4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Betrokkenheid van verdachte
Aan de rechtbank ligt de vraag voor of het verdachte is geweest die aangever heeft gestoken of dat het alternatief scenario wellicht tot de conclusie leidt dat dit een ander dan verdachte moet zijn geweest. De rechtbank overweegt als volgt.
Naar aanleiding van een melding op 19 juni 2021 om 19.44 uur van een steekpartij omstreeks 17.40 uur treffen verbalisanten aangever ter plaatse aan. Aangever was aanspreekbaar en verklaart tegen de verbalisanten vrijwel direct dat ene [naam] degene is die hem heeft aangevallen. Aangever brengt daarbij specifieke details naar voren, zoals de adresgegevens en de leeftijd van deze [naam] . Door aangever is daarnaast direct verklaard dat [naam] in een grijze Opel Corsa zou rijden. De verbalisanten onderzoeken de door aangever verstrekte gegevens en hieruit volgt dat het zou gaan om een Opel Astra met kenteken
[kenteken] . Uit de ANPR (automatische kentekenplaatherkenning)-gegevens blijkt dat de Opel Astra op dat moment, te weten rond 17.45 uur, wordt waargenomen op de A58/4 richting Antwerpen. Omstreeks 19.30 uur is het voertuig te Antwerpen aangetroffen, verdachte bleek de inzittende. De kleding die hij ten tijde van de aanhouding droeg kwam overeen met het signalement dat door aangever en getuigen is gegeven, namelijk een blauwe spijkerbroek en een blauwe gewatteerde jas. De verklaringen van verdachte dat hij die dag niet in Vlissingen is geweest en dat hij rond het tijdstip van de steekpartij al in Antwerpen was, zijn, gelet op de ANPR-gegevens en het vervolgens aantreffen van verdachte in diezelfde auto, ongeloofwaardig. Deze omstandigheden samen vragen om een verifieerbare verklaring van verdachte. Verdachte heeft verklaard dat hij het moment van de steekpartij aan het werk was in Antwerpen, maar wil niet verklaren waar en bij wie. Zijn verklaring kan daarom niet getoetst worden, waardoor een verifieerbare verklaring is uitgebleven. Verdachte heeft wel verklaard dat hij de enige is die gebruik maakt van de Opel Astra, op 19 juni 2021 zelf in die auto naar Antwerpen is gereden en dat het klopt dat hij in die auto is aangetroffen. Op basis hiervan kan worden vastgesteld dat enkel verdachte die dag gebruik heeft gemaakt van de auto.
Dat verdachte de persoon is waar aangever over verklaart blijkt verder uit de aangifte, waarin aangever verklaart over littekens die [naam] op zijn borst zou hebben, doordat er in het verleden een auto over hem is heengereden. Verdachte verklaart tijdens zijn verhoor bij de politie ook over deze gebeurtenis en ditzelfde litteken.
Ook de verklaring van verdachte dat hij niet in het bezit was van een telefoon, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Verdachte verklaart ter zitting dat hij geen telefoon heeft, terwijl hij bij de politie verklaart dat hij wel een telefoon in zijn bezit heeft gehad, maar deze bij een maat heeft laten liggen. Vast staat dat er geen nader onderzoek heeft plaatsgevonden naar de telefoon van verdachte.
Het door de verdediging alternatief geschetste scenario dat een ander het feit heeft gepleegd, is op essentiële punten niet verifieerbaar en ook niet aannemelijk geworden. Zo is niet gebleken dat aangever samen met zijn moeder een plan heeft gemaakt om verdachte als dader aan te wijzen, nu kan worden vastgesteld dat aangever ter plaatse gelijk verdachte heeft genoemd als dader en daarover consistent heeft verklaard. Op het moment van zijn eerste verklaring ter plaatse had aangever zijn moeder nog niet gesproken. Dit maakt dat het door de verdediging geschetste alternatieve scenario als ongeloofwaardig terzijde moeten worden gesteld.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van aangever, nu gebleken is dat zijn verklaring voldoende steun vindt in de overige bewijsmiddelen.
Gelet op al de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte de persoon is die aangever heeft aangevallen met een mes.
Poging doodslag
De vraag die vervolgens aan de rechtbank voorligt is of de stekende bewegingen die verdachte met het mes heeft gemaakt een poging doodslag of een poging toebrengen van zwaar lichamelijk letsel oplevert. Voor een bewezenverklaring van poging doodslag dient allereerst te worden beoordeeld of verdachte met zijn handelen de bedoeling (opzet) heeft gehad om verdachte te doden.
Verdachte is aangever met een mes te lijf gedaan en heeft hem meerdere steken toegebracht op plaatsen in het hoofd, de hals, de schouders en de rechterpols. Dit zijn zeer kwetsbare delen van het menselijk lichaam, waarin zich vitale organen zoals de hersenen, de luchtpijp en slagaderen bevinden. Het steken door verdachte werd door getuigen omschreven als het maken van slaande bewegingen waaruit de rechtbank afleidt dat het steken ook met de nodige kracht plaatsvond. Naar algemene ervaringsregels stelt de rechtbank vast dat dit steken in het hoofd en de hals tot de dood van aangever had kunnen leiden en dat de handelingen van verdachte zo een aanmerkelijke kans op de dood van aangever hebben veroorzaakt. Naar de uiterlijke verschijningsvorm bezien, waren de gedragingen van verdachte geschikt om en gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, zodat het ook niet anders kan dan dat verdachte de kans op de dood van aangever bewust heeft aanvaard. Daar komt bij dat verdachte, terwijl hij met het mes achter aangever is aangerend riep, “ik ga je vermoorden” of woorden van gelijke strekking. Het opzettelijk handelen van verdachte staat daarmee vast. De letselverklaring, waaruit blijkt dat bij aangever geen acuut levensgevaar heeft bestaan, leidt niet tot een ander oordeel, omdat daaruit immers niet volgt dat het (voorwaardelijk) opzet van verdachte niet op het toebrengen van dodelijk letsel was gericht. De rechtbank acht de poging doodslag wettig en overtuigend bewezen.