In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 januari 2022 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [roepnaam minderjarige] en [roepnaam minderjarige2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van beide minderjarigen voor de duur van twaalf maanden, alsook een machtiging tot uithuisplaatsing van [roepnaam minderjarige] bij een jeugdhulpaanbieder, Sterk Huis. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de gezinssituatie ernstig problematisch is, met name voor [roepnaam minderjarige], die kampt met eetproblemen, een negatief zelfbeeld en automutilatie. De ouders zijn niet in staat om de nodige zorg en stabiliteit te bieden, wat leidt tot de noodzaak van een jeugdzorgwerker die de regie overneemt.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de ouders, ondanks hun inspanningen, niet in staat zijn om de situatie te verbeteren. De kinderrechter heeft de ouders en de Raad gehoord, evenals vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling (GI). De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkeling van de minderjarigen te waarborgen en dat uithuisplaatsing van [roepnaam minderjarige] noodzakelijk is voor haar behandeling. De kinderrechter heeft de GI opgedragen om binnen vier weken een jeugdzorgwerker beschikbaar te stellen, gezien de urgentie van de situatie.
De beslissing van de kinderrechter is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de maatregelen onmiddellijk van kracht zijn, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft benadrukt dat elk gezinslid rust nodig heeft en dat er gewerkt moet worden aan stabilisatie van de situatie. De ouders zijn aangemoedigd om samen met de hulpverlening te werken aan een veilige en stabiele opvoedomgeving voor de minderjarigen.