ECLI:NL:RBZWB:2022:103

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 januari 2022
Publicatiedatum
12 januari 2022
Zaaknummer
02-166432-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling poging doodslag met betrekking tot steekincident

Op 13 januari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging doodslag. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 30 december 2021, waarbij de officier van justitie, mr. M. Fimerius, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte, geboren in 1989 en gedetineerd in P.I. Middelburg, werd bijgestaan door raadsman mr. J. Wouters. De tenlastelegging hield in dat de verdachte geprobeerd had een slachtoffer te doden door hem met een mes te steken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door meerdere steken toe te brengen aan vitale lichaamsdelen van het slachtoffer, bewust de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer had aanvaard. Ondanks de ontkenning van de verdachte, die beweerde op het moment van de steekpartij in Antwerpen te zijn, concludeerde de rechtbank dat de verklaringen van de aangever en getuigen voldoende bewijs boden voor de betrokkenheid van de verdachte. De rechtbank achtte de poging doodslag wettig en overtuigend bewezen en legde een gevangenisstraf van drie jaar op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank weegt de ernst van het feit zwaar, gezien de impact op de aangever en de openbare veiligheid.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-166432-21
vonnis van de meervoudige kamer van 13 januari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats] ,
nu gedetineerd in P.I. Middelburg,
raadsman mr. J. Wouters, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 december 2021, waarbij de officier van justitie, mr. M. Fimerius, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden, dan wel heeft geprobeerd hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door hem met een mes te steken.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primaire feit wettig en overtuigend bewezen. Uit het dossier volgt dat verdachte degene is geweest die aangever heeft geprobeerd te doden. Aangever verklaart dat hij denkt dat [naam] iets te maken heeft met de steekpartij. Hij weet zijn daadwerkelijke naam niet, maar geeft zijn adresgegevens, weet dat [naam] in een Opel Corsa rijdt en verklaart dat [naam] een litteken op zijn borst heeft. Verder verklaren meerdere getuigen dat de dader een blauwe jas of hoodie droeg. Verdachte is kort naar de steekpartij aangehouden. Hij rijdt dan in een Opel Astra en bij zijn aanhouding wordt tevens geconstateerd dat hij een blauwe jas en een spijkerbroek draagt. Daarnaast is op de camerabeelden, waarop is te zien dat aangever door de dader wordt achtervolgd, een sterke gelijkenis te zien tussen de dader en verdachte. Verdachte ontkent dat hij bij de steekpartij is betrokken, maar dit is niet overtuigend. Verdachte verklaart dat hij die middag in Antwerpen was, maar geeft geen informatie over personen die dat kunnen bevestigen. Ook is er vrijwel direct na het incident met ANPR een hit van de Opel Astra waar verdachte in reed waargenomen op de A58/4 richting Antwerpen. Ten slotte bevestigt verdachte bij de politie het litteken waar aangever ook over heeft verklaard. Uit dit alles tezamen blijkt dat het verdachte is geweest die aangever heeft gestoken.
Door met het mes in het lichaam van aangever, met name in zijn hals, pols en hoofd te steken heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard op de dood van aangever. Door in die lichaamsdelen te steken blijkt dat verdachte aangever dood wilde, waardoor een poging doodslag bewezen kan worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Er is geen bewijs dat het verdachte is geweest die aangever heeft gestoken. Aangever verklaart over ene [naam] en geeft een foutief adres, te weten het adres van de broer van verdachte. Daarnaast heeft aangever de Opel Corsa die dag zelf niet gezien. Ook het telefoonnummer waarover aangever verklaart kan niet worden gekoppeld aan verdachte. Verdachte is een drugsgebruiker en had de dag van het incident gebruikt. Daar komt bij dat de moeder van aangever de verklaring van aangever sterk heeft beïnvloed. De politie heeft zich op basis van de verklaring van aangever in het onderzoek beperkt tot één verdachte. Verdachte is waarschijnlijk slachtoffer van een vergissing. Verder ondersteunen de getuigenverklaringen en de camerabeelden de verklaring van aangever niet. Ook het
DNA-onderzoek heeft geen aanwijzingen richting verdachte opgeleverd. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken.
De verdediging heeft tevens een alternatief scenario gegeven. Uit het dossier, met name het sms-verkeer, rijst het beeld dat een derde persoon betrokken was bij het feit, te weten de Pool waar in de sms-berichten over wordt gesproken. Mogelijk hebben aangever en zijn moeder die persoon uit de wind willen houden, mede omdat aangever in het drugscircuit zit en veel vijanden heeft.
Indien de rechtbank toch tot een bewezenverklaring komt, dan wordt verzocht om vrijspraak van het primair tenlastegelegde. Uit de letselbeschrijving blijkt dat er geen sprake was van acuut levensgevaar. Verder biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten om tot een bewezenverklaring van een poging doodslag te komen. De verdediging refereert zich ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde feit aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Betrokkenheid van verdachte
