ECLI:NL:RBZWB:2022:1044

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 februari 2022
Publicatiedatum
1 maart 2022
Zaaknummer
C/02/391026 FA RK 21-4974
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van Leuven
  • A. Toekoen
  • J. van Gessel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking inzake de verdeling van zorg- en opvoedingstaken na echtscheiding met betrekking tot minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 februari 2022 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van minderjarige kinderen na de echtscheiding van de betrokken ouders. De ouders, hierna te noemen de man en de vrouw, zijn van 9 september 2012 tot 18 november 2019 met elkaar gehuwd en hebben vier minderjarige kinderen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 17 januari 2022, waarbij beide partijen aanwezig waren, bijgestaan door hun advocaten, en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming was ook aanwezig.

De man verzocht om een wijziging van de zorgregeling, zodat hij meer contactmomenten met de kinderen zou hebben, met name met de jongste, [minderjarige4]. De vrouw daarentegen wilde de huidige regeling handhaven en stelde dat de man niet in staat was om de zorgregeling na te komen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een impasse is ontstaan tussen de ouders, waarbij de man zich dwingend opstelt en de vrouw zich terugtrekt. De rechtbank heeft benadrukt dat het van belang is dat beide ouders hun communicatie verbeteren en dat zij samen met hulpverlening werken aan de problemen die voortvloeien uit hun scheiding.

De rechtbank heeft besloten om partijen en de minderjarigen te verwijzen naar een zorgtraject, waarbij de resultaten van dit traject zullen worden geëvalueerd. De rechtbank heeft de beslissing over de zorg- en opvoedingstaken aangehouden, zodat partijen de kans krijgen om deel te nemen aan de noodzakelijke hulpverlening. De rechtbank heeft ook aangegeven dat de Raad voor de Kinderbescherming zal worden betrokken bij de evaluatie van de situatie en dat er een rapportage zal worden opgesteld over de voortgang van het zorgtraject. De rechtbank heeft de ouders aangespoord om samen te werken en de zorgen die zij hebben over de kinderen serieus te nemen, zodat zij gezamenlijk tot een oplossing kunnen komen die in het belang van de kinderen is.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/391026 FA RK 21-4974
beschikking betreffende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. L.M. Bakker,
en
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. J.M.G. Cox.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 12 oktober 2021 ontvangen verzoekschrift met bijlagen, waaronder:
- de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 14 november 2019;
- het aan de echtscheidingsbeschikking gehechte ouderschapsplan;
- het op 28 december 2021 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek met bijlagen;
- de F9-formulieren van mr. Bakker van 3 januari 2022 met bijlagen;
- het F9-formulier van mr. Bakker van 12 januari 2022 met bijlage.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 17 januari 2022. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens was aanwezig een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen de raad.

2.De feiten

2.1.
Blijkens de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- partijen zijn met elkaar gehuwd geweest van 9 september 2012 tot 18 november 2019;
- uit hun huwelijk zijn de volgende, nu nog minderjarige kinderen geboren:
1. [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2013,
2. [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2014,
3. [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboorteplaats] 2017,
4. [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2019.
- Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over die minderjarigen;
- de minderjarigen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.
2.2.
Ingevolge voormeld ouderschapsplan is de man in het kader van de reguliere verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd tot het hebben van contact met de minderjarigen in de oneven weekenden van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur, alsmede iedere woensdagmiddag van 14.15 uur tot donderdagochtend naar school.
2.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat voormelde zorgregeling nadien is gewijzigd. De minderjarigen, behalve [minderjarige4] , verblijven bij de man in de oneven weekenden van vrijdag 17.30 uur tot maandagochtend naar school, alsmede één keer per twee weken van woensdagmiddag 12.15 uur tot donderdagochtend naar school. Daarnaast gaat de man eenmaal per twee weken op maandag mee naar de zwemles.
2.4.
[minderjarige4] is geboren op een moment dat de relatie tussen de ouders reeds zodanig was verstoord dat het voor ouders niet mogelijk bleek de rol ten aanzien van de vader eensgezind te bepalen. [minderjarige4] en de man hebben tot op heden nauwelijks contact met elkaar gehad. De visies van partijen waarom er nauwelijks contact plaatsvindt/heeft plaatsgevonden lopen uiteen.

