ECLI:NL:RBZWB:2022:1155

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
7 maart 2022
Zaaknummer
AWB- 20_9652
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omgevingsvergunning voor appartementencomplex in strijd met beheersverordening

Op 2 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de omgevingsvergunning voor de bouw van een appartementencomplex met negen appartementen in [plaatsnaam 1]. Eiser, vertegenwoordigd door mr. S.E.C. Veldhof, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen, dat op 26 mei 2020 een omgevingsvergunning heeft verleend aan [naam vergunninghouder] voor de bouw van het complex. Eiser betwistte de vergunning op basis van strijdigheid met de geldende beheersverordening en de overschrijding van de maximale bouwhoogte.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunning in strijd is met de beheersverordening, die bepaalt dat de gronden alleen overeenkomstig het bestaande gebruik mogen worden gebruikt. Eiser stelde dat de bestemming van de grond 'horeca' is en dat de bouw van een appartementencomplex daarmee in strijd is. Daarnaast werd betoogd dat de bouwhoogte van dertien meter de toegestane hoogte van negen meter overschrijdt. De rechtbank oordeelde dat de vergunning niet kon worden verleend zonder een afwijkingsbevoegdheid en dat het college niet had aangetoond dat het bouwplan voldeed aan de vereisten van de beheersverordening.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op 2 maart 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9652 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 maart 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam 1] , eiser

gemachtigde: mr. S.E.C. Veldhof,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen,verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghouder], te [plaatsnaam 2] (vergunninghoudster).

Procesverloop

Bij besluit van 26 mei 2020 (primair besluit) heeft het college [naam vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een appartementengebouw met negen appartementen op het adres [straatnaam] [huisnummer 1] tot en met [huisnummer 2] te [plaatsnaam 1] . Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
In het besluit van 6 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser deels gegrond en deels ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 19 januari 2022.
Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde, [naam vertegenwoordiger verweerder] namens het college en [naam vertegenwoordiger vergunninghouder 1] en [naam vertegenwoordiger vergunninghouder 2] [naam vertegenwoordiger vergunninghouder 3] namens vergunninghouder.

