Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
wonende te [Adres]
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 maart 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 16 oktober 2018 in Etten-Leur betrokken was bij een verkeersongeval. De verdachte werd beschuldigd van het veroorzaken van een ongeval waarbij een voetganger, mevrouw [Slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel opliep. De officier van justitie stelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (WVW) door roekeloos en onvoorzichtig te rijden. De verdediging betwistte dit en voerde aan dat de verdachte niet verwijtbaar had gehandeld, omdat hij kortstondig was verblind door de zon.
De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld en vastgesteld dat de verdachte zich aan de verkeersregels had gehouden en geen alcohol of drugs had gebruikt. De rechtbank concludeerde dat de verdachte op het moment van het ongeval werd verblind door de zon, wat hem verhinderde om tijdig te anticiperen op de voetganger. De rechtbank oordeelde dat er geen aanwijsbare oorzaken van buitenaf waren die invloed hadden op het rijgedrag van de verdachte, en dat hij niets meer of minder had gedaan dan wat van een gemiddeld automobilist verwacht mag worden.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, evenals van de subsidiaire en meer subsidiaire tenlasteleggingen, omdat niet bewezen kon worden dat zijn handelen gevaar op de weg heeft veroorzaakt. De rechtbank benadrukte dat de gevolgen van het ongeval zeer ingrijpend waren, maar dat dit niet automatisch leidt tot schuld in de zin van de Wegenverkeerswet.