3.De verzoeken

3.1.
De man verzoekt, samengevat, de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken te wijzigen in die zin dat hij:
  • Een opbouwregeling voor [minderjarige4] verzoekt, zodat [minderjarige4] na zes maanden de zorgregeling zal volgen die voor zijn broer en zussen geldt;
  • De minderjarigen in de oneven weekenden bij hem verblijven van vrijdag 18.00 uur tot maandag naar school, alsmede elke woensdag van 12.15 uur tot donderdagochtend naar school, alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen.
3.2.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de man en [minderjarige4] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van begeleid contact en omgang, waarbij de begeleide contactmomenten plaatsvinden onder begeleiding van nog in te zetten hulpverlening, en een en ander indien dit in het belang van [minderjarige4] is uit te breiden, zulks in overleg tussen de betrokken hulpverlening en partijen.

4.De beoordeling

4.1.
Volgens de man is de huidige regeling niet in het belang van [minderjarige4] . [minderjarige4] gaat namelijk niet met zijn broer en zussen mee tijdens de contactmomenten met de man. Aangezien er nu nauwelijks contact bestaat tussen de man en [minderjarige4] , begrijpt de man dat [minderjarige4] niet meteen de zorgregeling kan volgen die voor zijn broer en zussen gelden. Daarom verzoekt de man gedurende zes maanden een opbouwregeling, zodat de zorgregeling na het verstrijken van deze periode gelijk is aan de zorgregeling van zijn broer en zussen. Volgens de man heeft de vrouw niet toegestaan dat hij een band heeft kunnen opbouwen met [minderjarige4] . Voor zijn gevoel heeft hij op allerlei mogelijke manieren geprobeerd om de zorgregeling op te bouwen en uit te breiden, zonder resultaat. Voor [minderjarige4] zijn identiteitsontwikkeling is het echter van groot belang dat het contact met de man wordt opgebouwd. Voorts verzoekt de man voor de andere kinderen weer aan te sluiten bij de zorgregeling zoals partijen dat zijn overeengekomen in het ouderschapsplan. Dat de weekendregeling feitelijk aanvangt om 17.30 uur is voor de man akkoord. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man ten aanzien van de woensdagmiddag aangegeven dat iedere woensdag niet mogelijk bleek te zijn in verband met de zwemlessen van de minderjarigen. Nu is de zwemles echter op de maandag en kan de oude regeling van iedere woensdagmiddag contact hervat worden.
4.2.
De vrouw heeft verweer gevoerd. Zij wenst de regeling van eenmaal per twee weken contact op woensdag te handhaven. Volgens de vrouw bleek de man niet in staat elke woensdagmiddag de kinderen op te halen en [minderjarige1] wil in verband met zijn eigen activiteiten niet iedere woensdag naar de man. Voorts vinden de kinderen de reistijd lang en vervelend. Volgens de vrouw heeft de man lange tijd geen contact gewenst met [minderjarige4] en zij twijfelt ook aan de intenties van de man waarom hij het contact met [minderjarige4] nu wil opbouwen. De vrouw zou wel graag zien dat er een goede band ontstaat tussen [minderjarige4] en de man. Zij heeft daarom in een eerder stadium verzocht dat de opbouw van contact onder begeleiding plaats moet vinden, mede vanwege de moeizame communicatie tussen partijen, hun gezamenlijke geschiedenis en daarmee samenhangend hun ex-partnerproblematiek. Partijen hebben daarom van eind 2019 tot mei 2020 een traject gevolgd bij De Gezinsmanager, hetgeen eenzijdig is beëindigd door de man. Aan een mogelijke herstart wilde de man niet meewerken.
4.3.
In mei 2021 heeft de man een melding gedaan bij Veilig Thuis (hierna: VT) vanwege zorgen over de minderjarigen. De huisarts van de vrouw heeft in september 2021 eveneens melding gedaan bij VT, mede gelet op de langdurige echtscheidingsproblematiek van partijen en mogelijke loyaliteitsconflicten bij alle minderjarige kinderen van partijen.
