ECLI:NL:RBZWB:2022:1076

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
AWB- 21_2124
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering van eiser na medische beoordeling door UWV

Op 2 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het UWV, waarbij het beroep van de eiser tegen de beëindiging van zijn ZW-uitkering ongegrond is verklaard. De eiser, die sinds 9 juli 2020 werkloos was en zich op 1 oktober 2020 ziek had gemeld met psychische klachten, ontving aanvankelijk een WW-uitkering en later een ZW-uitkering. Het UWV had op 1 maart 2021 de eiser hersteld verklaard en de ZW-uitkering beëindigd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het UWV heeft dit ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 17 februari 2022 was de eiser niet aanwezig, maar het UWV werd vertegenwoordigd door mr. H. van Gent. De rechtbank heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek door het UWV zorgvuldig is uitgevoerd. De rapportages van de betrokken artsen gaven aan dat er geen duidelijke ziekte was vastgesteld en dat de eiser niet onder behandeling was. De rechtbank concludeert dat de beëindiging van de ZW-uitkering per 1 maart 2021 op goede gronden is gebeurd, en dat er geen nieuwe gezichtspunten zijn aangevoerd die de eerdere bevindingen van het UWV zouden kunnen ondermijnen.

De rechtbank heeft de overwegingen van de verzekeringsarts b&b gevolgd en ziet geen reden om te twijfelen aan de bevindingen. Het beroep van de eiser is ongegrond verklaard, en er is geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2124 ZW

