ECLI:NL:RBZWB:2022:1057

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 januari 2022
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
C/02/393204 JE RK 21-2636
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak hebben ouders verzocht om een ondertoezichtstelling van hun kinderen, die eerder uithuisgeplaatst zijn. De ouders hebben vrijwillig meegewerkt aan de uithuisplaatsing en zijn vooralsnog akkoord met de situatie, maar verlangen duidelijke regie en hulp voor een mogelijke terugplaatsing. De rechtbank heeft het verzoek toegewezen, omdat zowel duidelijkheid voor betrokkenen als rechtsbescherming noodzakelijk zijn. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders en de gemeentelijke hulpverlening steeds minder op één lijn komen, wat leidt tot onduidelijkheid over het perspectief van de kinderen. De kinderrechter heeft besloten om de kinderen voor een periode van twaalf maanden onder toezicht te stellen en een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen. Deze beslissing is genomen met het oog op de ontwikkeling van de kinderen en de rol van de ouders als opvoeders. De kinderrechter heeft de ouders en de Raad van de Kinderbescherming gehoord en is van mening dat een gedwongen kader nodig is om de ouders weer bij de hulpverlening te betrekken. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/393204 / JE RK 21-2636
Datum uitspraak: 24 januari 2022
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing
in de zaak van

[moeder] , de moeder, en

[vader], de vader,
hierna gezamenlijk: de ouders,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. ing. J.G. van Ek,
betreffende

[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige1] ,

[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige2] ,

[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige 3] ,

[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige4] ,

[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige5] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

RAAD VOOR DE KINDERBERSCHERMING,

Locatie Breda, hierna te noemen: de Raad.
De kinderrechter merkt als informanten aan de gemeente [woonplaats] en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (verder: de WSG).

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de moeder van 14 december 2021, ingekomen bij de griffie op 17 december 2021;
- de e-mail van 21 januari 2022 van mr. Van Ek, met bijlage.
Op 24 januari 2022 heeft de kinderrechter de zaak met gesloten deuren mondeling behandeld.
Verschenen zijn:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een vertegenwoordigster van de gemeente [woonplaats] ;
- twee vertegenwoordigsters van de WSG.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige1] , [minderjarige2] , [minderjarige 3] , [minderjarige4] en [minderjarige5] wordt uitgeoefend door de ouders.
[minderjarige1] verblijft tot zijn achttiende jaar op de Zorgboerderij [zorgboerderij] .
[minderjarige2] verblijft bij een pleegmoeder.
De tweeling, [minderjarige 3] en [minderjarige4] , verblijft bij pleegouders.
[minderjarige5] verblijft bij zijn ouders.

Het verzoek

De ouders verzoeken om een ondertoezichtstelling van [minderjarige1] , [minderjarige2] , [minderjarige 3] , [minderjarige4] en [minderjarige5] , met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De standpunten

De ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling hun verzoek als volgt toegelicht.
De ouders hebben ruim een jaar geleden vrijwillig meegewerkt aan de uithuisplaatsing van [minderjarige1] , [minderjarige2] en van de tweeling [minderjarige 3] en [minderjarige4] . De moeder was in die periode aan bed gekluisterd door de zware bevalling van [minderjarige5] . De ouders waren overbelast. De ouders hebben gedaan wat er van hen werd gevraagd. De vader heeft meegewerkt aan de verplichte sterilisatie. De ouders hebben zich bij een psycholoog gemeld. De ouders voelen zich niet gehoord door de hulpverlening en raken steeds verder van hun kinderen verwijderd. De ouders zitten met vragen die niet worden beantwoord. De ouders willen dat er duidelijke regie wordt gevoerd, dat zij de hulp krijgen die nodig is voor de terugplaatsing van de kinderen en dat toegewerkt wordt aan een terugplaatsing van de kinderen. De ouders stemmen ermee in dat de kinderen vooralsnog uithuisgeplaatst blijven, omdat zij een thuisplaatsing van het ene op het andere moment niet in hun belang achten.
De advocaat stemt dan ook namens de ouders in met het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige1] , [minderjarige2] , [minderjarige 3] , en [minderjarige4] . De advocaat van de ouders vult daarop aan dat de intentie van hem en van de ouders zal zijn om in het kader van de kinderbeschermingsmaatregelen een constructieve samenwerking met de gezinsvoogd aan te gaan. De advocaat spreekt namens de ouders de voorkeur uit voor een gezinsvoogd van het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering.
Namens de Raad wordt het verzoek van de ouders ondersteund en dit standpunt als volgt toegelicht. De Raad is van mening dat de ouders en de kinderen gebaat zullen zijn bij een duidelijke regievoering. De Raad acht het voorts van belang voor de ouders en de kinderen dat binnen afzienbare tijd het perspectief wordt bepaald. De ouders zullen altijd de ouders van hun kinderen, maar bezien dient te worden of de ouders ook de opvoeders van hun kinderen kunnen blijven. Nader onderzoek door de Raad wordt niet noodzakelijk geacht, gelet op het onderzoek dat reeds is verricht. Een onderzoek door de Raad zou ook te lang duren. Hetgeen niet in het belang van de ouders en de kinderen wordt geacht.
De Raad adviseert een termijn van twaalf maanden voor de ondertoezichtstelling van alle vijf de kinderen.
De Raad acht daarbij passend om ook voor de termijn van twaalf maanden een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige1] , [minderjarige2] , [minderjarige 3] , [minderjarige4] te verlenen. Dit om de huidige situatie te continueren voor zolang dat nodig wordt geacht door de gezinsvoogd.
Namens de gemeente [woonplaats] wordt verklaard dat de kinderen destijds uithuisgeplaatst zijn met de bedoeling om de uithuisplaatsing zo kort als mogelijk te laten duren. Er is een achterstand in hun ontwikkeling geconstateerd. Vanuit de gemeentelijke jeugdzorg (SDW) is onderzocht wat de kinderen nodig hebben om hun achterstand in te lopen en zich verder goed te kunnen ontwikkelen. De verwachting bestaat dat de ouders niet leerbaar zijn en niet in staat zijn om hun opvoedvaardigheden te verbeteren. Gezien wordt dat de thuissituatie bij de ouders enigszins is verbeterd, maar nog niet voldoende is.
Namens de WSG wordt verklaard dat zij passende hulp kunnen bieden en bereid zijn om als Gecertificeerde Instelling (GI) op te treden. Echter de WSG kampt op dit moment met instroomtijden voor het plaatsen van een gezinsvoogd. Dit betekent dat als de WSG als GI met de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregelen wordt belast, de ouders in eerste instantie door de bureaudienst zullen worden geholpen, alvorens een vaste gezinsvoogd te krijgen.

