer] , heeft mishandeld door voornoemde [Slachtoffer]
- met kracht bij haar armen vast te pakken en
- met kracht op/tegen haar armen te slaan/stompen en
- over het bed en over de wasmachine en op de grond te gooien en
- bij haar hals vast te pakken en vast te houden;
3
op 25 februari 2018 te Oosteind, gemeente Oosterhout opzettelijk en wederrechtelijk een ruit (van een keukendeur), die aan [Naam 1] toebehoorde, heeft vernield;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging gaat uit van vrijspraak voor feiten 1 en 2 en een bewezenverklaring voor de vernieling (feit 3). Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is dan niet op zijn plaats. Daarbij komt dat verdachte niet meer in aanraking is gekomen met politie en justitie sinds februari 2018, ondanks dat hij aangeefster nog met regelmaat tegenkomt. Juist gelet ook op het voortdurende contact tussen verdachte en aangeefster vanwege hun kind, lijkt een voorwaardelijke straf veel beter op zijn plaats.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op zondag 18 februari 2018 schuldig gemaakt aan een poging verkrachting van slachtoffer [Slachtoffer] en haar daarbij mishandeld. Dit is gebeurd in haar woning waar ook hun gezamenlijke zoontje van drie sliep. Verdachte verbleef daar ook, maar hun relatie was over en verdachte en aangeefster sliepen al tien maanden in aparte kamers. Zaterdag 17 januari 2018 rond middernacht drong verdachte er bij het slachtoffer op aan om op haar slaapkamer samen verder te kijken naar filmpjes op een usb-stick. Het slachtoffer stemde daar mee in en ze zijn vervolgens rond 00.15 uur naar haar slaapkamer gegaan. Het samen filmpjes kijken, ontaardde vervolgens in een poging verkrachting. Verdachte heeft daarbij met het nodige geweld geprobeerd om seks te hebben met het slachtoffer. Zij heeft duidelijk gezegd dat zij het niet wilde en zich ook verzet, maar verdachte heeft meerdere malen geprobeerd met geweld zijn zin door te drijven. Dat dit voor het slachtoffer bijzonder beangstigend is geweest, blijkt ook uit het feit dat zij het weekend daarna de sloten van haar woning heeft laten vervangen. Dat durfde ze pas toen verdachte dat weekend weg was naar het buitenland. Het heeft verdachte er echter niet van weerhouden om bij terugkomst wederom een duidelijk signaal van het slachtoffer te negeren. Om zich toch toegang tot de woning van het slachtoffer te verschaffen, heeft hij namelijk op 25 februari 2018 met een baksteen de ruit van de deur van de keuken vernield, waar op dat moment het slachtoffer hun zoontje wat te eten wilde geven. Zij is daarop met hun zoontje naar de slaapkamer gevlucht, waar ze zich heeft opgesloten en de politie heeft gebeld. Pas toen verdachte weg was gegaan, durfde zij weer naar buiten te komen.
Verdachte verklaart zelf dat hij een schreeuwlelijk is en dat hij dominant kan zijn. Het gesprek van de rechtbank met verdachte op de zitting bevestigt die dominantie. Daarbij heeft verdachte herhaaldelijk respectloos gesproken over het ook op zitting aanwezige slachtoffer. Die houding en zijn ontkenning van de feiten 1 en 2, die de rechtbank wel bewezen acht, vindt de rechtbank zorgelijk.
De aard en ernst van de feiten rechtvaardigen een forse straf. Het spreekt voor zich dat er in zedenzaken vaak lange onvoorwaardelijke gevangenisstraffen worden opgelegd omdat de impact van dit soort zaken op het slachtoffer groot is. Zo ook in deze zaak. Dat blijkt uit de slachtofferverklaring die ter zitting werd voorgelezen. Nu er sprake is van een eendaadse samenloop van feit 1 en 2 acht de rechtbank als uitgangspunt een gevangenisstraf van 18 maanden passend.
Door de verdediging is echter terecht opgemerkt dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank zal hier rekening mee houden door een deel van deze 18 maanden voorwaardelijk op te leggen. Een deels voorwaardelijke straf kan bovendien bijdragen aan het realiseren van een respectvoller contact van verdachte met het slachtoffer. Zij zullen immers met elkaar in contact moeten blijven, nu zij samen ouders zijn van een zoontje.