uitspraak van 2 maart 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 3 mei 2021 (bestreden besluit) van het UWV over zijn aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 17 februari 2022. Eiser is niet verschenen. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. van Gent.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Eiser is met ingang van 9 juli 2020 werkloos geworden en ontving vanaf die datum een WW-uitkering. Voorafgaand aan zijn werkloosheid was hij werkzaam als inkoper van particuliere auto’s. Eiser heeft zich op 1 oktober 2020 ziek gemeld met psychische klachten. Eiser heeft tot en met 8 oktober 2020 een WW-uitkering ontvangen en vanaf 9 oktober 2020 ontvangt eiser een ZW-uitkering.
Bij besluit van 1 maart 2021 (primair besluit) heeft het UWV eiser hersteld verklaard en de ZW-uitkering beëindigd met ingang van 1 maart 2021. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV op goede gronden de ZW-uitkering van eiser heeft
beëindigd per 1 maart 2021.
3.
Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft, wordt onder ‘zijn arbeid’ verstaan: de werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid (artikel 19, vijfde lid, van de ZW).
4.
Arbeidsmaatstaf
De rechtbank stelt vast dat het werk als inkoper van particuliere auto’s bij een vergelijkbare werkgever als ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW moet worden aangemerkt.
5.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit is gebaseerd op rapportages van een arts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1
Arts [naam arts] heeft, na de ziekmelding, meerdere contacten gehad met eiser. Laatstelijk heeft hij eiser telefonisch gesproken op het spreekuur van 1 maart 2021 en vooraf het dossier bestudeerd. In de rapportage van 1 maart 2021 (getoetst en akkoord bevonden door verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] ) geeft hij – samengevat – het verloop van de eerdere beoordelingsmomenten weer. Bij aanvang van de ziekmelding leek sprake van een gestoorde rouwverwerking. Ondanks dat er geen diagnose was gesteld of behandeling werd gevolgd, werd de ziekmelding geaccepteerd, omdat met eiser afgesproken is dat hij enkele gesprekken met de praktijkondersteuner van de huisarts (verder: POH) zou voeren om zijn ontslag te verwerken. Bij een later spreekuur is een herstelafspraak gemaakt, maar eiser is hierop teruggekomen. Vervolgens is er een nieuwe herstelafspraak gemaakt vanaf 1 maart 2021. Tijdens het telefonisch spreekuur laat eiser weten dat hij zich niet in staat voelt om te gaan werken. Eiser is niet in behandeling, gebruikt geen medicatie en kan ook niet aangeven wat precies de klachten zijn. De arts handhaaft de herstelverklaring per 1 maart 2021.
In bezwaar rapporteert verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] op 29 april 2021 na bestudering van het dossier en de hoorzitting van 28 april 2021 dat zij niet afwijkt van het standpunt van de primaire arts. Er zijn meerdere contacten geweest met eiser en er is enkele maanden ziekteverzuim geaccepteerd, ondanks dat een duidelijke ziekte vanaf aanvang niet werd vastgesteld. Het onderzoek was zorgvuldig en voldoende uitgebreid. De conclusie van de arts is gebaseerd op hetgeen eiser heeft verteld en het eigen onderzoek. Er was voldoende informatie om tot de herstelverklaring per 1 maart 2021 te komen. Eiser heeft zich gedurende de ziekte niet onder behandeling gesteld en in bezwaar zijn geen nieuwe gezichtspunten aangevoerd of stukken overgelegd. De verzekeringsarts b&b concludeert dat er sprake is van on-welbevinden, met dien verstande dat er geen ziektebeeld vastgesteld kan worden. Er is geen sprake van herstelgedrag. Volgens de verzekeringsarts b&b spelen er ook andere factoren dan ziekte mee, zoals boosheid door een arbeidsconflict, de daarop volgende teleurstelling en de wijze waarop eiser omgaat met het klachten(gedrag).
5.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat hij ziek is en niet kan werken.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsarts b&b blijkt dat zij op de hoogte was van de door eiser gestelde klachten, in het bijzonder de psychische klachten. De rechtbank maakt uit het dossier op dat arts [naam arts] eiser op 29 oktober 2020 op het spreekuur heeft gezien en dat toen de afspraak is gemaakt dat hij zich onder behandeling zou stellen bij de POH. Tijdens het telefonisch spreekuur op 24 november 2020 gaf eiser aan dat de afspraak bij de POH nog niet is gemaakt. Het ging wel beter met eiser. De arts heeft met eiser afgesproken dat hij per 11 januari 2021 weer hersteld wordt geacht voor het eigen werk. Indien eiser zich toch niet hersteld achtte, diende hij voor 11 januari 2021 contact met het UWV op te nemen. Eiser heeft tijdig aangegeven dat hij zich arbeidsongeschikt achtte en vervolgens is hij op 8 februari 2021 weer door arts [naam arts] op het spreekuur gezien en beoordeeld. De arts stelt vast dat er geen sprake is van psychiatrie of een burn-out. Eiser voelt zich in staat om te werken en te solliciteren, maar is teleurgesteld door de afwijzingen. De arts bespreekt met eiser dat hij per 1 maart 2021 hersteld wordt beschouwd voor zijn eigen werk. Dat is ook aan eiser bevestigd. Voorafgaand aan 1 maart 2021 heeft eiser weer aangegeven zich niet nog niet hersteld te beschouwen. Eiser is op 1 maart 2021 beoordeeld door arts [naam arts] tijdens het in rechtsoverweging 5.1 genoemde telefonisch spreekuur.
De verzekeringsarts b&b heeft voldoende gemotiveerd waarom zij van mening is dat eiser geschikt is om zijn eigen arbeid te verrichten. De overwegingen van de verzekeringsarts b&b sluiten ook aan bij de overwegingen van arts [naam arts] . De rechtbank kan de overwegingen volgen en ziet geen aanleiding te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts b&b. Eiser heeft in beroep geen informatie overgelegd die aanleiding geeft te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts b&b en in beroep zijn evenmin nieuwe gezichtspunten gebleken.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het UWV op goede gronden de ZW-uitkering van eiser heeft beëindigd per 1 maart 2021.
6.
Conclusie
Het beroep is ongegrond.
7.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, is er geen reden om een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, op 2 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.