Overwegingen

Feiten
1.1.
Op 24 mei 2019 heeft de vergunninghouder een omgevingsvergunning ten behoeve van een appartementencomplex met negen appartementen en twaalf parkeerplaatsen aan de [straatnaam] [huisnummer 3] te [plaatsnaam 1] aangevraagd.
1.2.
Naar aanleiding van de aanvraag zijn er diverse rapporten opgesteld en hebben er diverse onderzoeken plaatsgevonden. Zo heeft er akoestisch-, parkeer- en archeologisch onderzoek plaatsgevonden. Daarnaast is er een brandveiligheidsrapport, een ruimtelijke onderbouwing en een rapport over de isolatieplaatvloer opgesteld.
1.3.
Bij (primair) besluit van 26 mei 2020 heeft het college de omgevingsvergunning voor de bouw van een appartementencomplex met negen appartementen aan de [straatnaam] [huisnummer 1] tot en met [huisnummer 2] te [plaatsnaam 1] verleend.
1.4.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Er heeft op 16 september 2020 een hoorzitting ten overstaan van de commissie voor de bezwaarschriften (hierna: adviescommissie) plaatsgevonden. Daarnaast heeft de adviescommissie een advies uitgebracht. Geadviseerd is om het bezwaarschrift deels gegrond en deels ongegrond te verklaren.
1.5.
In het (bestreden) besluit van 6 oktober 2020 heeft het college het bezwaar van eiser, in overeenstemming met het advies van de adviescommissie, deels gegrond en deels ongegrond verklaard.
1.6.
Eiser heeft op 16 november 2020 een beroepschrift ingediend.
Het geschil
2. Aan de orde is de vraag of het college op goede gronden een omgevingsvergunning heeft verleend voor de bouw van een appartementencomplex met negen woningen aan de [straatnaam] [huisnummer 1] tot en met [huisnummer 2] te [plaatsnaam 1] .
Standpunt van eiser
3.1.
Eiser stelt zich op het standpunt dat in de verleende omgevingsvergunning sprake is van gebruik in strijd met de geldende [naam beheersverordening] (hierna: de Beheersverordening). Naar de mening van eiser mogen de grond en de gebouwen alleen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik. Een appartementencomplex is qua gebruik en bestemming compleet anders dan de huidige bestemming ‘horeca’.
3.2.
Daarnaast is eiser van mening dat de maximale hoogte, zoals opgenomen in de Beheersverordening, wordt overschreven.
3.3.
Eiser stelt zich ook op het standpunt dat het bouwplan niet beschikt over voldoende parkeergelegenheid.
Wettelijk kader
4. De van toepassing zijnde wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage die hoort bij deze uitspraak.
De beheersverordening en het Facetbestemmingsplan Parkeren
5.1.
Artikel 3.39, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) bepaalt dat op het tijdstip van inwerkingtreding van een bestemmingsplan voor een gebied waarvoor een beheersverordening geldt, de beheersverordening vervalt voor zover zij op dat gebied betrekking heeft.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat na inwerkingtreding van de Beheersverordening het Facetbestemmingplan Parkeren Terneuzen in werking is getreden. Gelet op jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRvS) kan een besluit tot herziening van een bestemmingsplan, zoals bedoeld in artikel 3.1 Wro, niet een beheersverordening wijzigen of aanvullen. [1] Een beheersverordening is een besluit op een andere grondslag dan het bestemmingsplan. Het wijzigen of aanvullen van de Beheersverordening kan alleen plaatsvinden bij een besluit op diezelfde wettelijke grondslag. Voor zover met een facetherziening is beoogd aan de in de gemeente geldende beheersverordening aanvullende voorschriften toe te voegen, is dat naar oordeel van de rechtbank in strijd met het stelsel van de Wro, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de artikelen 3.1, 3.38 en 3.39 van deze wet.