Op 20 december 2021 is een verslag opgemaakt door VT, hetgeen door de vrouw is overgelegd bij haar verweerschrift als productie 5. Uit dit verslag blijkt, kort samengevat, dat er sprake is van echtscheidingsproblematiek waarmee de kinderen worden belast. Ouders hebben grote moeite om met elkaar te communiceren over de zorg en opvoeding van de kinderen. De partner van de man wordt hierin betrokken. Indien de scheidingsproblemen blijven voortbestaan dan kan dit tot schade leiden in de ontwikkeling van de kinderen. Het traject bij De Gezinsmanager heeft niet tot het gewenste resultaat geleid. De man ervoer dat de hulpverlening een voorkeur had voor de vrouw en voelde zich achtergesteld. Ouders maken zich zorgen om de kinderen en hoe zij belast worden in deze strijd tussen hen. VT adviseert daarom een kindbehartiger in te zetten voor de kinderen om hen te ondersteunen in het omgaan met de scheiding. Naast de spelende echtscheidingsproblematiek kunnen ouders geen overeenstemming krijgen over de omgang van [minderjarige4] met de man. VT adviseert dat er begeleide omgang plaats gaat vinden tussen de man en [minderjarige4] . Hulpverlening kan samen met ouders kijken hoe dit op een passende manier vorm te geven. Wanneer de ontwikkelingsdreiging van de kinderen blijft bestaan, kan er een gedwongen kader afgewogen worden.
4.4.
Tijdens de mondelinge behandeling is uitvoerig met partijen gesproken wat in de kern het huidige probleem is, waardoor het ouders niet lukt hun ouderschap vorm te geven in de voor hen meest ideale situatie. Volgens de vrouw kunnen partijen vanwege hun moeizame communicatie moeilijk afspraken omtrent de kinderen maken. En indien er uiteindelijk afspraken zijn gemaakt, dan worden ze door de man niet nagekomen. De vrouw voelt op zulke momenten onmacht en het maakt haar ook verdrietig als zij ziet dat de kinderen verdrietig zijn. Een pijnpunt voor de vrouw is ook dat de man [minderjarige4] lange tijd genegeerd heeft, vanwege de gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden voor, tijdens en na de zwangerschap en bevalling van [minderjarige4] . Die gebeurtenissen hebben bij de vrouw sporen achtergelaten. Daarnaast ontbreekt het ouders aan wederzijds respect jegens elkaar. Het ouderschap ziet er voor de vrouw in de ideale situatie uit als een ontspannen ouderschap, waarbij alle kinderen met plezier naar de man gaan. En dat er bij het overdrachtsmoment door de ouders met elkaar op een rustige manier nog een praatje gemaakt kan worden over wat er op dat moment speelt bij de kinderen. De drie oudste kinderen geven nu bij haar aan niet altijd met plezier naar de man te gaan, waardoor de vrouw ook minder ontspannen is. Daarnaast wordt nu gecommuniceerd per beveiligde email. Volgens de vrouw zou deze communicatie anders ingericht moeten worden en in geen geval via een beveiligde email.
4.5.
De man ervaart de communicatie met de vrouw als problematisch. Daarnaast vormt voor hem de belangrijkste kern van het probleem dat het contact met [minderjarige4] maar niet opgebouwd wordt en dat er niet iedere woensdag contact is met zijn andere kinderen. Het maakt de man verdrietig dat [minderjarige4] niet mee mag naar hem, hij gunt hem ook het plezier van de contactmomenten samen met zijn broer en zussen. De man heeft een andere visie op de door de vrouw genoemde gebeurtenissen voor, tijdens en na de zwangerschap en bevalling van [minderjarige4] . De intenties van de man zijn oprecht, hij kwam op een gegeven moment tot besef dat geen contact met [minderjarige4] niet in zijn belang is. Het ouderschap in de meest ideale situatie ziet er voor de man uit dat de wrijving die nu tussen partijen heerst verdwenen zal zijn, zodat hun onderlinge communicatie kan verbeteren en zij in staat zijn om op een acceptabel niveau afspraken met elkaar te maken. Daarnaast wil hij graag dat er met alle kinderen regelmatig contact is.
