ECLI:NL:RBZWB:2022:1141

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
7 maart 2022
Zaaknummer
C/02/388088 FA RK 21-3519
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Struijs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging en limitering van partneralimentatie in het kader van gewijzigde omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende partneralimentatie. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.J.W.F. Dekkers, verzocht om wijziging van de door hem te betalen partneralimentatie, die was vastgesteld op € 808,73 per maand in 2021 en € 824,10 in 2022. Hij stelde dat er sinds de eerdere beschikking van de rechtbank op 22 november 2017 relevante wijzigingen in de omstandigheden waren opgetreden, waardoor de alimentatie niet meer aan de wettelijke maatstaven voldeed. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. F.L. Donders, voerde verweer en stelde dat de man niet kon aantonen dat er sprake was van een wijziging van omstandigheden die een herberekening rechtvaardigde.

De rechtbank overwoog dat de vrouw fysieke klachten had die al bestonden ten tijde van het huwelijk en dat zij, gezien haar leeftijd en opleidingsniveau, niet in staat was om volledig in haar eigen levensonderhoud te voorzien. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een wijziging van omstandigheden die een herberekening van de partnerbijdrage rechtvaardigde en wees het verzoek van de man tot wijziging van de partnerbijdrage af.

Daarnaast verzocht de man om de duur van de alimentatieverplichting te limiteren tot twee jaar na indiening van het verzoekschrift. De rechtbank oordeelde dat, gezien de lange duur van het huwelijk, de medische situatie van de vrouw en haar beperkte werkervaring, het niet aannemelijk was dat de vrouw binnen twee jaar in haar eigen levensonderhoud zou kunnen voorzien. De rechtbank wees ook dit verzoek af, waardoor de man verplicht bleef de alimentatie te betalen zoals eerder vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/388088 FA RK 21-3519
beschikking betreffende levensonderhoud
in de zaak van
[man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. C.J.W.F. Dekkers,
en
[vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. F.L. Donders.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 23 juli 2021 ontvangen verzoekschrift, met bijlagen;
- het op 8 november 2021 ontvangen verweerschrift, met bijlagen;
- de brieven van mr. Dekkers van 10 augustus 2021, met bijlagen en 24 januari 2022, tevens houdend voorwaardelijk aanvullend verzoek, met bijlagen;
- de brief van mr. Donders van 27 januari 2022, met bijlagen;
- de beschikking van deze rechtbank van 22 november 2017 en het daaraan gehechte convenant en ouderschapsplan.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 7 februari 2022. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat.

2.De feiten

2.1.
Op grond van de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- partijen zijn met elkaar gehuwd geweest van [huwelijksdatum] tot 6 december 2017.
2.2.
Ingevolge voormelde beschikking en voormeld convenant dient de man nu -inclusief de wettelijke indexeringen- in 2021 € 808,73 per maand te betalen voor het levensonderhoud van de vrouw en in 2022 € 824,10 per maand.

3.Het verzoek

3.1.
De man verzoekt:
- de door hem te betalen bijdrage met ingang van 31 mei 2021, althans met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift, althans met ingang van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum nader vast te stellen op nihil, althans op een lager dan het thans geldende bedrag;
- bij een voortdurende betalingsverplichting van de man: de duur van de partneralimentatie te limiteren tot twee jaar na indiening van het verzoekschrift, althans tot een datum als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.