De rechtbank is van oordeel dat als de gemeenteraad aan de Beheersverordening in de gemeente parkeervoorschriften wenst toe te voegen, hij dit kan doen door middel van een afzonderlijk besluit om de beheersverordening te herzien of door middel van het in een keer vaststellen van een parapluherziening voor alle beheersverordeningen in de gemeente. Gelet op jurisprudentie van de ABRvS komt de rechtbank tot het oordeel dat de Beheersverordening niet is vervallen, maar dat het facetbestemmingsplan hier buiten toepassing moet blijven. [2]
Gebruik in strijd met de gelende Beheersverordening
6.1.
Eiser stelt zich op het standpunt dat in de verleende omgevingsvergunning sprake is van gebruik in strijd met de geldende Beheersverordening. Op grond van de Beheersverordening mogen de grond en gebouwen gebruikt worden overeenkomstig het bestaande gebruik. Eiser stelt dat op het besluitvlak bestemming Ch(2) van toepassing is en er sprake is van de bestemming ‘centrumvoorziening’. Het gebruik is eveneens in strijd met deze bestemming. Voor besluitvlak Ch(2) betekent dit volgens eiser dat ter plaatse in ieder geval moet zijn voldaan aan artikel 4, eerste lid, onder a van de Regels bestemmingen [plaatsnaam 1] en in aanvulling daarom aan artikel 4, eerste lid, onder d van de Regels bestemmingen [plaatsnaam 1] . Op de begane grond moet naar oordeel van eiser horeca worden gevestigd.
6.2.
Het college stelt zich op het standpunt dat het bouwplan is gelegen binnen besluitvlak [plaatsnaam 1] en dat dit besluitvlak de bestemming ‘centrumvoorziening’ heeft. Op grond hiervan zijn de gronden bestemd voor de doeleinden als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder a van de Regels bestemmingen [plaatsnaam 1] . Naar de mening van het college mag volgens de toelichting bij de Beheersverordening het bestaande gebruik voor zover planologisch ruimtelijk aanvaardbaar worden gewijzigd naar wonen. Aan het besluit ligt een ruimtelijke onderbouwing van 5 maart 2020 ten grondslag. Hierin zijn alle betrokken belangen afwogen. Naar de mening van het college past het aangevraagde bouwplan binnen de mogelijkheden van de Beheersverordening. Het bestaande gebruik verzet zich niet tegen verlening van de omgevingsvergunning.
6.3.
Tussen partijen staat vast dat het bouwplan is gelegen binnen besluitvlak [plaatsnaam 1] en dat dit besluitvlak de bestemming ‘centrumdoeleinden’ heeft. Artikel 4, eerste lid, van de Regels bestemmingen [plaatsnaam 1] luidt als volgt:
“De gronden op de kaart aangewezen voor centrumdoeleinden (C) zijn bestemd voor:
a.
ter plaatse van de gronden zonder subbestemming: detailhandel en dienstverlening,
kantoren, maatschappelijke voorzieningen en horecabedrijven voor zover die voorkomen in categorie 1a of 1b van de Staat van Horeca-activiteiten op de begane grond en het wonen met bijbehorende erven;
ter plaatse van subbestemming Ch(1): tevens voor horecabedrijven op de begane
grond en voor zover die voorkomen in categorie 1 van de Staat van Horeca-activiteiten;
ter plaatse van subbestemming Ch(1)a: tevens voor horecabedrijven op de begane
grond en voor zover die voorkomen in categorie 1 van de Staat van Horeca-activiteiten en een automatenhal;
ter plaatse van de subbestemming Ch(2): tevens voor horecabedrijven op begane
