ECLI:NL:RBZWB:2022:1110

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
4 maart 2022
Zaaknummer
C/02/391263 / FA RK 21-5117
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Toekoen
  • mr. Hamburger
  • mr. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag en benoeming van een voogd in een gezagsbeëindigende maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders over de minderjarige [roepnaam], geboren op [geboortedatum] 2008. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van beide ouders te beëindigen en de Stichting Jeugdbescherming Brabant als voogd te benoemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders, als gevolg van persoonlijke problematiek en een licht verstandelijke beperking, niet in staat zijn om de zorg en opvoeding van [roepnaam] op zich te nemen. De moeder lijdt aan de ziekte van Huntington en vertoont een achteruitgang in haar gezondheid, terwijl de vader ook kwetsbaar is. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het in het belang van [roepnaam] is om het gezag van de ouders te beëindigen, omdat instandhouding van het gezag schadelijk zou zijn voor haar ontwikkeling. De rechtbank heeft de GI benoemd tot voogd, omdat deze al betrokken is bij de situatie van [roepnaam] en een neutrale partij kan zijn. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaakgegevens: C/02/391263 / FA RK 21-5117
Datum uitspraak: 22 februari 2022

Beschikking van de rechtbank over gezagsbeëindiging

in de zaak van

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,

locatie Roermond, hierna te noemen: de Raad,
betreffende

[minderjarige] ,

geboren op [geboortedatum] 2008 te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [roepnaam] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[roepnaam] , voornoemd,

[moeder]

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

[vader]

hierna te noemen: de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

[oma]

hierna te noemen: de grootmoeder moederszijde (mz),
wonende te [woonplaats] ,

STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI),
locatie Roosendaal.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoek met bijlagen van de Raad van 20 oktober 2021, ingekomen bij de griffie op 21 oktober 2021;
  • de brief van de Raad van 21 oktober 2021, met bijlage;
  • het op 21 januari 2022 ingekomen antwoordformulier van [roepnaam] .
Op 21 januari 2022 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak, met gesloten deuren, mondeling behandeld. Bij die gelegenheid zijn verschenen en gehoord:
  • een tweetal vertegenwoordigers namens de Raad;
  • een vertegenwoordigster namens de GI.
Daarnaast hebben de ouders telefonisch deelgenomen aan de mondelinge behandeling.
[roepnaam] en de grootmoeder moederszijde zijn opgeroepen, maar niet verschenen.
Op grond van artikel 2 Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid heeft mr. Hamburger, als rechter deel uitmakend van de meervoudige kamer van de rechtbank, deelgenomen aan de mondelinge behandeling via een tweezijdige beeld- en geluidsverbinding (via MS Teams).

De feiten

Op [geboortedatum] 2008 is de minderjarige [roepnaam] geboren als kind van de heer [vader1] geboren op [geboortedatum2] 1975 te [woonplaats2] (de vader) en van mevrouw [moeder2] geboren op [geboortedatum3] 1983 te [woonplaats] (de moeder).
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [roepnaam] .
Bij beschikking van de kinderrechter van 10 april 2014 is [roepnaam] onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg (thans: de GI) tot 10 april 2015. De ondertoezichtstelling van [roepnaam] is nadien steeds verlengd.
Bij beschikking van de kinderrechter van 23 juli 2019 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [roepnaam] in een voorziening voor pleegzorg verleend. Deze maatregel is nadien steeds verlengd.
Bij beschikking van de kinderrechter van 28 juni 2021 zijn de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [roepnaam] in een voorziening voor pleegzorg laatstelijk verlengd tot 10 april 2022.
Op basis van laatstgenoemde beschikking verblijft [roepnaam] bij de grootmoeder mz.

Het verzoek

De Raad verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, om het ouderlijk gezag van beide ouders over [roepnaam] te beëindigen en adviseert om de GI te benoemen tot voogdes over [roepnaam] .
De Raad heeft als bijlage bij het verzoek een schriftelijke en namens de GI ondertekende verklaring van 21 oktober 2021 overgelegd waaruit blijkt dat de GI bereid is om de voogdij over [roepnaam] te aanvaarden.