Aan de rechtbank ligt de vraag voor of het verdachte is geweest die aangever heeft gestoken of dat het alternatief scenario wellicht tot de conclusie leidt dat dit een ander dan verdachte moet zijn geweest. De rechtbank overweegt als volgt.
Naar aanleiding van een melding op 19 juni 2021 om 19.44 uur van een steekpartij omstreeks 17.40 uur treffen verbalisanten aangever ter plaatse aan. Aangever was aanspreekbaar en verklaart tegen de verbalisanten vrijwel direct dat ene [naam] degene is die hem heeft aangevallen. Aangever brengt daarbij specifieke details naar voren, zoals de adresgegevens en de leeftijd van deze [naam] . Door aangever is daarnaast direct verklaard dat [naam] in een grijze Opel Corsa zou rijden. De verbalisanten onderzoeken de door aangever verstrekte gegevens en hieruit volgt dat het zou gaan om een Opel Astra met kenteken
[kenteken] . Uit de ANPR (automatische kentekenplaatherkenning)-gegevens blijkt dat de Opel Astra op dat moment, te weten rond 17.45 uur, wordt waargenomen op de A58/4 richting Antwerpen. Omstreeks 19.30 uur is het voertuig te Antwerpen aangetroffen, verdachte bleek de inzittende. De kleding die hij ten tijde van de aanhouding droeg kwam overeen met het signalement dat door aangever en getuigen is gegeven, namelijk een blauwe spijkerbroek en een blauwe gewatteerde jas. De verklaringen van verdachte dat hij die dag niet in Vlissingen is geweest en dat hij rond het tijdstip van de steekpartij al in Antwerpen was, zijn, gelet op de ANPR-gegevens en het vervolgens aantreffen van verdachte in diezelfde auto, ongeloofwaardig. Deze omstandigheden samen vragen om een verifieerbare verklaring van verdachte. Verdachte heeft verklaard dat hij het moment van de steekpartij aan het werk was in Antwerpen, maar wil niet verklaren waar en bij wie. Zijn verklaring kan daarom niet getoetst worden, waardoor een verifieerbare verklaring is uitgebleven. Verdachte heeft wel verklaard dat hij de enige is die gebruik maakt van de Opel Astra, op 19 juni 2021 zelf in die auto naar Antwerpen is gereden en dat het klopt dat hij in die auto is aangetroffen. Op basis hiervan kan worden vastgesteld dat enkel verdachte die dag gebruik heeft gemaakt van de auto.
Dat verdachte de persoon is waar aangever over verklaart blijkt verder uit de aangifte, waarin aangever verklaart over littekens die [naam] op zijn borst zou hebben, doordat er in het verleden een auto over hem is heengereden. Verdachte verklaart tijdens zijn verhoor bij de politie ook over deze gebeurtenis en ditzelfde litteken.
Ook de verklaring van verdachte dat hij niet in het bezit was van een telefoon, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Verdachte verklaart ter zitting dat hij geen telefoon heeft, terwijl hij bij de politie verklaart dat hij wel een telefoon in zijn bezit heeft gehad, maar deze bij een maat heeft laten liggen. Vast staat dat er geen nader onderzoek heeft plaatsgevonden naar de telefoon van verdachte.
Het door de verdediging alternatief geschetste scenario dat een ander het feit heeft gepleegd, is op essentiële punten niet verifieerbaar en ook niet aannemelijk geworden. Zo is niet gebleken dat aangever samen met zijn moeder een plan heeft gemaakt om verdachte als dader aan te wijzen, nu kan worden vastgesteld dat aangever ter plaatse gelijk verdachte heeft genoemd als dader en daarover consistent heeft verklaard. Op het moment van zijn eerste verklaring ter plaatse had aangever zijn moeder nog niet gesproken. Dit maakt dat het door de verdediging geschetste alternatieve scenario als ongeloofwaardig terzijde moeten worden gesteld.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van aangever, nu gebleken is dat zijn verklaring voldoende steun vindt in de overige bewijsmiddelen.
Gelet op al de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte de persoon is die aangever heeft aangevallen met een mes.
Poging doodslag
De vraag die vervolgens aan de rechtbank voorligt is of de stekende bewegingen die verdachte met het mes heeft gemaakt een poging doodslag of een poging toebrengen van zwaar lichamelijk letsel oplevert. Voor een bewezenverklaring van poging doodslag dient allereerst te worden beoordeeld of verdachte met zijn handelen de bedoeling (opzet) heeft gehad om verdachte te doden.