grond en voor zover die voorkomen in categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten.”
6.4.
De rechtbank is van oordeel dat de verleende vergunning in strijd is met de Beheersverordening. Het bouwplan is gelegen binnen besluitvlak [plaatsnaam 1] en heeft de subbestemming Ch(2). Nu op het besluitvlak van het bouwplan de subbestemming Ch(2) rust, geldt het gebruiksdoeleind ‘wonen’ daar niet. Anders dan het college ziet de rechtbank in het woord “tevens” niet zonder meer een verwijzing naar de doeleinden die onder a zijn toegestaan. Welke betekenis de planwetgever aan dit woord heeft willen toekennen, is onduidelijk gebleven. Dat betekent dat de aanvraag voor een omgevingsvergunning alleen gerealiseerd kan worden door gebruik te maken van een (buitenplanse) afwijkingsbevoegdheid. Het beroep is in zoverre gegrond.
Overschrijding van de maximale hoogte
6.5.
Eiser stelt zich ook op het standpunt dat de toegestane goothoogte negen meter bedraagt. In het voorgenomen bouwplan heeft het gehele dak een hoogte van dertien meter. De liftschacht is zelfs nog hoger. Naar de mening van eiser is er sprake van een overschrijding van de toegestane bouwhoogte met vier meter.
6.6.
Het college stelt zich op het standpunt dat binnen de bestemming een goothoogte van negen meter en een bouwhoogte van dertien meter is toegestaan, waarbij tevens geldt dat het gehele bouwvlak kan worden bebouwd. De maximale bouwhoogte van dertien meter wordt slechts in geringe mate overschreden door de liftschacht. De bouwhoogte komt overeen met de bouwhoogte van de achterliggende appartementen aan de [straatnaam 2] en de meer oostelijk gelegen appartementen aan de [straatnaam] en de [straatnaam 3] .
6.7.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de artikelen 4, derde lid, en artikel 21, eerste lid, van de Regels bestemmingen [plaatsnaam 1] er op het bouwvlak een goothoogte van negen meter en een bouwhoogte van dertien meter geldt. Het te bouwen appartementencomplex zal, zoals ter zitting is toegelicht, een goot op dertien meter hoogte hebben. Dit is dus in strijd met de Beheersverordening. Het beroep is in zoverre gegrond.
Onvoldoende parkeergelegenheid
6.8.
Eiser stelt zich op het standpunt dat het Facetbestemmingsplan Parkeren Terneuzen vergt dat moet worden voorzien in parkeergelegenheid op het terrein behorend bij het bouwplan. Het verrichte parkeeronderzoek is naar de mening van eiser onvoldoende om te kunnen concluderen dat er mag worden afgeweken van de norm. In het kader van artikel 2.4 van het Facetbestemmingsplan Parkeren Terneuzen moet er worden gekeken of er sprake is van voldoende permanente parkeergelegenheid. In het verkeersonderzoek heeft een telling plaatsgevonden waarbij ook parkeerplaatsen zijn meegenomen die slechts bestemd zijn voor kortdurend gebruik. Naar de mening van eiser zijn dit geen reële alternatieven.
6.9.
Het college stelt dat uit het parkeeronderzoek blijkt dat de twaalf benodigde parkeerplaatsen beschikbaar zijn en dat de parkeerdruk niet significant toeneemt. Hiermee kan ruimschoots aan de parkeernormen worden voldaan. Daarnaast heeft de gemachtigde van het college ter zitting aangevoerd dat er vergunningen kunnen worden verstrekt aan de bewoners, zodat zij langdurig in de blauwe zone kunnen parkeren.
6.10.
Zoals de rechtbank hiervoor onder 5.2 heeft overwogen, moet het facetbestemmingsplan Parkeren Terneuzen voor dit perceel buiten toepassing blijven. Derhalve gelden er thans voor dit perceel geen regels voor het parkeren. Het beroep is in zoverre ongegrond.