De standpunten

De Raad handhaaft het verzoek en legt daaraan, samengevat, ten grondslag dat de opvoedvaardigheden van beide ouders, als gevolg van hun persoonlijke problematiek, onvoldoende tegemoetkomen aan de zorg- en ontwikkelingsbehoeften van [roepnaam] . Als gevolg daarvan is [roepnaam] in de thuissituatie bij de ouders blootgesteld aan (sociaal-emotioneel) onveilige situaties. Daarnaast beschikken beide ouders over beperkte draagkracht en leerbaarheid. [roepnaam] verblijft inmiddels al enkele jaren bij de grootmoeder mz en ontwikkelt zich positief. Zij heeft echter wel behoefte aan rust en duidelijkheid over haar perspectief. Naar de mening van de Raad zijn beide ouders op dit moment en binnen een voor [roepnaam] aanvaardbaar te achten termijn niet in staat om zelfstandig de verantwoordelijkheid te dragen voor de verzorging en opvoeding van [roepnaam] . De Raad ziet geen mogelijkheden om het gezag van de ouder(s) in stand te laten en de plaatsing van [roepnaam] bij de grootmoeder mz en de hulpverlening op vrijwillige basis voort te zetten, omdat de ouders zich in het verleden ambivalent hebben opgesteld ten opzichte van de hulpverlening en zij, als gevolg van hun persoonlijke problematiek en beperkte draagkracht, niet altijd in staat zijn geweest om het belang van [roepnaam] voorop te stellen. Naar de mening van de Raad zijn de ouders ook niet in staat om zelfstandig de (gezags)beslissingen over [roepnaam] te overzien en de contacten met de hulpverlening en pleegzorg te onderhouden. Nu het perspectief van [roepnaam] naar de mening van de Raad bij de grootmoeder mz is gelegen, vindt de Raad voortzetting van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [roepnaam] gelet op het tijdelijke karakter daarvan niet passend. De Raad adviseert om de GI te benoemen tot voogdes over [roepnaam] , omdat de GI al langere tijd betrokken is bij het gezin en het van belang is dat een neutrale partij de voogdij over [roepnaam] zal uitoefenen.
De ouders voeren verweer tegen het verzoek. De vader heeft in dat verband aangegeven dat niet ter discussie staat dat het perspectief van [roepnaam] bij de grootmoeder mz is gelegen, maar dat de ouders graag het gezag over [roepnaam] willen behouden. De ouders zijn van mening dat de hulpverlening op vrijwillige basis kan worden voortgezet. De vader stelt dat de gezondheidssituatie van de moeder steeds verder achteruitgaat en zij niet alles meer begrijpt. Aangezien de ouders in de afgelopen periode hebben laten zien dat zij alle afspraken nakomen, zij inmiddels op eigen benen staan en er sprake is van een goede samenwerking met de grootmoeder mz en de GI, vindt de vader het mede met het oog op de huidige gezondheidssituatie van de moeder emotioneel moeilijk als het gezag van de ouders op dit moment wordt beëindigd. Ook kan de vader instemmen met voortzetting van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [roepnaam] , waarbij het gezag van de ouders over [roepnaam] in stand gelaten wordt. De vader benadrukt ten slotte dat hij de uitspraak van de rechtbank in deze zaak, ongeacht de uitkomst daarvan, zal accepteren. Ook zal de huidige, goede relatie van de ouders met de grootmoeder mz niet veranderen.
De GI heeft bevestigd dat zij bereid is om de voogdij over [roepnaam] te aanvaarden. Hoewel er op dit moment sprake is van een goede samenwerking met de ouders en zij de nodige hulpverlening accepteren, ziet de GI vanwege de ambivalente houding die de ouders in het verleden hebben getoond ten opzichte van de hulpverlening, geen mogelijkheid om de hulpverlening op vrijwillige basis voort te zetten. Daarnaast maakt de GI zich zorgen over wat het overlijden van de moeder in de toekomst zal betekenen voor de draagkracht van de vader en zijn mogelijkheden om het ouderlijk gezag over [roepnaam] alleen uit te oefenen. De GI vindt het dan ook noodzakelijk dat het gezag van beide ouders over [roepnaam] wordt beëindigd en de GI als neutrale partij wordt benoemd tot voogdes over [roepnaam] .
Middels het op 21 januari 2022 ingekomen antwoordformulier heeft [roepnaam] haar mening kenbaar gemaakt. Voor [roepnaam] is het het belangrijkste dat zij bij de grootmoeder mz kan blijven wonen.