4.6.
De rechtbank heeft de ouders op de mondelinge behandeling voorgehouden dat zij verschillend zijn: de vrouw lijkt meer vanuit haar gevoel te spreken, de man meer vanuit de ratio. Het is van belang dat partijen elkaar daarin leren te accepteren en elkaar ruimte leren geven. Indien de vrouw blokkades ervaart, zal de man dat serieus dienen te nemen en indien de man de indruk heeft in zijn ouderschap niet genoeg ruimte te krijgen, zal de vrouw daar energie in hebben te steken. Ook is het van belang dat er voor het gezamenlijk verleden nog aandacht dient te komen: bepaalde kwesties dienen te worden uitgesproken en afgesloten. De ouders hebben goede doelen benoemd, die zij voor ogen kunnen houden.
4.7.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geconstateerd dat de vrouw de contactmomenten in een rustiger tempo wil opbouwen dan dat de man voorstaat. De vrouw wil dat omdat zij zorgen heeft over de veiligheid van de kinderen. Volgens de raad is het belangrijk dat in een hulpverleningstraject besproken gaat worden waaruit die zorgen precies bestaan. Voorts dient met hulpverlening gewerkt te worden aan de onderlinge communicatie van partijen en hun voorgeschiedenis. Partijen dienen de wrijving die zij vanuit hun relatie hebben meegenomen en de zorgen die daarmee samenhangen naar elkaar uit te spreken. Daarnaast dient bekeken te worden hoe die zorgen weggenomen kunnen worden. Dat moet een eerste opstap zijn naar de invulling van het gezamenlijk ouderschap. Partijen zijn reeds door VT aangemeld bij toegang en duidelijk is geworden dat beide partijen een traject bij Pro6 willen opstarten. De raad adviseert de rechtbank geen concreet tijdpad op dag en uur vast te leggen voor de opbouw van contactmomenten van de man met [minderjarige4] . De ouders dienen eerst met de hulpverlening te werken aan de zorgen die er bestaan, zodat zij weer vertrouwen in elkaar krijgen en daarna stappen kunnen zetten in de invulling van hun ouderschap. De onbegeleide contactmomenten die nu plaatsvinden met de oudste drie kinderen, kunnen in hun huidige vorm worden voortgezet.
4.8.
De man heeft daarop gesteld er moeite mee te hebben als er door de rechtbank geen concreet tijdpad en een opbouwschema wordt vastgesteld. De man is namelijk geen onbekende voor [minderjarige4] en er heeft in het verleden al een kort contactmoment plaatsgevonden. De man wil graag nu alvast structuur in het opbouwschema aanbrengen. Indien er op de inzet van hulpverlening gewacht moet worden, zijn er gelet op de huidige wachttijden zo weer een aantal maanden verstreken. Als de rechtbank nu kaders gaat stellen in de opbouw van contactmomenten, dan levert dat tussen partijen geen strijd meer op en kunnen partijen zich bij de hulpverlening richten op hun onderlinge verhouding en communicatie. De man benadrukt dat hij open staat voor hulpverlening, maar ziet wel graag - bijvoorbeeld door middel van een tussenbeschikking - een voorlopige zorgregeling voor [minderjarige4] opgenomen. Het duurt de man namelijk te lang voordat er anders hierin stappen gezet kunnen worden. Het is ook oneerlijk richting [minderjarige4] dat hij niet mee mag en zijn broer en zussen wel. Zijn belang is niet gediend bij langere voortduring van de huidige situatie.
4.9.
De vrouw heeft daarop gereageerd dat zij het erg moeilijk vindt om voor de tussentijd met de man afspraken te maken met betrekking tot een tijdelijke zorgregeling voor [minderjarige4] . Zij heeft naar de raad geluisterd en ziet graag dat eerst de hulpverlening met ouders stappen gaat zetten. De vrouw herhaalt dat er vlak voor de zitting een contactmoment was afgesproken tussen partijen en dat de man in afwijking van deze afspraak het contactmoment anders invult. Voorts zijn partijen al doorverwezen door VT naar Toegang en partijen kunnen waarschijnlijk medio maart dan wel april 2022 starten met een zorgtraject. De vrouw merkt aan [minderjarige4] dat het hem stress oplevert zodra een contactmoment met de man voor de deur staat. Zij wil derhalve liever eerst de hulpverlening afwachten.