Verdachte is aangever met een mes te lijf gedaan en heeft hem meerdere steken toegebracht op plaatsen in het hoofd, de hals, de schouders en de rechterpols. Dit zijn zeer kwetsbare delen van het menselijk lichaam, waarin zich vitale organen zoals de hersenen, de luchtpijp en slagaderen bevinden. Het steken door verdachte werd door getuigen omschreven als het maken van slaande bewegingen waaruit de rechtbank afleidt dat het steken ook met de nodige kracht plaatsvond. Naar algemene ervaringsregels stelt de rechtbank vast dat dit steken in het hoofd en de hals tot de dood van aangever had kunnen leiden en dat de handelingen van verdachte zo een aanmerkelijke kans op de dood van aangever hebben veroorzaakt. Naar de uiterlijke verschijningsvorm bezien, waren de gedragingen van verdachte geschikt om en gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, zodat het ook niet anders kan dan dat verdachte de kans op de dood van aangever bewust heeft aanvaard. Daar komt bij dat verdachte, terwijl hij met het mes achter aangever is aangerend riep, “ik ga je vermoorden” of woorden van gelijke strekking. Het opzettelijk handelen van verdachte staat daarmee vast. De letselverklaring, waaruit blijkt dat bij aangever geen acuut levensgevaar heeft bestaan, leidt niet tot een ander oordeel, omdat daaruit immers niet volgt dat het (voorwaardelijk) opzet van verdachte niet op het toebrengen van dodelijk letsel was gericht. De rechtbank acht de poging doodslag wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 19 juni 2021 te Vlissingen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] meermalen met een mes in het lichaam (schouders, halsgebied en pols) heeft gestoken en
(uiteindelijk) in het hoofd heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van het subsidiaire ten laste gelegde feit komt, wordt verzocht te volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest. Door de verdediging is verwezen naar straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Verdachte heeft aangever op de openbare weg verwond met een mes. Verdachte heeft de confrontatie met aangever opgezocht en hem meerdere keren van achteren aangevallen. Aangever heeft hierbij meerdere steekwonden in het halsgebied, de beide schouders en de rechterpols opgelopen. De punt van het mes is in het achterhoofd van aangever blijven steken, waardoor aangever zittend per ambulance naar het ziekenhuis moest worden vervoerd. Met zijn handelen heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de gezondheid van aangever. Dat aangever dit heeft overleefd en geen ernstig letsel heeft opgelopen, is niet te danken aan het handelen van verdachte, zo blijkt ook uit de letselbeschrijving. Levensgevaar heeft niet bestaan, maar had wel van toepassing kunnen zijn geweest bij diepere wonden of steekletsels op andere plaatsen. De ervaring leert dat een slachtoffer van een dergelijk feit nog lange tijd de psychische en emotionele gevolgen daarvan kan ondervinden. Dit blijkt ook uit de aangifte van aangever, waarin hij aangeeft bang te zijn voor verdachte en eventuele wraakpogingen.
Daarnaast laat zulk geweld niet alleen bij de slachtoffers, maar ook bij de getuigen nog lange tijd gevoelens van angst en/of onveiligheid na. Het feit vond plaats op klaarlichte dag en op de openbare weg, waardoor verschillende omstanders getuige zijn geweest van het forse geweld. Uit het dossier blijkt tevens dat getuigen het letsel van aangever hebben waargenomen. Zij hebben moeten zien dat het mes in het achterhoofd van aangever is blijven steken. Dit moet schokkend zijn geweest. Ook versterkt het de in de maatschappij levende gevoelens van angst en onveiligheid. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan. De rechtbank weegt verder in het nadeel van verdachte mee hij zijn verantwoordelijkheid niet neemt en geen openheid van zaken heeft gegeven.
Op het strafblad van verdachte staan geen relevante recente veroordelingen. De rechtbank weegt het strafblad van verdachte niet mee in de strafmaat.
Poging tot doodslag is een van de ernstigste strafbare feiten, nu dit een feit betreft dat tegen het menselijk leven is gericht. Gelet op de aard en ernst van het feit en de gevolgen die het feit voor aangever heeft gehad, is de rechtbank van oordeel dat met niets anders kan worden volstaan dan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. De rechtbank heeft bij de bepaling van de duur van de op te leggen straf als uitgangspunt genomen wat er door deze rechtbank recent in vergelijkbare zaken als straf is opgelegd. Gelet daarop wijkt de rechtbank af van de eis van de officier van justitie. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar passend en geboden is, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 36d, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.Het beslag

8.1
De onttrekking aan het verkeer
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp, te weten de hasjiesj, is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Dit voorwerp is van een zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang
8.2
De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten aan verdachte van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn onder verdachte in beslag zijn genomen en door de officier van justitie reeds aan verdachte teruggegeven.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

poging doodslag

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 3 (drie) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
* 1 STK Hasjiesj (G2355599)
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 1 STK Jas (G2356475);
* 1 STK Shirt (G2356476);
* 2 STK Sok (G2356478);
* 1 STK Riem (G2356479);
* 1 STK Sieraad (G2356480);
* 2 STK Schoenen (G2356470).
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. A.B. Scheltema Beduin en
mr. M.A.H. Kempen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Holtgrefe, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 januari 2022.
Mr. Kempen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.