De beoordeling

Gezagsbeëindigende maatregel
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
Vast staat dat de ouders het gezag niet misbruiken.
Naar aanleiding van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, blijkt dat beide ouders een licht verstandelijke beperking en persoonlijke problematiek hebben, waardoor zij dagelijks begeleiding en ondersteuning nodig hebben. Daarnaast lijdt de moeder aan de ziekte van Huntington, waaraan zij naar verwachting zal overlijden. De moeder gaat momenteel achteruit op fysiek en cognitief vlak. Zij kan zich steeds moeilijker verstaanbaar maken en raakt meer afhankelijk van anderen. Ook begrijpt zij niet altijd alles meer. De rechtbank overweegt verder dat de ouders in het verleden bovendien forse relatieproblemen hebben gekend en er sprake was van verslavingsproblematiek.
Het is de rechtbank gebleken dat de persoonlijke problematiek veel van de ouders vraagt, waardoor zij niet in staat zijn om tevens zelfstandig de volledige verantwoordelijkheid te dragen voor de verzorging en opvoeding van [roepnaam] . Als gevolg hiervan is [roepnaam] in de thuissituatie bij de ouders blootgesteld aan (fysieke en sociaal-emotionele) onveilige situaties, waardoor zij ernstig in haar ontwikkeling is belemmerd. Het is de rechtbank dan ook gebleken dat beide ouders over onvoldoende opvoedvaardigheden beschikken om tegemoet te komen aan de zorg- en opvoedingsbehoeften van [roepnaam] .
De rechtbank overweegt voorts dat [roepnaam] in haar jonge leven al veel heeft meegemaakt. In juli 2019 is zij uithuisgeplaatst bij de grootmoeder mz. Door alle onveiligheid die [roepnaam] in haar leven heeft ervaren, heeft zij moeite met het uiten van haar emoties. Zij wil niet te veel worden belast met gesprekken over haar verleden of over de ziekte van haar moeder. De Raad heeft in dat verband naar voren gebracht dat ervoor moet worden gewaakt dat [roepnaam] op langere termijn een vermijdende of negatieve coping zal ontwikkelen. Bij de grootmoeder mz ervaart [roepnaam] momenteel duidelijkheid en stabiliteit, waardoor zij zich positief ontwikkelt. Hoewel [roepnaam] in het verleden zelfbepalend en beïnvloedbaar gedrag heeft laten zien, is haar gedrag in het afgelopen jaar verbeterd. De grootmoeder mz is altijd een betrouwbare en stabiele factor geweest in haar leven en daarom een belangrijk steunfiguur voor [roepnaam] . Gebleken is dat [roepnaam] grote behoefte heeft aan duidelijkheid over haar perspectief.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat het perspectief van [roepnaam] bij de grootmoeder mz is gelegen en niet bij de ouder(s). De rechtbank vindt het van belang dat het voor [roepnaam] , maar ook voor de ouders, duidelijk is dat [roepnaam] verder bij de grootmoeder mz zal opgroeien. De rechtbank vindt het positief dat het perspectief van [roepnaam] niet ter discussie staat en de ouders deze moeilijke beslissing hebben kunnen nemen in het belang van [roepnaam] . Voor [roepnaam] is het namelijk erg belangrijk dat de ouders accepteren dat zij bij de grootmoeder mz verblijft en dat de ouders dat ook aan haar uitdragen.
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of er mogelijkheden zijn om het verblijf van [roepnaam] en de noodzakelijk geachte hulpverlening op vrijwillige basis voort te zetten. De rechtbank betrekt hierbij de recente uitspraak in hoger beroep van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (hierna: het hof) van 13 januari 2021 (gepubliceerd onder het nummer: ECLI:NL:GHSHE:2022:76, zie: www. rechtspraak.nl). In die uitspraak overweegt het hof, kort samengevat, dat uit eerdere uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) blijkt dat waar onze wetgever ervan uitgaat dat het gezag reeds beëindigd kan worden als de ouders niet binnen een voor het kind aanvaardbare termijn in staat zijn de verzorging en opvoeding van het kind op zich te nemen, het EHRM van oordeel is dat slechts sprake kan zijn van beëindiging van het ouderlijk gezag op het moment dat gebleken is dat voortzetting van de familieband schadelijk is voor het kind. Artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) vereist dat indien het doel met een lichtere maatregel kan worden bereikt, deze verkozen dient te worden boven de zwaardere maatregel. Ook dient de inmenging in het gezinsleven die het gevolg is van de maatregel, in een redelijke verhouding te staan tot het doel dat met de maatregel wordt nagestreefd.