4.10.
De rechtbank constateert dat ouders door deze houdingen, waar de man zich op dit punt enigszins dwingend naar de vrouw opstelt en de vrouw zich daar terugtrekt, in een impasse zijn geraakt. De ouders en de hulpverlening zullen hier aandacht aan dienen te schenken: de uitdaging is dat de man zijn huidige enigszins dwingende houding laat varen en de vrouw juist het initiatief hier neemt en de man ruimte gunt. Het is belangrijk dat ouders hieraan, juist in deze fase, nu al invulling gaan geven. De rechtbank zal om die reden nu niet meegaan in het verzoek van de man om voor [minderjarige4] een instapregeling vast te stellen. Anderzijds vraagt de rechtbank van de vrouw dat zij, gelet op de lange wachttijden en duur van het nog te volgen zorgtraject, de man in de tussenliggende periode contactmomenten met [minderjarige4] zal toestaan. De vrouw kan helder en duidelijk uiteen zetten hoe zij de contactmomenten van de man met [minderjarige4] voor zich ziet en de man daarin een redelijk en passend aanbod doen. Het is dan aan de man dit aanbod te accepteren en ook feitelijk en daadwerkelijk bij dit aanbod aan te sluiten. Indien partijen dit lukt is dat, reeds vooruitlopende op de hulpverlening, een eerste belangrijke stap in de juiste richting.
4.11.
Zoals uit het voorgaande blijkt en ter zitting al aan partijen medegedeeld, is de rechtbank, mede gelet op hetgeen de raad ter zitting naar voren heeft gebracht, van oordeel dat de problematiek van deze ouders en de minderjarigen na de scheiding dringend vraagt om de inzet van een zorgtraject.
4.12.
Bij de behandeling ter zitting heeft de rechtbank in samenspraak met partijen bepaald welke resultaten er behaald moeten worden met het in te zetten zorgtraject. Met partijen zijn de volgende resultaatafspraken gemaakt:
- ( gezagdragende) ouder(s) kunnen gezamenlijk afspraken maken en beslissingen nemen die in het belang zijn van het kind;
- kind en (gezagdragende) ouder(s) hebben onbelast contact met elkaar, door middel van begeleiding van ouders tijdens die contactmomenten
- ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor het kind, met name voor [minderjarige4] en in relatie tot de andere kinderen;
4.13.
De resultaten zijn tijdens de mondelinge behandeling vastgelegd in de “Resultatenlijst hulp en ondersteuning bij verwijzingen”. De resultatenlijst is aan deze beschikking gehecht.
4.14.
Gelet op het vorenstaande en omdat beide partijen ter zitting hebben verklaard hiermee in te kunnen stemmen, zal de rechtbank, partijen en de minderjarigen voor een zorgtraject ten behoeve van de hiervoor genoemde resultaten verwijzen naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Midden-Brabant. De rechtbank merkt hierbij op dat partijen reeds door VT zijn doorverwezen en partijen zijn aangemeld bij Pro6.
4.15.
Ter zitting heeft de rechtbank zich ervan vergewist dat partijen ermee instemmen dat de door de woonplaatsgemeente van de minderjarigen aangewezen zorgaanbieder aan de rechtbank rapporteert over het verloop en de resultaten van het zorgtraject als ook dat de rapportage over een niet geslaagd zorgtraject bij de raad terecht komt en voor de raad aanleiding kan zijn om advies uit te brengen aan de rechtbank.
4.16.
In verband met de verwijzing van partijen naar het loket zal de rechtbank, de beslissing met betrekking tot de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aanhouden, teneinde partijen en de minderjarigen in de gelegenheid te stellen deel te nemen aan de noodzakelijk geachte zorg.