Aan verdachte zal worden opgelegd een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [Slachtoffer] vordert een schadevergoeding bestaande uit immateriële schade ter hoogte van € 5.000,- voor feit 1, € 2.500,- voor feit 2 en € 1.500,- voor feit 3. De benadeelde heeft de schade per feit gesplitst voor het geval er onverhoopt een gedeeltelijke vrijspraak zou volgen. De benadeelde partij erkent dat er een mate van overlap is tussen de feiten.
De rechtbank is van oordeel dat de immateriële schade tot een totaalbedrag van € 5.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 18 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, een rechtstreeks gevolg is van de bewezen verklaarde feiten, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde acht de rechtbank tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 55, 57, 242, 300, 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Poging tot verkrachting;
feit 2:Mishandeling;
feit 3:Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel aan een ander toebehoort, vernielen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [Slachtoffer] van € 5.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 18 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [Slachtoffer] € 5.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 18 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, te betalen;
- bepaalt dat bij niet betaling 60 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Brouwer, voorzitter, mr. Beudeker en mr. Schuur, rechters, in tegenwoordigheid van Van Rensch, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 5 maart 2021.
Mr. Schuur is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 18 februari 2018 te Oosteind, gemeente Oosterhout, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [Slachtoffer] te dwingen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [Slachtoffer] , waarbij verdachte meermalen,
althans eenmaal
- ( geheel of gedeeltelijk ontkleed) tegen die [Slachtoffer] aan is gaan liggen en/of
- die [Slachtoffer] op bed heeft getrokken en/of op/over het bed en/of de wasmachine en/of de grond heeft gegooid en/of
- met kracht tegen de arm(en), althans het lichaam van die [Slachtoffer] heeft geslagen en/of
- met kracht de mond van die [Slachtoffer] heeft dichtgedrukt en/of die [Slachtoffer] bij haar nek heeft vastgepakt en/of
- die [Slachtoffer] heeft vastgehouden en/of aan haar haren heeft getrokken en/of
- met kracht aan de (onder)broek van die [Slachtoffer] heeft getrokken en/of
- die [Slachtoffer] heeft betast/gestreeld aan/over haar buik en/of zij en/of heup(en) en/of
- rijdende bewegingen heeft gemaakt tegen het lichaam van die [Slachtoffer] en/of
- zijn penis tegen de vagina en/of billen van die [Slachtoffer] heeft geduwd
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 februari 2018 te Oosteind, gemeente Oosterhout, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [Slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het betasten/strelen aan/over de buik en/of zij en/of heup(en) van die [Slachtoffer] en/of het maken van rijdende bewegingen tegen het lichaam van die [Slachtoffer] en/of het duwen van zijn penis tegen de vagina en/of billen van die [Slachtoffer] ,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het meermalen, althans eenmaal (geheel of gedeeltelijk ontkleed) tegen die [Slachtoffer] aanliggen en/of met kracht op het bed trekken van die [Slachtoffer] en/of op/over het bed en/of wasmachine en/of de grond gooien van die [Slachtoffer] en/of met kracht tegen de arm(en), althans lichaam slaan van die [Slachtoffer] en/of met kracht de mond dichtdrukken en/of vastpakken bij de nek van die [Slachtoffer] en/of vasthouden en/of aan de haren trekken van die [Slachtoffer] en/of met kracht uittrekken van de (onder)broek van die [Slachtoffer] ;
2
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 februari 2016 tot en met 18 februari 2018 te Oosteind, gemeente Oosterhout zijn levensgezel, [Slachtoffer] , (telkens) heeft mishandeld door voornoemde [Slachtoffer] een of meermalen
- met kracht bij haar arm(en) vast te pakken en/of
- met kracht op/tegen haar arm(en) en/of gezicht te slaan/stompen en/of
- aan haar haren te trekken en/of
- over het bed en/of over de wasmachine en/of op de grond te gooien en/of
- haar mond dicht te drukken en/of
- om/bij haar keel/hals vast te pakken en/of vast te houden;
3
hij op of omstreeks 25 februari 2018 te Oosteind, gemeente Oosterhout opzettelijk en wederrechtelijk een ruit (van een (keuken)deur), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [Naam 1] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;

11.Bijlage II

De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer 2018040536 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 84,
of
een pagina van het eindproces-verbaal met registratienummer PL2000-2018087867 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 102, dat achter het hiervoor genoemde eindproces-verbaal is gevoegd.