Gelet op de overlegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is de rechtbank van oordeel dat voortzetting van de plaatsing van [roepnaam] bij de grootmoeder mz en de noodzakelijk geachte hulpverlening op vrijwillige basis niet mogelijk is. Een lichtere maatregel dan gezagsbeëindiging is naar het oordeel van de rechtbank niet toereikend voor het wegnemen dan wel voorkomen van bovengenoemde bedreigingen in de ontwikkeling van [roepnaam] . Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat gezagsbeëindiging in redelijke verhouding staat tot het doel daarvan, namelijk het wegnemen van bovengenoemde bedreigingen in de ontwikkeling van [roepnaam] . De rechtbank overweegt in dat verband dat de ouders in de afgelopen periode met gedwongen hulpverlening weliswaar in staat zijn geweest om in het belang van [roepnaam] (gezags)beslissingen over haar te nemen, maar dat de ouders niet in staat kunnen worden geacht om zonder gedwongen hulpverlening het gezag over [roepnaam] (blijvend) uit te oefenen. Uit het onderzoek van de Raad is immers gebleken dat de ouders kwetsbaar zijn en zij vanwege hun persoonlijke problematiek en huidige situatie niet in staat zijn om beslissingen en de gevolgen daarvan voor [roepnaam] te overzien en de contacten met de hulpverlening en pleegzorg te onderhouden. Daarnaast is gebleken dat de ouders als gevolg van hun persoonlijke problematiek over onvoldoende draagkracht beschikken en zij onvoldoende leerbaar zijn. In het verleden is het de ouders ook niet gelukt om blijvend deel te nemen aan de noodzakelijk geachte hulpverlening en deze te accepteren. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook gebleken dat instandhouding van het gezag van de ouders over [roepnaam] schadelijk is voor haar ontwikkeling.
Voortzetting van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [roepnaam] vindt de rechtbank niet passend, gelet op het tijdelijke karakter van die maatregelen. De rechtbank zal het verzoek van de Raad daarom toewijzen en overgaan tot beëindiging van het gezag van beide ouders over [roepnaam] .
Voogdij
Omdat de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [roepnaam] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid BW een voogd(es) over haar te benoemen. De rechtbank overweegt in dat verband dat uit het rapport van de Raad blijkt dat de grootmoeder mz niet bereid is om te worden benoemd tot voogdes over [roepnaam] , omdat zij het belangrijk vindt dat zij een goede band behoudt met de ouders. De Raad adviseert om de GI met de voogdij over [roepnaam] te belasten. Namens de GI is een verklaring ondertekend waaruit blijkt dat zij de voogdij over [roepnaam] op zich wil nemen. Bij de mondelinge behandeling heeft de GI volhard in dat standpunt. De rechtbank vindt dit gezien alle omstandigheden het beste voor [roepnaam] . De rechtbank vindt het belangrijk dat een onafhankelijke derde in het belang van [roepnaam] de beslissingen over haar kan nemen. Ook is de GI al betrokken in het kader van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [roepnaam] en dus al bekend met [roepnaam] , de ouders en de grootmoeder mz. De rechtbank zal het advies van de Raad daarom volgen en de GI met de voogdij over [roepnaam] belasten.
De rechtbank benadrukt dat de beslissing om het gezag van de ouders over [roepnaam] te beëindigen niet betekent dat de ouders geen belangrijke rol meer in het leven van [roepnaam] zullen spelen. Zij zijn en blijven altijd de ouders van [roepnaam] .
Uitvoerbaarheid bij voorraad
De rechtbank zal, gelet op de aard van de maatregel, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de Raad. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.

De beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van de vader, [vader1] geboren op [geboortedatum2] 1975 te [woonplaats2] en van de moeder, [moeder2] geboren op [geboortedatum3] 1983 te [woonplaats] , over de minderjarige: [minderjarige] , geboren op
[geboortedatum] 2008 te [woonplaats] ;
benoemt de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Roosendaal tot voogdes over voornoemde minderjarige;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2022 door
mr. Toekoen, voorzitter, mr. Hamburger en mr. Jansen, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. Wallerbos als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.