4.17.
De rechtbank verzoekt het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Midden-Brabant om uiterlijk op
de familiekamerrol van15 november 2022of zoveel eerder als mogelijk is, bij de rechtbank de eindrapportage over het verloop en de resultaten van het zorgtraject in te dienen. De rechtbank zal binnen twee weken na ontvangst deze rapportage doorzenden naar de advocaten van partijen en hen in de gelegenheid stellen daarop binnen twee weken te reageren en daarbij aan te geven of zij een nadere zitting noodzakelijk achten.
Indien het traject niet heeft geleid tot een positief resultaat, verzoekt de rechtbank genoemd loket de eindrapportage tevens tegelijkertijd te zenden naar de Raad, zodat de Raad kan bezien of advies door de Raad noodzakelijk is.
4.18.
De raad wordt verzocht binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage de rechtbank te laten weten of hij aanleiding ziet om advies uit te brengen. Indien de raad tot advies besluit dan verzoekt de rechtbank de raad dit advies uiterlijk binnen vier maanden na deze kennisgeving, of zoveel eerder als mogelijk is, bij de rechtbank in te dienen. Na ontvangst van het advies van de raad zullen partijen vervolgens in de gelegenheid worden gesteld hierop binnen veertien dagen te reageren, waarna de behandeling van de zaak ter zitting – indien gewenst – zal worden voortgezet.
4.19.
Gelet op het vorenstaande wordt de raad reeds nu voorwaardelijk verzocht om, indien de eindrapportage van de zorgaanbieder daartoe aanleiding geeft, aan de rechtbank advies uit te brengen ter beantwoording van de navolgende vragen:
- Welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door de ouders komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarigen?
- Hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
- Zijn er contra-indicaties voor omgang en zo ja, welke?
- In hoeverre zijn deze contra-indicaties op te heffen; hoe, onder welke voorwaarden en op welke termijn?
4.20.
Ter zitting hebben partijen toestemming gegeven voor het delen van hun bij de rechtbank bekende persoonsgegevens via het “Formulier verwijzing ouders/kind naar hulpverlening” (hierna ook: het verwijzingsformulier) met het loket van de zorgregio, de toegang (van de woonplaatsgemeente van de kinderen), de in te zetten zorgaanbieder en eventueel de raad. Voorts hebben zij toestemming gegeven voor het verzenden van het verwijzingsformulier met de resultatenlijst (per e-mail) en deze tussenbeschikking (per e-mail en/of per post) naar het loket en vervolgens naar de toegang en de zorgaanbieder.

5.De rechtbank

verwijst partijen en de minderjarigen voor (jeugd)hulpverlening ten behoeve van de hiervoor genoemde resultaten naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Midden-Brabant;
verzoekt het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Midden-Brabant om uiterlijk op
15 november 2022 PRO FORMAeen eindrapportage van de in te zetten zorgaanbieder over het verloop en de resultaten van het zorgtraject in te dienen. Binnen twee weken na ontvangst zal de eindrapportage naar de advocaten van partijen worden gestuurd en krijgen zij vervolgens twee weken de tijd om daar schriftelijk op te reageren;
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Breda, indien de eindrapportage van de zorgaanbieder daartoe aanleiding geeft, de rechter te adviseren ter beantwoording van de hierboven vermelde vragen, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift van zijn rapport en advies aan de advocaten van partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Toekoen en Van Gessel, en door mr. Van Leuven, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
AM
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.