Feiten 1 en 2
Het proces-verbaal van aangifte van [Slachtoffer] , pagina 41 e.v. van voornoemd eindproces-verbaal 2018040536, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Plaats delict: [Straatnaam 1] , gemeente Oosterhout.
En als verklaring aangeefster:
Mijn naam is [Slachtoffer] . Mijn adres is [Straatnaam 1] . Ik doe aangifte tegen [Verdachte] . Op zaterdag 17 februari 2018 was ik weggeweest met [Verdachte] en mijn zoontje. Thuis heb ik mijn zoontje op bed gelegd. Rond 12 uur drong [Verdachte] erop aan naar bed te gaan. Ik zei dat ik naar mijn eigen kamer ging en hij in zijn eigen kamer. Hij wilde de dag leuk afsluiten. Ik ben overstag gegaan om samen met hem op mijn kamer filmpjes op een usb-stick verder te gaan kijken. Rond 00.15 uur zijn we naar boven gegaan. Hij had zich uitgekleed en alleen zijn boxer aan. Ik had mijn hemdje aan en onderbroek en pyjamabroek. Hij lag eerst op het dekbed en ik eronder. Toen hij begon te strelen, hij onder het dekbed lag. Hij lag achter mij en ik voelde dat hij opgewonden was. Hij lag met zijn stijve geslachtsdeel tegen mij aan duwde. Hij begon eerst met strelen, ik duwde hem weg, daarna weer met zijn arm om mij heen dat ik hem weer wegduwde.
Ik heb duidelijk aangegeven dat ik geen lichamelijk contact wilde. Hij zei dat hij geen intentie had om seks te hebben. Hij wilde een knuffel, een aanraking, liefde, maar ik gaf aan dat ik dit niet wilde. Hij miste mij en dat we al lang geen seks hadden gehad. Hij werd niet gelijk heel boos, maar toen ik merkte dat het niet daarbij bleef en dat ik omhoog ging om uit bed te stappen omdat het niet ophield. Hij werd toen echt boos en kwaad. Hij heeft me toen terug gegooid op bed, op mijn rug.
Hij trok aan mijn onderbroek en pyjamabroek. Hij trok er steeds aan. Ik probeerde dit tegen te houden door mijn broek en zo vast te houden. Ik zag ook op dat moment dat zijn boxershort uit was. Hij zei dat ik het hem moest gunnen, dat hij allang geen seks had gehad, ik was een hoer en ik gaf vroeger aan iedereen mijn kut. Ik kon niet tot hem doordringen, hij deed mij pijn.
Ik lag op mijn rug. Hij zat op zijn knieën tussen mijn benen. Ik hield mijn broek omhoog. Hij heeft mij op mijn arm gestompt en de andere arm heeft hij los proberen te krijgen. Hij heeft mij pijn gedaan, ik zei dat ook tegen hem, dat hij mij pijn deed. Hij hield er niet mee op.
Hij merkte dat ik niet mijn onderbroek en broek ging loslaten. Ik kon ertussenuit komen en dat ik op de rand van mijn bed zat. We gingen toen naar beneden om een sigaret te roken, toen reageerde hij weer normaal.
Ik ben alleen naar boven gegaan en op bed gaan liggen. Na enkele minuten kwam hij weer op mijn kamer. Hij gaf aan dat hij even bij me wilde liggen, meer niet. Ik zei tegen hem dat ik dit ook niet wilde. Hij zei: Ik wil alleen bij je liggen, je hoef niet bang te zijn, ik doe niets". Hij kwam toen weer achter mij liggen. Hij kwam niet tegen mij aan liggen. Maar later ging hij weer tegen mijn aan liggen, zijn arm en been over mijn heen. Dan begin het weer opnieuw. Hij begint dan weer te schreeuwen en te schelden. Ik kroop weg op mijn bed, naar achteren. Hij pakte mij vast en gooide me weer terug. Ik deed er alles aan om mijn broek omhoog te houden. Het stopte weer doordat ik zei dat ik iets wilde drinken en dat ik naar beneden ging.