4.De beoordeling

Wijziging van de partnerbijdrage
4.1.
De man voert als grond voor zijn verzoek aan dat sinds voormelde beschikking en de ondertekening van voormeld convenant de omstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat de overeengekomen en bij beschikking vastgestelde bijdrage niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet.
4.2.
In dit verband stelt hij dat in het convenant het volgende is opgenomen: “
De vrouw zal zich inspannen een hoger inkomen te verwerven teneinde in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Zodra het inkomen van de vrouw is toegenomen, zal de vrouw de man daaromtrent inzicht verschaffen.” Gelet op deze overeengekomen inspanningsverplichting van de vrouw, het tijdsverloop sinds het sluiten van het convenant en het feit dat de vrouw weigert de man enige inzage te geven in de wijze waarop zij invulling geeft aan haar inspanningsverplichting vormt naar de mening van de man een rechtens relevante wijziging van omstandigheden. Verder heeft de man het recht om periodiek te laten toetsen of de vrouw aan haar inspanningsverplichting voldoet. De man verwijst in dat kader naar de uitspraak van het hof Den Haag van 29 juni 2016 (ECLI:NL:GHDHA:2016:2308).
4.3.
De vrouw voert verweer.
4.4.
Ingevolge de uitspraak van de Hoge Raad van 11 juni 1982 (NJ 1983, 399) is van een wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) slechts sprake indien na de vorige uitspraak een wijziging van omstandigheden is ingetreden die, wanneer alle overige relevante omstandigheden gelijk zouden zijn gebleven, zou nopen tot een wijziging van de alimentatie als verzocht. In deze zaak is gebleken dat de vrouw fysieke klachten heeft (gediagnosticeerd als fibromyalgie en artrose) die structureel van aard zijn en reeds bestonden ten tijde van het huwelijk en de echtscheiding. Zij ontvangt daarvoor ook medische zorg en gebruikt medicijnen. Gedurende het huwelijk en na het huwelijk heeft de vrouw slechts beperkt (ca vijftien uur per week) gewerkt. Daarnaast is de vrouw inmiddels 57 jaar, laagopgeleid (huishoudschool) en heeft zij uitsluitend ervaring in schoonmaakwerk. De rechtbank overweegt dat partijen het er ten tijde van het aangaan van het convenant over eens waren dat de vrouw op dat moment niet volledig in haar eigen levensbehoefte kon voorzien. Niet is gebleken dat de omstandigheden sindsdien dusdanig zijn gewijzigd dat in redelijkheid van haar kan worden verwacht dat zij nu geheel in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. In zoverre is sprake van een andere situatie dan in de uitspraak van het hof Den Haag waarnaar de man verwijst en waarin het tijdsverloop een wijziging van omstandigheden vormde. De rechtbank concludeert dat geen sprake is van een wijziging van omstandigheden, die noopt tot een herberekening van de overeengekomen partnerbijdrage, en wijst het verzoek van de man tot wijziging van de partnerbijdrage af.
Limitering
4.5.
Nu het verzoek van de man tot wijziging van de partnerbijdrage is afgewezen betekent dit dat de man de partnerbijdrage zoals volgt uit voornoemde beschikking en het aangehechte convenant dient te blijven voldoen. De rechtbank komt daarom toe aan het verzoek van de man de alimentatieverplichting te limiteren.
4.6.
De man verzoekt, in het geval de alimentatieverplichting van de man zal voortduren, de duur van de partneralimentatie te limiteren tot twee jaar na indiening van het verzoekschrift. Dit vanwege het (wederom) ontbreken van relevante informatie om te kunnen beoordelen of de vrouw zich in het kader van de echtscheiding in het echtscheidingsconvenant expliciet overeengekomen inspanningsverplichting houdt. Op de mondelinge behandeling heeft de man toegelicht dat over twee jaar de stress van deze procedure voorbij is en de vrouw zich kan richten op haar herstel. Ook heeft de man aangegeven dat door limitering van de alimentatieverplichting wordt aangesloten bij de duur van de alimentatieverplichting die geldt na de Wet herziening partneralimentatie.
4.7.
De vrouw heeft op de mondelinge behandeling verweer gevoerd. Partijen zijn lang getrouwd geweest en vrouw heeft te kampen met haar medische situatie waardoor zij niet kan werken. Daarnaast zijn partijen voor de wetswijziging uit elkaar gegaan en dient niet te worden aangesloten bij de duur van de alimentatieverplichting die geldt na wetwijziging.
4.8.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:157 lid 4 BW (oud) is het uitgangspunt dat de onderhoudsverplichting van rechtswege eindigt na het verstrijken van een termijn van twaalf jaren na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Het derde lid van dat artikel geeft de rechter de bevoegdheid om op verzoek van één van de echtgenoten voorwaarden te verbinden aan de alimentatieverplichting en/of de duur ervan te limiteren. In het algemeen is limitering van de alimentatie redelijk wanneer verwacht mag worden dat de vrouw na het einde van de alimentatie op een voor haar passende wijze in haar eigen levensonderhoud kan voorzien door te werken. In verband met de ingrijpende gevolgen van limitering dienen echter hoge eisen te worden gesteld aan de te stellen en zo nodig te bewijzen bijzondere omstandigheden die limitering rechtvaardigen (vgl. onder meer HR 18 april 1997, NJ 1997, 571).
4.9.
Partijen zijn 20 jaar gehuwd geweest en gedurende het huwelijk heeft de vrouw nooit voltijds gewerkt. Daarnaast heeft de vrouw, zoals in rechtsoverweging 4.4 reeds overwogen, enkel ervaring in schoonmaakwerkzaamheden, is zij inmiddels 57 jaar en heeft zij fysieke en psychische beperkingen. De rechtbank acht het gelet op het voorgaande niet aannemelijk dat de vrouw over twee jaar in staat zal zijn volledig in haar eigen levensonderhoud te voorzien en ziet geen gronden aanwezig om de onderhoudsplicht van de man jegens de vrouw in duur te beperken. Verder vormt het feit dat de wet per 1 januari 2020 is gewijzigd, anders dan de man stelt, geen reden om van de regels die golden voor de wetswijziging af te wijken waardoor meer wordt aangesloten bij de regels die gelden na de wetswijziging. Het overgangsrecht bepaalt namelijk dat artikel 1:157 BW (oud), van toepassing blijft op een uitkering tot levensonderhoud, die voor de inwerkingtreding van de Wet herziening partneralimentatie door de rechtbank is vastgesteld of tussen partijen is overeengekomen (artikel V lid 1 van de Wet van 18 juli 2019 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en van enige andere wetten in verband met de herziening van het stelsel van partneralimentatie (Wet herziening partneralimentatie)). Gelet op het voorgaande zal het verzoek van de man worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
wijst de verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Struijs, en, in tegenwoordigheid van mr. Reijerse, griffier, in het openbaar uitgesproken op
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.