Conclusie

7. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
De rechtbank draagt het college op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak.
8. Nu de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
9. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.082,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, met een waarde van € 541,- en wegingsfactor 1) en
€ 1.518,- in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 178,00 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.600,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 2 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Wettelijk kader
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder aanhef en onder c van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regel gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin van die wet.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo wordt de omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, geweigerd indien:
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, als bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
de activiteit een wegtunnel als bedoeld in de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels betreft en uit de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden blijkt dat niet wordt voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, van die wet gestelde norm.
Op grond van het tweede lid, wordt de aanvraag, ingevallen als bedoeld in het eerste lid, onder C, mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien de vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a van de Wabo kan de omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingplan of de beheersverordening:
1º met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regel inzake afwijking,
2º in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3º in overige gevallen indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Wet ruimtelijke ordening:
Op grond van artikel 3.39, eerste lid, van de Wet ruimtelijke onderbouwing vervalt, op het tijdstip van inwerkingtreding van een beheersverordening voor een gebied waarvoor een bestemmingsplan geldt, het bestemmingsplan voor zover het op dat gebied betrekking heeft.
Op grond van het tweede lid vervalt, op het tijdstip van inwerkingtreding van een bestemmingsplan voor een gebied waarvoor een beheersverordening geldt, de beheersverordening voor zover zij op dat gebied betrekking heeft.
[naam beheersverordening] :
Op grond van artikel 1.3, onder a, van de [naam beheersverordening] wordt onder bestaand gebruik verstaan: het gebruik van gronden en bouwwerken zoals aanwezig op het moment van de vaststelling van de verordening; daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemminspan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Regels bestemmingen [plaatsnaam 1] :
Op grond van artikel 1.61 van de Regels bestemming [plaatsnaam 1] wordt onder ‘bestaand gebruik’ verstaan: op het tijdstik van het in werking treden van het plan bestaande gebruik.
Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Regels bestemmingen [plaatsnaam 1] zijn de gronden op de kaart aangewezen voor Centrumdoeleinden bestemd voor:
ter plaatse van de gronden zonder subbestemming: detailhandel en dienstverlening, kantoren, maatschappelijke voorzieningen en horecabedrijven voor zover die voorkomen in categorie 1a of 1b van de Staat van Horeca-activiteiten op de begane grond en het wonen met bijbehorende erven;
ter plaatse van subbestemming Ch(1): tevens voor horecabedrijven op de begane grond en voor zover die voorkomen in categorie 1 van de Staat van Horeca-activiteiten;
ter plaatse van subbestemming Ch(1)a: tevens voor horecabedrijven op de begane grond en voor zover die voorkomen in categorie 1 van de Staat van Horeca-activiteiten;
Ter plaatse van de subbestemming Ch(2): tevens voor horecabedrijven op de begane grond en voor zover die voorkomen in categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten.
Op grond van artikel 4, derde lid, van de Regels bestemmingen [plaatsnaam 1] gelden voor het bouwen de aanduidingen op de kaart en de volgende bepalingen:
gebouwen en overkappingen zijn uitsluitend ter plaatse van een bebouwingsvlak toegestaan;
het maximaal toelaatbaar oppervlak aan gebouwen en overkappingen mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 100%, tenzij op de kaart anders is bepaald;
de onderlinge afstand van niet-aaneengebouwde gebouwen op hetzelfde bouwperceel dient tenminste 1.00 m te bedragen;
voor zover de gebouwen en overkappingen niet in de perceelgrens worden gebouwd, dient de afstand tot de perceelgrens ten minste 1.00 m te bedragen;
ter plaatse van gronden met de nadere aanwijzing (z) zijn geen gebouwen en overkappingen toegestaan;
de goot(-of boeibord)hoogte en / of de bouwhoogte van gebouwen en andere bouwwerken mag ten hoogste bedragen:
Goot- (of boeibordhoogte)
bouwhoogte
1. van hoofgebouwen
2. van aanbouwen en bijgebouwen
3. van erfafscheidingen
4. van andere bouwweren
zie kaart
3.00 m
-
-
zie kaart en anders 4.00 m hoger dan goothoogte
6.00 m;
2.00 m;
3.00 m.
Op grond van artikel 21, eerste lid, van de Regels bestemmingen [plaatsnaam 1] geeft het op de kaart achter een letter of combinatie van letters ingeschreven Arabisch cijfer, niet tussen haakjes geplaatst, - tenzij in hoofdstuk II anders is bepaald en behouders eventuele afwijking - de maximale toelaatbare goothoogte van gebouwen in meters aan, dan wel - voor zover een platte afdekking wordt toegepast - de maximaal toelaatbare hoogte van het boeibord van het platte dak.
Op grond van het tweede lid geeft van het op de kaart achter een letter of combinatie van letters ingeschreven Arabisch cijfer, van elkaar geschieden door een schuine streep - tenzij in hoofdstuk II ander is bepaald en behoudens eventuele afwijking - het eerste cijfer de maximaal toelaatbaar groot- of boeibordhoogte dan wel - voor zover een platte afdekking wordt toegepast - de maximaal toelaatbare hoogte van het boeiboord van het platte dak in meters aan en het tweede cijfer de maximaal toelaatbare bouwhoogte van gebouwen in meters aan.
Op grond het derde lid mogen de in lid 1 en 2 bedoelde hoogten worden overschreden door antennes, schoorstenen, liftkokers, trappenhuizen, hellende dakvlakken, topgevels, dakkapellen, alarm installaties en andere ondergeschikte bouwdelen, tenzij in hoofdstuk II anders is bepaald.
Facetbestemmingsplan Parkeren Terneuzen:
Op grond van artikel 2.2 van het Facetbestemmingsplan Parkeren Terneuzen is het verboden te bouwen dan wel het gebruik van gronden en/of bouwwerken te wijzigen indien er niet wordt voldaan aan de op de grond van dit artikel gestelde eisen ten aanzien van parkeren en stallen van voertuigen.
Een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen wordt slechts verleend indien bij de aanvraag een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto’s in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
Op grond van artikel 2.4 van het Facetbestemmingsplan Parkeren Terneuzen kunnen Burgemeester en Wethouders doormiddel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 2 lid2 en artikel 2 lid 3. Burgemeester en Wethouders nemen hierbij, conform de beleidsregels, in overweging of:
het voldoen aan de parkeerregels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
er op andere wijze in de benodigde parkeerbehoefte/stallingbehoefte wordt voorzien;
er een financiële voorwaarde dient te worden gesteld.

Voetnoten

1.ABRvS 28 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2519.
2.ABRvS 28 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2519.