Ik zei beneden tegen hem dat hij mij met rust moest laten. Ik ben op de bank gaan zitten, ik vroeg aan hem waarom hij door bleef gaan als ik aangaf dat ik het niet wilde. Ik ging weer alleen naar boven. Ik dacht dat hij mij met rust zou laten. Hij kwam weer naar mijn kamer. Hij zei dat het zo'n leuke dag was en waarom het niet mocht. Hij wilde bij mij slapen en ik zei dat dit niet ging gebeuren. Hij zei dat hij alleen bij me wilde liggen en dat hij mij even wilde vast houden. Ik zei dat ik het niet fijn vond dat hij mij vast hield. Hij wilde liefde tonen door mij vast te houden en te knuffelen. Ik merkte dat hij begon te rijden. Ik voelde zijn stijve tegen mijn kont aan en dat hij zo probeerde. Ik voelde dat hij zijn penis tegen mijn vagina en billen aan duwde. Hij hield me vast met twee armen. Hij probeerde ertussen te komen. Hij hield mij vast, ik lag op mijn linkerzij.
Ik had mijn pyjama broek nog vast, mijn onderbroek scheurde. Daar schrok hij van en liet wat los. Ik zei dat ik naar de wc moest en dat ik bijna in bed ging plassen. Ik kon toen uit bed komen en naar de badkamer lopen. Hij liep achter mij aan. Mijn onderbroek begon te scheuren omdat hij er zo aan het trekken was. Mijn onderbroek zakte ook zo naar beneden toen ik naar de wc ging, dat kwam doordat hij op bed aan een kant kapot gescheurd was. Ik ging plassen en hij stond naast mij. Ik ging nog wat drinken uit de wasbak. Hij pakte mij vast en gooide mij over de wasmachine en probeerde mijn broek naar beneden te trekken. Toen ik met mijn buik op de wasmachine lag, hield hij mij in mijn nek vast en duwde mij zo naar beneden. Hij was op me aan het rijden. De broek zat hoog en hij bleef tegen mijn aan rijden. Hij heeft me op de grond gegooid. Ik schreeuwde. Daarna heeft hij niks meer geprobeerd.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [Naam 3] , pagina 59 e.v. van voornoemd eindproces-verbaal 2018087867, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Ik ben bevriend met [Slachtoffer] en ken haar al sinds 2012. Ik ken de geschiedenis tussen [Slachtoffer] en [Verdachte] . Op zondag 18 februari 2018, omstreeks 9.30 uur kwam [Slachtoffer] bij mij aan de deur met haar zoon [Naam 4] . Ik zag aan haar dat er iets aan de hand was. Ik zag dat ze kringen onder haar ogen had en dat ze verdrietig was. Ze was ontdaan en zag er erg moe uit. Het werd mij gelijk duidelijk dat er iets was voorgevallen. Ze was erg stil en vertelde toen in grote lijnen dat ze de vorige nacht ruzie had gehad met [Verdachte] en dat ze naar een huisarts wilde. Ze gaf ook aan dat ze aangifte wilde doen bij de politie. Ik zag dat haar handen onder de krassen zaten, hierop vertelde ze dat [Verdachte] haar pijn had gedaan tijdens de ruzie. Ik heb die middag op haar zoontje gepast en [Slachtoffer] is naar de huisarts gegaan. Toen ze terug kwam van de huisarts was [Slachtoffer] erg ontdaan.
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 55 van voornoemd eindproces-verbaal 2018040536, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Verbalisant [Naam 5] heeft op 18 februari 2018 blauwe plekken en striemen op de beide armen van aangeefster waargenomen. Op haar rechter onderarm stonden drie vingers afgebeeld. Verbalisant heeft foto’s genomen van het letsel.
De eigen waarneming van de rechtbank, inhoudende - zakelijk weergegeven - :
Het letsel dat te zien is op de foto’s, gedateerd 18 februari 2018 op de pagina 18 e.v. van het eindproces-verbaal 2018087867, is recent letsel. Deze foto’s zijn dezelfde als die na het hiervoor bij III. genoemde proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [Naam 5] zijn gevoegd op p. 56 e.v. van eindproces-verbaal 2018040536.
De kennisgeving van inbeslagneming, pagina 82 en 83 van voornoemd eindproces-verbaal:
Op 22 februari 2018 is onder aangeefster een zwarte kapotte onderbroek in beslag genomen.
De verklaring van verdachte op zitting, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
In de nacht van 17 op 18 februari 2018 was ik met mevrouw [Slachtoffer] in de woning aan [Straatnaam 2]
Feit 3
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 3 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het wetboek van Strafvordering:
  • de aangifte van [Slachtoffer] namens [Naam 1] eindproces-verbaal 2018087867, pagina 1 en 2;
  • de bekennende verklaring van verdachte op zitting.