De beoordeling

Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek.
Uit de stukken en de mondelinge behandeling blijken de zorgen over [minderjarige1] , [minderjarige2] , [minderjarige 3] , [minderjarige4] en [minderjarige5] . De ouders erkennen deze zorgen en hebben daarom ook meegewerkt aan de vrijwillige uithuisplaatsing van [minderjarige1] , [minderjarige2] , [minderjarige 3] en [minderjarige4] . De pasgeboren [minderjarige5] is thuis blijven wonen.
De kinderrechter constateert dat in de loop van de tijd de ouders en de gemeentelijke hulpverlening steeds minder op een lijn zijn komen te liggen. De ouders voelen zich niet gehoord en hebben behoefte aan duidelijkheid. Vrijwilligheid, drang en dwang zijn door elkaar gaan lopen voor de ouders.
De kinderrechter acht het met de Raad nodig dat duidelijk regie zal worden gevoerd en acht met de ouders daarom een gedwongen kader nodig. In dit kader kan de gezinsvoogd de ouders weer bij de hulpverlening betrekken en kan duidelijkheid voor de ouders worden gecreëerd. Met de Raad acht de kinderrechter nader onderzoek door de Raad niet noodzakelijk. Duidelijkheid voor betrokkenen en rechtsbescherming zijn beide nodig.
De concrete bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige1] , [minderjarige2] , [minderjarige 3] , [minderjarige4] en [minderjarige5] ziet op de onduidelijkheid over hun perspectief.
Het doel van de ondertoezichtstelling is om duidelijkheid te krijgen over:
- de plek waar [minderjarige1] , [minderjarige2] , [minderjarige 3] , [minderjarige4] en [minderjarige5] in de toekomst kunnen opgroeien;
- de behoeftes van [minderjarige1] , [minderjarige2] , [minderjarige 3] , [minderjarige4] en [minderjarige5] om zich goed te kunnen ontwikkelen;
- de rol van de ouders (als opvoeders) in het leven van [minderjarige1] , [minderjarige2] , [minderjarige 3] , [minderjarige4] en [minderjarige5] .
De kinderrechter zal daarom [minderjarige1] , [minderjarige2] , [minderjarige 3] , [minderjarige4] en [minderjarige5] onder toezicht stellen voor de duur van twaalf maanden.
De kinderrechter acht het met de Raad en de ouders van belang dat de huidige situatie van uithuisplaatsing voorlopig wordt gecontinueerd en zal daarom eveneens een machtiging tot uithuisplaatsing verlenen voor de duur van twaalf maanden.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt [minderjarige1] , [minderjarige2] , [minderjarige 3] , [minderjarige4] en [minderjarige5] onder toezicht van Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, gevestigd te Eindhoven, met ingang van 24 januari 2022 tot 24 januari 2023;
verleent de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige1] in een accommodatie voor jeugdhulp en van [minderjarige2] , [minderjarige 3] en [minderjarige4] in een voorziening voor pleegzorg, met ingang van 24 januari 2022 tot 24 januari 2023;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2022 door mr. De Beer, kinderrechter, in tegenwoordigheid van de griffier.
EH
Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 31 januari 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.